Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw D.J.E. de Graaf, lid-beroepsgenoot,
mevrouw S.M.C. van de Kooij, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klaagster], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],
op 1 mei 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als gezins- en jongerencoach bij [de gemeente] (locatie: [plaats]), hierna te noemen: de gemeente.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.
De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer M.E. Kranenburg, werkzaam als vertrouwenspersoon bij het AKJ.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 1 mei 2020;
– het verweerschrift ontvangen op 17 juni 2020;
– de conclusie van repliek ontvangen op 3 juli 2020;
– de conclusie van dupliek ontvangen op 10 juli 2020.
1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: de tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).
1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. De beslissing is op 2 november 2020 aan partijen verzonden.
2 De feiten
Het College gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De moeder heeft een minderjarige zoon, geboren in 2012.
2.2 De moeder en haar ex-partner, de vader van de zoon, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn uit elkaar. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de zoon. De zoon woont bij de moeder. De zoon weet niet dat de vader zijn biologische vader is. De vader woont in een begeleide woongroep.
2.3 Tussen de vader en de zoon is sprake van begeleide omgangsmomenten middels het Begeleide Omgang Regeling traject (hierna: het BOR-traject). In de periode van 24 november 2018 tot 27 maart 2019 is ambulante jeugdhulp via [de instelling] ingezet.
2.4 Op 25 maart 2019 heeft de gemeente een beschikking jeugdhulp afgegeven voor het verlengen van de inzet van het BOR-traject. In deze beschikking staat, onder andere, het volgende opgenomen: “Beide ouders staan achter het besluit dat [het BOR-traject] bij [de instelling] zal eindigen en dat er ingestoken gaat worden op een omgang met vader en zoon met begeleiding vanuit het netwerk. De gezins- en jongerencoach zal hier een coördinerend rol in gaan vervullen en zal vanuit helikopter view het proces gaan volgen.”
2.5 De jeugdprofessional is degene die als gezins- en jongerencoach de begeleide omgangsmomenten coördineert. Op 12 april 2019 stuurt de jeugdprofessional de met ouders gemaakte afspraken over de begeleide omgangsmomenten per e-mailbericht aan hen toe.
2.6 De vader krijgt in mei 2019 een nieuwe begeleider, omdat hij is gewisseld van woongroep.
2.7 De moeder maakt op 13 mei 2019 per e-mailbericht aan de jeugdprofessional kenbaar dat zij geen toestemming meer geeft om informatie omtrent de zoon aan een derde te verstrekken. Zij herhaalt dit op 22 en 24 mei 2019.
2.8 De moeder verzoekt op 24 mei 2019 om het SKJ-registratienummer van de jeugdprofessional en het doen toekomen van het volledige dossier.
2.9 Op 27 mei 2019 dient de moeder bij de gemeente een klacht in tegen de jeugdprofessional. Op 4 juni 2019 vindt een klachtgesprek plaats. Per die datum is de jeugdprofessional niet meer betrokken bij de jeugdhulpverlening.
2.10 De jeugdprofessional is sinds [datum] 2018 als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer, de conclusie van repliek, de conclusie van dupliek en de beoordeling
De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zakelijk weergegeven: de klacht, het verweer en de conclusie van repliek/dupliek (indien daarin relevante informatie voor het klachtonderdeel is aangeleverd). Daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.
4.1 Klachtonderdeel 1
4.1.1 De jeugdprofessional heeft zonder toestemming privacygevoelige gegevens gedeeld met derden.
Toelichting:
Op 13 mei 2019 heeft de moeder per e-mailbericht expliciet aangegeven dat zij de jeugdprofessional geen toestemming meer geeft voor het delen van gegevens omtrent de zoon. Vervolgens herhaalt de moeder dit op 20 mei 2019. In een e-mailbericht aan de jeugdprofessional schrijft zij het volgende: “Ik geef geen akkoord om ook nog maar iets betreft [de zoon] te bespreken met de instantie waar [de vader] woont en begeleid wordt”. De jeugdprofessional informeert de moeder op 21 mei 2019 dat zij contact heeft gezocht met een begeleider van de vader. Het betreft contact om een afspraak te maken voor een omgangsmoment tussen de vader en de zoon. De volgende dag geeft de moeder per e-mailbericht aan dat zij meerdere malen expliciet toestemming voor informatiedeling geweigerd heeft, maar dat zij constateert dat de jeugdprofessional toch informatie met de begeleiders van de vader heeft gedeeld. De moeder vraagt daarom of de jeugdprofessional een toestemmingsverklaring kan overleggen op basis waarvan deze informatiedeling zou zijn toegestaan. Een dergelijke verklaring volgt niet, omdat deze ook niet bestaat. Op 24 mei 2019 herhaalt de moeder weer haar weigering tot informatiedeling en benoemt zij wederom expliciet dat hieronder ook informatiedeling met de begeleiders van de vader valt. Op geen enkel moment heeft de jeugdprofessional aangegeven een andere visie te hebben en van mening te zijn wel contact met de begeleiding te mogen hebben, noch is zij over het intrekken van de toestemming met de moeder in gesprek gegaan.
4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Uit de toelichting op het klachtonderdeel blijkt op geen enkele wijze op welke privacygevoelige gegevens de moeder doelt. Dit maakt verweer voeren niet goed mogelijk. Ook in de mailwisseling met de moeder wordt nergens uitgelegd door de moeder welke privacygevoelige gegevens door de jeugdprofessional gedeeld zouden zijn.
De jeugdprofessional stelt dat er een onderscheid valt te maken tussen de praktische, puur feitelijke informatie die zij gedeeld heeft om haar coördinerende rol te kunnen vervullen en privacygevoelige inhoudelijke informatie over de zoon. De jeugdprofessional heeft geen privacygevoelige informatie over de zoon, noch over de nadere inhoud van de casus gedeeld met de door de moeder genoemde derden.
De jeugdprofessional heeft gehandeld conform artikel 7.3.11 van de Jeugdwet. Zij heeft slechts praktische informatie gedeeld. Dit is nodig voor het tot stand komen van omgang tussen de zoon en de vader. De moeder was op de hoogte van de rol van de jeugdprofessional en de daarbij behorende taak. Hierover zijn afspraken gemaakt, welke zijn vastgelegd en tevens bevestigd door de jeugdprofessional richting de ouders in het kader van het eerste omgangsmoment.
4.1.3 De moeder voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De jeugdprofessional voert eerst aan dat zij geen privacygevoelige informatie heeft gedeeld en zij dus niet weet op welke informatie de moeder doelt. Later geeft de jeugdprofessional er blijk van wel te weten om welke informatie het gaat. Zij gaat in haar verweerschrift namelijk in op de betreffende informatie. Het punt van discussie tussen de moeder en de jeugdprofessional is de vraag of het om privacygevoelige informatie gaat en of die gedeeld mocht worden. De jeugdprofessional geeft in haar verweerschrift aan dat het informatie betreft die gedeeld mag worden, omdat dit noodzakelijk is voor het kunnen uitvoeren van haar rol. Dit argument gaat niet op om twee redenen. Allereerst heeft de moeder aangegeven dat de jeugdprofessional de data, tijden en plaats mag delen met degene waar de informatie voor bedoeld is, te weten de vader. Als de jeugdprofessional de informatie met de vader deelt, kan zij haar coördinerende rol blijven vervullen. Het staat de vader vervolgens vrij om deze informatie met zijn begeleiding te delen. Waar het om gaat is dat de moeder in niet mis te verstane woorden de jeugdprofessional heeft gemaild en heeft verboden om informatie van welke aard dan ook te delen met de hulpverleners van de vader. Dus ook als het volgens de jeugdprofessional niet om privacygevoelige informatie gaat. De jeugdprofessional heeft dat vervolgens toch gedaan, terwijl zij op dat moment wist dat de moeder dit niet wilde.
Ten tweede heeft de moeder het eenhoofdig gezag. De jeugdprofessional is betrokken vanuit het vrijwillig kader en heeft daardoor toestemming nodig van de moeder voor in principe alles wat zij doet. Als de jeugdprofessional, door het intrekken van de toestemming, haar werk niet kon uitvoeren, dan had zij dat bespreekbaar moeten maken. In plaats daarvan heeft zij er voor gekozen om het verbod van de moeder te negeren en de informatie wel te delen.
Tot slot haalt de jeugdprofessional in haar verweer aan dat de betreffende informatie niet privacygevoelig is, maar feitelijke informatie betreft. Feitelijke informatie over wanneer iemand waar is, is privacygevoelige informatie. Dit is informatie die tot de persoon herleidbaar is, en niet iedereen hoeft te weten.
4.1.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De vader woont in een begeleide woonvorm. De vader kan niet alleen naar de omgangsmomenten komen. Hij is dus afhankelijk van zijn begeleiding bij het vormgeven van de omgang tussen hem en zijn zoon. Bij het coördineren van de omgangsmomenten moet er informatie van feitelijke aard worden gedeeld met de begeleiding. Dat betekent dat informatie over tijd en plaats via de jeugdprofessional of via de vader met de begeleiders moet worden gedeeld. De jeugdprofessional beschikt niet over inhoudelijke privacygevoelige informatie omtrent de zoon. Zij heeft dus ook geen informatie van die strekking gedeeld met de begeleiding van de vader. In haar conclusie van repliek geeft de moeder aan dat er twee redenen zijn waarom de informatie niet gedeeld had mogen worden. De moeder gaat daarbij volledig voorbij aan het feit dat het in het belang van de zoon is om contact te hebben met zijn vader. De jeugdprofessional heeft zich laten leiden door het belang van de zoon bij het hebben van contact met zijn vader.
4.1.5 Het College volgt het standpunt van de moeder, dat het delen van het tijdstip en de plaats van de omgangsmomenten onder privacygevoelige informatie valt, niet. Een tijdstip en plaats valt naar het oordeel van het College niet onder (bijzondere) persoonsgegevens zoals voortvloeit uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Met deze informatie kan de zoon niet direct geïdentificeerd worden en het kan niet tot de zoon worden herleid. Het delen van een tijdstip en een plaats kan naar het oordeel van het College worden aangemerkt als het delen van praktische informatie. Gelet op de gezagspositie van de moeder is ook voor het delen van deze informatie in beginsel toestemming nodig.
Op grond van artikel 7.3.13 lid 1 van de Jeugdwet voert de jeugdhulpverlener de verlening van jeugdhulp uit buiten de waarneming van anderen dan de betrokkene, tenzij de betrokkene ermee heeft ingestemd dat de verrichtingen kunnen worden waargenomen door anderen. Onder anderen dan de betrokkene is niet begrepen: degene van wie beroepshalve de medewerking bij de verlening van die jeugdhulp noodzakelijk is (artikel 7.3.13 lid 2 sub a van de Jeugdwet). Naar het oordeel van het College kan de begeleider van de vader worden aangemerkt als degene van wie beroepshalve medewerking bij de verlening van de jeugdhulp noodzakelijk is. Immers, de vader kan kennelijk niet zelfstandig naar de begeleide omgangsmomenten komen. De jeugdprofessional was aangesteld om de begeleide omgangsmomenten te coördineren. Voor het uitvoeren van deze opdracht is het noodzakelijk dat zij (praktische) informatie deelt met, in dit geval, de begeleider van de vader. Op grond van het voorgaande heeft de jeugdprofessional de informatie over het tijdstip en de plaats van de begeleide omgangsmomenten met de begeleider van de vader mogen delen, ook zonder de toestemming van de moeder als ouder met eenhoofdig gezag.
4.1.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.
4.2 Klachtonderdeel 2
4.2.1 De jeugdprofessional heeft in het vrijwillig kader hulpverlening gegeven, nadat de moeder als ouder met het eenhoofdig gezag haar toestemming daarvoor heeft ingetrokken.
Toelichting:
In het verlengde van klachtonderdeel 1 heeft de jeugdprofessional niet alleen ten onrechte informatie gedeeld met derden, maar daarmee in feite hulpverlening gegeven waarvoor niet langer toestemming van de ouder met eenhoofdig gezag was. Op basis van het verleningsbesluit heeft de jeugdprofessional de taak om een coördinerende rol te vervullen, onder andere door het plannen van omgangsmomenten tussen de vader en de zoon. Vanwege een beperking bij de vader, verliep dit niet via de vader zelf, maar via zijn begeleiding. Op het moment dat de moeder expliciet haar toestemming weigerde voor informatiedeling met derden, heeft zij daarmee in feite haar instemming voor de hulpverlening door de jeugdprofessional ingetrokken voor zover het coördinatie van de omgangsregeling via anderen dan de vader betreft. Doordat de jeugdprofessional toch hulp heeft verleend in haar coördinerende rol via de begeleiding van de vader, heeft zij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De moeder geeft wel toestemming voor de coördinatie van de omgangsmomenten via de vader zelf.
4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Vooropgesteld staat dat er een verschil is tussen het weigeren van toestemming om gegevens te delen en het intrekken van toestemming voor hulpverlening. Voor beiden gelden verschillende artikelen in de Jeugdwet. Het intrekken van de toestemming om gegevens te delen, betekent niet automatisch het intrekken van toestemming voor hulpverlening, zoals in dit klachtonderdeel gesuggereerd wordt. In mei 2019 is het intrekken van toestemming voor de coördinatie van de omgang door de jeugdprofessional niet expliciet door de moeder gecommuniceerd. Dit komt ook niet naar voren in de mailwisseling. Voorts heeft de jeugdprofessional geen privacygevoelige informatie gedeeld, waardoor er geen belemmering was om de coördinatie van de omgangsregeling op de wijze zoals uitgevoerd, voort te zetten.
4.2.3 De moeder voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De jeugdprofessional stelt terecht dat de toestemming voor het regelen van de omgang niet is ingetrokken. De moeder heeft altijd belang gehecht aan omgang tussen de zoon en zijn vader en doet dat nog steeds. De moeder heeft haar toestemming voor het regelen van de omgang via anderen dan de vader, en dan expliciet zijn nieuwe begeleider, ingetrokken. Het argument van de jeugdprofessional, dat de toestemming in zijn geheel niet was ingetrokken, gaat dus niet op.
4.2.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
In de klacht stelt de moeder dat zij toestemming voor de hulpverlening heeft ingetrokken. In haar conclusie van repliek voert de moeder nu aan dat zij haar toestemming voor het regelen van de omgang niet heeft ingetrokken, maar wel de toestemming om de omgang te regelen via anderen dan de vader. De hulpverlening die de jeugdprofessional vanuit de gemeente heeft gerealiseerd bestaat uit het coördineren van de omgangsregeling tussen de vader en de zoon. Als de moeder nu stelt dat zij die toestemming niet heeft ingetrokken, is er geen grond voor een klacht. Dan staat vast dat de jeugdprofessional de hulpverlening mocht voortzetten.
4.2.5 Het College overweegt als volgt. In de toelichting op het klachtonderdeel stelt de moeder dat zij door het intrekken van haar toestemming voor informatiedeling met een derde ook haar instemming voor de hulpverlening door de jeugdprofessional heeft ingetrokken voor zover het coördinatie van de omgangsregeling via anderen dan de vader betreft. Deze redenering volgt het College niet. In haar conclusie van repliek stelt de moeder vervolgens dat zij de toestemming voor het regelen van de omgang niet heeft ingetrokken. Het College oordeelt dat de moeder zichzelf tegenspreekt voor wat betreft dit klachtonderdeel. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken niet dat de moeder, zoals zij stelt, expliciet haar toestemming voor de hulpverlening door de jeugdprofessional heeft ingetrokken. Het College concludeert derhalve dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken in dit klachtonderdeel.
4.2.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.
4.3 Klachtonderdeel 3
4.3.1 De jeugdprofessional heeft haar SKJ-registratienummer, ondanks het verzoek daartoe, niet verstrekt.
Toelichting:
Op 24 mei en 27 mei 2019 vraagt de moeder om het SKJ-registratienummer van de jeugdprofessional. De jeugdprofessional was niet op de hoogte dat zij haar SKJ-registratienummer desgevraagd dient te verstrekken, en heeft hierover advies bij de gemeente ingewonnen. De leidinggevende heeft de jeugdprofessional foutief geadviseerd, door aan te geven dat het SKJ-register een openbaar register is en dat het aan de moeder is om de gegevens van de jeugdprofessional op te zoeken. Dat de jeugdprofessional verkeerd geadviseerd is, neemt niet weg dat haar te verwijten is dat zij foutief heeft gehandeld. Het is niet voldoende te verwijzen naar het SKJ-register. Bovendien zijn jeugdprofessionals niet altijd goed te vinden.
4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De vraag om het SKJ-registratienummer werd gesteld in een hectische week, waardoor de jeugdprofessional niet direct haar SKJ-registratienummer heeft kunnen geven. Overigens heeft de moeder op 27 mei 2019 van haar advocaat een e-mailbericht gekregen, waarin de advocaat kenbaar maakt dat het SKJ-registratienummer in een openbaar register staat opgenomen, waardoor het verstrekken van het SKJ-registratienummer overbodig is. Dit e-mailbericht gaf de jeugdprofessional de indruk dat zij geen verdere actie hoefde te ondernemen. Inmiddels is de jeugdprofessional zich er van bewust dat zij desgevraagd haar SKJ-registratienummer moet verstrekken. Doordat de jeugdprofessional niet langer betrokken was als begeleider, heeft zij het SKJ-registratienummer niet zelf verstrekt.
4.3.3 Het College overweegt als volgt:
Op grond van artikel F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional (hierna: de Beroepscode) dient een jeugdprofessional informatie over de Beroepscode en het daaraan gekoppelde Tuchtrecht te verstrekken. Ondanks dat het Kwaliteitsregister Jeugd een openbaar register is, dient een jeugdprofessional op grond van voornoemd artikel uit de Beroepscode, desgevraagd zijn/haar SKJ-registratienummer te verstrekken. Nu de jeugdprofessional dit heeft nagelaten, heeft zij het genoemde artikel geschonden.
4.3.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.
4.4 Conclusie
Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdeel 3 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft, ondanks het verzoek hiertoe, haar SKJ-registratienummer niet aan de moeder verstrekt. Hiermee heeft de jeugdprofessional in strijd gehandeld met artikel F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode. Bij het opleggen van een maatregel in het geval van een gegrond klachtonderdeel weegt het College onder andere mee de, in dit geval, beperkte gevolgen van het verwijtbaar handelen voor de moeder. Zij heeft immers, ondanks dat de jeugdprofessional haar registratienummer niet heeft verstrekt, toch een tuchtklacht kunnen indienen. Daarnaast heeft de jeugdprofessional aangegeven zich inmiddels bewust te zijn van de verplichting om desgevraagd haar SKJ-registratienummer te verstrekken. Gelet op het voorgaande ziet het College af van het opleggen van een maatregel.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond;
– verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;
– ziet af van het opleggen van een maatregel.
Aldus gedaan door het College en op 2 november 2020 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns mevrouw mr. M.R. Veerman
voorzitter secretaris