Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk, voorzitter,
de heer H.A. ten Hove, lid-beroepsgenoot,
mevrouw H.W. Kamphof, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[Klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],
op 3 maart 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[De jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als medewerker [de instelling] bij [locatie], hierna te noemen: [de instelling].
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde, de heer mr. M.J.I. Assink, werkzaam als advocaat te Rijswijk.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het aangepaste klaagschrift ontvangen op 14 april 2020;
- het verweerschrift ontvangen op 28 mei 2020;
- de conclusie van repliek ontvangen op 24 juni 2020;
- de conclusie van dupliek ontvangen op 2 juli 2020.
1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).
1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. De beslissing is op 13 oktober 2020 aan partijen verzonden.
2 De feiten
Op grond van de stukken gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2014 en de zoon is geboren in 2016, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.
2.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de kinderen, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn sinds 2015 uit elkaar. De moeder oefent het ouderlijk gezag aanvankelijk alleen uit. Sinds januari 2019 wordt het gezag over de kinderen gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De kinderen wonen bij de moeder.
2.3 In januari 2019 is een zorg- en contactregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om het weekend bij de vader verblijven. De vader heeft de kinderen, tot aan de vaststelling van de zorg- en contactregeling, zestien maanden niet gezien.
2.4 Op 3 mei 2019 is jeugdhulpverlening voor de dochter in het vrijwillig kader bij [de instelling] gestart. De school van de dochter heeft haar hiervoor aangemeld. Een collega van de jeugdprofessional is aan de casus toegewezen.
2.4 In mei 2019 is de dochter aangemeld voor speltherapie bij [de instelling 1]. Voorwaarde voor de start van deze hulpverlening is dat de ouders een gezamenlijk intakegesprek hebben. De dochter is vervolgens in juni 2019 aangemeld voor speltherapie bij [de instelling 2]. Op 14 juni 2019 heeft een intakegesprek met de moeder plaatsgevonden. [De instelling 2] heeft de vader telefonisch benaderd voor het intakegesprek.
2.5 [De instelling 2] heeft geadviseerd om de dochter aan te melden voor de module ‘Kinderen uit de Knel’ (hierna te noemen: KUK). De ouders en de dochter komen op de wachtlijst voor de groep die zal starten in februari 2020.
2.6 [De instelling 2] is van mening dat het wenselijk is als de ouders, alvorens deel te nemen aan KUK, starten met een voortraject. Op 23 augustus 2019 heeft [de instelling 2] hiertoe systeemtherapie voor de ouders en een analyse van de ouder-kind relatie voorgesteld. De vader heeft op 12 september 2019 aangegeven hier niet aan te willen deelnemen.
2.7 Naar aanleiding van het multidisciplinair overleg (MDO) van 4 oktober 2019 en het protocol opschalen naar medewerker extra, is de jeugdprofessional sinds 10 oktober 2019 als extra medewerker bij de casus betrokken geraakt.
2.8 Op 10 oktober 2019 heeft een gesprek tussen de ouders, de jeugdprofessional en zijn collega plaatsgevonden. In dit gesprek is aangegeven dat, mocht hulpverlening in het vrijwillig kader niet tot stand komen, een Verzoek tot Onderzoek (VTO) bij de [beschermingstafel] wordt ingediend. Dit is tijdens voornoemd MDO besloten. Tijdens het gesprek hebben de ouders het hulpaanbod systeemtherapie vanuit [de instelling 2] geaccepteerd.
2.9 De vader heeft op 16 oktober 2019 per e-mailbericht kenbaar gemaakt dat hij geen rechtstreeks contact meer met [de instelling] wenst.
2.10 Het eerste gesprek voor systeemtherapie bij [de instelling 2] zou op 7 november 2019 plaatsvinden. De voorwaarde voor dit gesprek is dat de jeugdprofessional of zijn collega aanwezig is. De vader heeft aangegeven dan niet bij het gesprek aanwezig te zullen zijn. Daarop heeft [de instelling 2] het dossier gesloten.
2.11 Op 15 november 2019 is in een MDO besloten dat een veiligheidsplan voor de dochter met de moeder wordt opgesteld. Tevens is besloten dat het VTO en het veiligheidsplan aan de vader worden toegezonden zodat hij schriftelijk kan reageren. De moeder zal worden verzocht om de vader te informeren over het proces. Hetgeen zij ook heeft gedaan.
2.12 De vader laat op 29 november 2019 aan de manager van de jeugdprofessional per e-mailbericht weten dat hij graag in de cc van de e-mailberichten omtrent zijn dochter wordt meegenomen. Tevens vraagt hij naar de stand van zaken omtrent het veiligheidsplan. Naar aanleiding van dit e-mailbericht wordt in MDO besloten een apart veiligheidsplan met de vader op te stellen en dat de jeugdprofessional de vader daartoe zal uitnodigen.
2.13 Op 6 december 2019 heeft de jeugdprofessional de vader uitgenodigd om in gesprek te gaan voor het opstellen van een veiligheidsplan voor de dochter. De vader laat op gelijke dag weten geen contact met de jeugdprofessional te willen en enkel schriftelijk met [de instelling] te willen communiceren.
2.14 De jeugdprofessional heeft de vader op 3 januari 2020 het VTO toegestuurd. De vader heeft op 7 januari 2020 schriftelijk op het VTO gereageerd.
2.15 Op 6 februari 2020 heeft de [beschermingstafel] plaatsgevonden.
2.16 De jeugdprofessional is van [datum] 2014 tot en met [datum] 2019 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2019 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer, de conclusie van repliek, de conclusie van dupliek en de beoordeling
De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zakelijk weergegeven: de klacht, het verweer en de conclusie van repliek/dupliek (indien daarin relevante informatie voor het klachtonderdeel is aangeleverd). Daarna volgt het oordeel van het College.
4.1 Klachtonderdeel 1
4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
Het niet toepassen van de richtlijn ‘Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’. Tevens is sprake van intimidatie.
Toelichting:
Op 3 november 2019 heeft de vader een klacht ingediend bij [de instelling] over – onder andere – het niet toepassen van de richtlijn ‘Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’. Op 11 december 2019 heeft de vader van de directeur een reactie op zijn klacht ontvangen, waarin deze klacht ongegrond wordt verklaard. Het hulpaanbod (speltherapie) is niet gestart. De reden die hiervoor gegeven wordt, namelijk dat geen gezamenlijke intake met de ouders tot stand is gekomen, bevreemdt de vader. [De instelling 2] heeft juist de mogelijkheid aangeboden om met de ouders een aparte intake te doen. [De instelling 2] is van mening dat eerst iets in de ouderrelatie moet gebeuren om een verandering in het gedrag van de dochter te kunnen bewerkstelligen. [De instelling 2] heeft de dochter nog nooit gezien, maar heeft wel een advies gegeven over de in te zetten hulpverlening. In het VTO, welke door de jeugdprofessional is opgesteld, heeft de jeugdprofessional benoemd dat de door [de instelling 2] aangeboden hulp (systeemtherapie) tijdens het gesprek op 10 oktober 2019 geaccepteerd diende te worden. De vader heeft tijdens voornoemd gesprek het aanbod van systeemtherapie onder druk geaccepteerd. De jeugdprofessional had namelijk aangegeven dat het de laatste mogelijkheid was om systeemtherapie te accepteren. Toen de vader aangaf het hulpaanbod niet te accepteren, zei de jeugdprofessional dat hij dan een verzoek bij de [beschermingstafel] zou indienen, waardoor de vader het gezag over de dochter zou kunnen kwijtraken. De vader vindt dit niet empathisch van de jeugdprofessional, hij weet namelijk dat de vader veel juridische proceskosten heeft moeten maken om het gezag over de dochter te krijgen. Elke vraag die de vader wilde stellen, werd door de jeugdprofessional afgekapt. Hierdoor voelde de vader zich erg geïntimideerd. Omdat het gesprek mondeling heeft plaatsgevonden, kan de vader de intimidatie niet aantonen.
4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Richtlijnen zijn bedoeld om jeugdprofessionals te ondersteunen in hun dagelijkse werkzaamheden. Het zijn praktische aanbevelingen die richting geven aan de afwegingen die in het jeugddomein dagelijks worden gemaakt. Het zijn geen wetten waarvan niet zou mogen worden afgeweken. Vooropgesteld staat dat de jeugdprofessional sinds 10 oktober 2019 bij de casus betrokken is geraakt. Voor zover de klacht toeziet op de periode voor deze datum, dient de vader niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voorts heeft de vader dit klachtonderdeel reeds eerder bij de klachtencommissie van [de instelling] ingediend. De klachtencommissie heeft geoordeeld dat het hulpaanbod/de speltherapie conform de richtlijn ‘Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’ tot stand is gekomen. Vanwege het feit dat de ouders hebben aangegeven geen gezamenlijke intake te willen doen, is de speltherapie helaas niet opgestart.
In het MDO van 4 oktober 2019 is geconstateerd dat de hulpverlening stagneerde. De vader onthoudt de dochter zorg, terwijl de moeder met de aangeboden hulp akkoord gaat. Het vrijwillig kader lijkt daarmee ontoereikend. In het MDO is daarop besloten dat voorwaarden moeten worden opgesteld voor het gesprek met de vader, bestaande uit het starten met therapie vanuit [de instelling 2], starten met KUK, volgen van de richtlijn ‘Scheiding en problemen van jeugdigen’ en, wanneer de ouders niet meewerken, een melding aan de [beschermingstafel]. Conform het protocol ‘opschalen naar medewerker extra’ is de jeugdprofessional toen aan de casus toegevoegd. De jeugdprofessional erkent dat het gesprek van 10 oktober 2019 geen gemakkelijk gesprek is geweest, omdat de boodschap voor de vader niet prettig was. De jeugdprofessional ontkent echter dat in het gesprek van zijn kant sprake is geweest van intimidatie. De jeugdprofessional verwijst hiervoor naar het opgestelde gespreksverslag. Daaruit blijkt dat de vader boos is, omdat hij een andere visie heeft dan [de instelling]. Hij wil onder zijn eigen voorwaarden met het aanbod van [de instelling 2] instemmen, maar dat wordt niet toegestaan. De opstelling van de vader wordt duidelijk: hij kondigt aan een klacht in te dienen en hij verlaat de ruimte zonder afscheid te nemen.
De jeugdprofessional is van oordeel dat hij in dit gesprek – op basis van het besluit van het MDO -getracht heeft de vader zo goed en zo volledig mogelijk te informeren over de visie van [de instelling] en het kruispunt waarop zij zich bevinden. De jeugdprofessional heeft daarbij naar de vader geluisterd en hem voldoende ruimte gegeven voor zijn visie. De jeugdprofessional heeft er echter ook op gewezen dat iedere keuze consequenties heeft. Hij heeft daarbij bovenal zijn best gedaan om aan de vader duidelijk te maken dat hij begrip heeft voor de lastige boodschap die hij moet brengen. Gelet op de inhoud van de klacht is dat kennelijk onvoldoende door de vader gehoord.
4.1.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De jeugdprofessional geeft aan dat hij de richtlijn ‘Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’ heeft gevolgd omdat de ouders zich in speltherapie konden vinden. De speltherapie zou geen doorgang hebben gevonden, omdat geen gezamenlijke intake mogelijk was. Dit is onjuist. De vader verwijst hiervoor naar de reactie van de directeur van 11 december 2019 op zijn ingediende klacht.
De jeugdprofessional stelt dat de vader zijn dochter passende zorg onthoudt. Kennelijk is het bij de jeugdprofessional niet bekend dat de vader meerdere malen heeft aangeboden om de dochter op zijn kosten te laten onderzoeken, maar dat de moeder dit niet wilde. De vader verwijst tevens naar een e-mailbericht van 4 oktober 2019 waaruit blijkt dat hij veel inspanningen heeft geleverd om passende hulp voor de dochter te vinden. Het valt de vader op dat voor wat betreft het gesprek van 10 oktober 2019 de jeugdprofessional niet betwist dat hij heeft gezegd dat de vader het gezag over zijn dochter kon kwijtraken indien hij het hulpaanbod niet zou accepteren.
4.1.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De vader stelt dat hij zijn dochter geen passende zorg onthoudt, omdat hij op eigen initiatief onderzoek heeft verricht naar de inzet van een kinderpsycholoog. Dit is echter niet de jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet waarop de jeugdprofessional doelt. Voorts stelt de vader dat de jeugdprofessional niet heeft betwist dat hij gezegd zou hebben dat het gezag van de vader kan worden ontnomen. De vader gaat voorbij aan de verwijzing naar het gespreksverslag van 10 oktober 2019. In dit gespreksverslag staan de gestelde consequenties voor de vader niet genoemd. In het verweerschrift is aan de hand van het gespreksverslag benoemd dat [de instelling] zorgen heeft over de dochter en dat, als de vader niet akkoord gaat met het aanbod voor [de instelling 2], de dochter zorg wordt onthouden. Daarbij is gewezen op de consequentie dat dan een VTO bij de [beschermingstafel] ingediend zou worden. Over het gezag is niet gesproken. Voorts kan de jeugdprofessional de vader niet volgen in zijn stelling dat de vader gelijk heeft dat een gezamenlijk gesprek geen vereiste was bij [de instelling 2]. De vader gaat volledig voorbij aan zijn eigen handelen.
4.1.5 Het College overweegt als volgt:
Het eerste gedeelte van de klacht ziet toe op het niet toepassen van de ‘Richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’ door de jeugdprofessional. Het College toetst het individuele beroepsmatig handelen van een jeugdprofessional. Vast staat dat de jeugdprofessional sinds 10 oktober 2019 betrokken is bij deze casus, nadat hij conform het protocol ‘Opschalen naar medewerker extra’ aan de casus is toegevoegd. Om die reden verklaart het College de vader niet-ontvankelijk in het klachtonderdeel voor zover dit toeziet op het toepassen van de genoemde richtlijn in de periode voorafgaand aan de betrokkenheid van de jeugdprofessional.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat in het MDO van 4 oktober 2020, nog voordat de jeugdprofessional betrokken is geraakt, is geconstateerd dat de hulpverlening voor de dochter stagneerde. In dit MDO is daarom besloten om aan de ouders twee voorwaarden te stellen om de stagnatie in de hulpverlening proberen te doorbreken. Deze voorwaarden zouden door de jeugdprofessional worden besproken tijdens het gesprek met de ouders op 10 oktober 2019. Tevens werd besproken en besloten dat als de ouders niet mee werken aan de aangeboden therapie vanuit [de instelling 2] en KUK een melding bij de [beschermingstafel] zal worden gedaan. Op 10 oktober 2019 heeft de jeugdprofessional de ouders deze twee voorwaarden voorgelegd. Onder deze omstandigheden valt het toepassen van de ‘Richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’ op 10 oktober 2019 buiten de invloedssfeer van de jeugdprofessional. De voorwaarden waren immers al opgesteld voordat de jeugdprofessional bij de casus betrokken raakte. De jeugdprofessional valt daarom volgens het College hierin geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Ten aanzien van het verwijt dat de jeugdprofessional de vader heeft geïntimideerd tijdens het gesprek van 10 oktober 2019, overweegt het College als volgt. Op grond van de stukken zijn het College geen feiten en omstandigheden bekend die maken dat het handelen van de jeugdprofessional als intimiderend kan worden aangemerkt. De vader heeft in de toelichting op het klachtonderdeel ook aangegeven dat hij dit niet kan aantonen. Dat de vader het gesprek van 10 oktober 2019 als onprettig heeft ervaren, betekent niet dat de jeugdprofessional in dit verband een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
4.1.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.
4.2 Klachtonderdeel 2
4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
Het achterhouden van informatie.
Toelichting:
In zijn klacht van 3 november 2019 bij [de instelling] heeft de vader ook een klacht ingediend over het feit dat hij door de jeugdprofessional niet is geïnformeerd over het opgestelde veiligheidsplan voor de dochter. Deze klacht is gegrond verklaard. De jeugdprofessional heeft vervolgens weer informatie voor de vader achtergehouden. Zo zijn buiten zijn medeweten om huisbezoeken bij de moeder geweest, is de dochter bij [de instelling] geweest en heeft de jeugdprofessional één dag voor de [beschermingstafel] met de moeder gesproken om de [beschermingstafel] voor te bereiden. Dit had als doel om zijn zin betreffende de systeemtherapie door te drukken.
4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Op 16 oktober 2019 maakt de vader per e-mailbericht kenbaar dat hij geen rechtstreeks contact meer met [de instelling] wenst. Op 15 november 2019 heeft er een MDO plaatsgevonden waarin dit is besproken. Ook is besproken dat in verband met het garanderen van de veiligheid van de dochter een veiligheidsplan nodig is. Omdat de dochter bij de moeder verblijft, wordt besloten voor het opstellen van het veiligheidsplan met de moeder, met de intentie om dit met beide ouders samen op te stellen. Omdat de vader uitdrukkelijk heeft aangegeven geen contact meer te willen, kan het veiligheidsplan niet met hem worden besproken. In het MDO wordt besloten dat het VTO inclusief het veiligheidsplan aan vader ter inzage wordt toegestuurd en hem de mogelijkheid wordt geboden om te reageren. Op 27 november 2019 wordt met de moeder een gesprek gevoerd om het veiligheidsplan op te gaan stellen. Voor een dergelijk gesprek is geen toestemming van de vader nodig. In dit geval is de moeder expliciet verzocht de vader te informeren over het veiligheidsplan en over de opvoedsituatie bij haar thuis. Dit doet de moeder ook, hetgeen de vader heeft bevestigd. Door de jeugdprofessional is daarbij geen gesprek met de dochter gevoerd. Op 29 november 2019 geeft de vader per e-mailbericht aan weer contact te willen met [de instelling]. Diezelfde dag wordt in een MDO besloten om met de vader een separaat veiligheidsplan op te stellen. Op 6 december 2019 is de vader hiervoor uitgenodigd. De vader reageert diezelfde dag richting de leidinggevende van de jeugdprofessional en beklaagt zich over het feit dat de jeugdprofessional hem uitnodigt, terwijl hij heeft aangegeven slechts schriftelijk contact te willen hebben. Op 11 december 2019 laat de jeugdprofessional – in opdracht van zijn leidinggevende – per e-mailbericht het volgende weten: “U geeft aan louter schriftelijk contact te willen met [de instelling]. Ook wenst u geen contact met ondergetekende. Op deze wijze is het opstellen van een veiligheidsplan voor [de instelling] niet mogelijk. Dit zal meegenomen worden in de melding richting de [beschermingstafel]”.
Het verwijt van de vader dat dergelijk handelen zich heeft herhaald, is niet nader onderbouwd. Na het huisbezoek van 27 november 2019 is geen poging meer ondernomen om met de dochter te praten. Conform de uitnodiging van de [beschermingstafel] van 16 januari 2019 die aan beide ouders is verstuurd, is het de bedoeling dat de ouders worden voorbereid op de [beschermingstafel]. Omdat de vader had aangegeven geen, althans alleen schriftelijk contact te willen, heeft de jeugdprofessional alleen de moeder op 5 februari 2020 kunnen voorbereiden voor de [beschermingstafel].
4.2.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
Deze klacht is door de klachtencommissie reeds gegrond verklaard en behoeft derhalve geen punt van discussie. In het e-mailbericht van de leidinggevende van de jeugdprofessional van 5 december 2019 schrijft zij dat het lastig is om een veiligheidsplan met de vader te maken, omdat hij enkel schriftelijk contact wenst. In zijn verweerschrift heeft de jeugdprofessional geschreven dat het onmogelijk was om een veiligheidsplan op te stellen. ‘Onmogelijk’ en ‘lastig’ is niet hetzelfde. Het kan de vader niet worden verweten dat hij geen mondeling gesprek met de jeugdprofessional wilde. Uit de producties van de MDO’s blijkt ook niet dat de jeugdprofessional iets heeft ondernomen om de vader van informatie te voorzien. Tevens had een collega van de jeugdprofessional ook contact met de vader kunnen opnemen om de [beschermingstafel] voor te bereiden. Overigens heeft de vader op 13 december 2019 per e-mailbericht aangegeven dat hij wel met een andere professional in gesprek wil en het opstellen van het veiligheidsplan via haar wil laten lopen. Hierop heeft de vader nooit een reactie ontvangen. De jeugdprofessional ontkent dat hij een gesprek met de dochter heeft gehad, maar de moeder heeft de vader per Whatsapp-bericht laten weten dat wel degelijk met de dochter is gesproken.
4.2.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De vader wijst er op dat de klacht ter zake het veiligheidsplan al gegrond is verklaard, reden waarom dit geen punt van discussie zou betreffen. Dit acht de jeugdprofessional niet navolgbaar. Ten eerste bestaat een verschil tussen klachtrecht en tuchtrecht en ten tweede is de uitspraak van een klachtencommissie niet bindend voor een tuchtcollege. Feit is dat de vader weigerde in contact te treden met de jeugdprofessional, waardoor het veiligheidsplan niet samen met de ouders kon worden opgesteld. Feit is ook dat de vader op verzoek van de jeugdprofessional door de moeder is geïnformeerd over het veiligheidsplan. Op het moment dat de vader aangeeft weer contact te willen met de jeugdprofessional, wordt de vader uitgenodigd om een veiligheidsplan op te stellen. De vader stuurt vervolgens een bericht dat de jeugdprofessional e-mailberichten niet goed leest en enkel schriftelijk contact wenst. Voorts heeft de vader het veiligheidsplan ontvangen en de mogelijkheid gehad om hierop te reageren. De vader geeft in zijn conclusie van repliek aan dat hij had voorgesteld dat een collega van de jeugdprofessional de [beschermingstafel] met hem kon voorbereiden. De vader spreekt zich hierin tegen. In het e-mailbericht waar de vader naar verwijst, geeft hij aan dat hij het vertrouwen in [de instelling] geheel heeft verloren. De jeugdprofessional herhaalt nogmaals geen gesprek met de dochter te hebben gevoerd ná het huisbezoek van 27 november 2019. Het wordt de jeugdprofessional daarom ook niet duidelijk welke informatie hij de vader heeft onthouden. De jeugdprofessional veronderstelt dat de verwarring zit in het gegeven dat de contacten met de moeder en de dochter primair door zijn collega en niet door de jeugdprofessional werden onderhouden. Moeder spreekt derhalve de waarheid, evenals de jeugdprofessional. De verstrekkende negatieve conclusies die de vader hieraan verbindt zijn onterecht en blijven voor zijn rekening.
4.2.5 Het College overweegt als volgt:
Vooropgesteld staat dat klachtrecht niet hetzelfde is als tuchtrecht. In het tuchtrecht wordt getoetst of het handelen waarover geklaagd wordt, strookt met de professionele standaard van de beroepsgroep waartoe de jeugdprofessional behoort. Voor de stelling van de vader in zijn conclusie van repliek, dat nu zijn klacht bij de klachtencommissie gegrond is bevonden, de gegrondheid daarvan geen punt van discussie meer is, is geen juridische basis en volgt het College dan ook niet.
Voor wat betreft het verwijt dat de jeugdprofessional heeft nagelaten de vader te informeren over het opgestelde veiligheidsplan met de moeder overweegt het College als volgt. Uit het overgelegde e-mailbericht van 16 oktober 2019 blijkt dat de vader geen rechtstreeks contact meer met [de instelling] wenst en dat dit contact via het AKJ zal verlopen. Naar aanleiding van dit bericht is op 15 november 2019 in het MDO besloten, dat een veiligheidsplan voor de dochter diende te worden opgesteld. Omdat de vader had aangegeven geen direct contact meer met [de instelling] te willen, maar gelet op zijn gezagspositie wel recht heeft op informatie over het hulpverleningsproces, is in hetzelfde MDO besloten dat het veiligheidsplan inclusief het VTO daarom aan de vader ter inzage wordt gestuurd en dat hij de mogelijkheid krijgt om hierop te reageren. Het College oordeelt dat het enkele feit dat de vader heeft aangegeven geen contact meer met [de instelling] te wensen, de jeugdprofessional niet van zijn plicht/taak ontslaat om de vader met gezag over de veiligheid van de dochter te informeren. Het was naar het oordeel van het College beter geweest indien de jeugdprofessional, ondanks de mededeling van de vader geen rechtstreeks contact meer te willen hebben, hem toch via de e-mail was blijven informeren over het hulpverleningsproces. Bij een tuchtrechtelijke toetsing gaat het er echter niet om of het handelen beter had gekund, maar of de jeugdprofessional met zijn handelen binnen de grenzen van een bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Het College oordeelt, dat nu in het MDO is besloten de vader het veiligheidsplan en het VTO ter inzage toe te sturen, de jeugdprofessional met dit handelen binnen de grenzen van een bekwame beroepsuitoefening is gebleven. De jeugdprofessional valt voor dit gedeelte van de klacht derhalve geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Voorts wordt het de jeugdprofessional in dit klachtonderdeel verweten dat er zonder medeweten van de vader huisbezoeken bij de moeder zijn afgelegd waarbij ook met de dochter is gesproken. Het College oordeelt dat de jeugdprofessional onweersproken heeft gesteld dat er ná 27 november 2019 door hem geen huisbezoeken bij de moeder zijn afgelegd waarbij hij met de dochter zou hebben gesproken. Ook voor dit gedeelte van de klacht valt, naar het oordeel van het College, de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Tot slot voor wat betreft het verwijt dat de jeugdprofessional de [beschermingstafel] wel met de moeder, maar niet met de vader heeft voorbereid, oordeelt het College als volgt. Op 16 januari 2020 heeft de jeugdprofessional een e-mailbericht van de [beschermingstafel] ontvangen, waarin staat aangegeven dat het de bedoeling is dat de ouders worden voorbereidt op de [beschermingstafel]. Ook hier oordeelt het College dat het beter was geweest om de vader per e-mailbericht voor dit gesprek uit te nodigen. De vader zou dan zelf hebben kunnen beslissen om wel of geen gebruik te maken van deze uitnodiging. Het College acht het verweer van de jeugdprofessional op dit punt echter navolgbaar en concludeert dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Van de vader had verwacht mogen worden zelf ook open te staan voor een gesprek met de jeugdprofessional omtrent het hulpverleningsproces van de dochter.
4.2.6 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.3 Klachtonderdeel 3
4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
Willens en wetens onwaarheden verkondigen.
Toelichting:
In het veiligheidsplan staat geschreven dat de vader aan de moeder heeft verzocht om de dochter te laten kiezen tussen de aanwezigheid van oma van moederszijde of van de vader bij de kleutermusical. In het VTO heeft de jeugdprofessional opgeschreven dat de vader dit aan de dochter zelf heeft gevraagd. De jeugdprofessional stelde tijdens de [beschermingstafel] dat de vader de dochter tussen beide ouders laat kiezen, waardoor er zorgen zijn over een loyaliteitsconflict. De jeugdprofessional heeft de zaken dus steeds verder aangedikt. De waarheid is dat de vader de dochter nooit heeft laten kiezen tussen mensen, maar hierover met de moeder via whatsapp heeft gecommuniceerd. Daarnaast heeft de jeugdprofessional geschreven dat de vader de moeder onder druk zet, zodat de moeder iedere keer met de wensen van de vader moet instemmen.
Ook heeft de jeugdprofessional benoemd dat de vader geen toestemming heeft gegeven om bronnen, zoals de school, te raadplegen om een actueel zorgbeeld van de dochter te krijgen. De vader heeft wel toestemming gegeven voor de aanmelding vanuit school bij [de instelling] en daardoor ook toestemming gegeven om informatie bij de school in te winnen. De voorzitter van de [beschermingstafel] vroeg waar de opmerking over ‘het geen toestemming geven’ vandaan kwam. De jeugdprofessional corrigeerde zich toen dat de vader zijn toestemming ingetrokken had. Dit is pertinent onjuist.
Tevens heeft de jeugdprofessional tijdens de [beschermingstafel] aangeven dat er door [de instelling 1] en [de instelling 2] een advies is gegeven. Bij [de instelling 1] is nooit een intakegesprek geweest en derhalve is er ook geen advies verstrekt. Doordat de jeugdprofessional het argument gebruikte dat meerdere adviezen zijn gegeven, heeft hij de situatie onnodig uit de context gehaald en onnodig ernstiger weergegeven.
Tot slot heeft de jeugdprofessional in het VTO niet de waarheid verteld over dat de vader de uitnodiging om het veiligheidsplan te bespreken heeft geweigerd. De jeugdprofessional heeft diverse op- en/of aanmerkingen van de moeder, zonder hoor en wederhoor, als zijnde de waarheid overgenomen. Zo heeft hij geschreven dat er een juridische procedure tussen de ouders loopt, terwijl dit onjuist is.
4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Ter zake van het loyaliteitsconflict wijst de jeugdprofessional erop dat dit is gebaseerd op meer dan één voorbeeld. Dit staat ook uitvoerig beschreven in het VTO. Dat de jeugdprofessional heeft vermeld dat de moeder zich onder druk gezet voelde, blijkt uit whatsappcorrespondentie dat de moeder aan [de instelling] heeft laten zien. De opmerking over adviezen van [de instelling 1] komt hoogstwaarschijnlijk van de moeder als bron. Dit advies sloot aan bij het advies van [de instelling 2]. Het verwijt dat onwaarheden in het VTO zouden staan vermeld, of sprake zou zijn van eenzijdigheid vindt de jeugdprofessional merkwaardig. Wegens de weigerachtige houding van de vader, was de jeugdprofessional in eerste plaats afhankelijk van met name de moeder als informatiebron. Daar waar mogelijk wordt de informatie geverifieerd, bijvoorbeeld bij [de instelling 2] en middels e-mailverkeer. Het verifiëren van informatie afkomstig van een gesprek waar slechts de moeder en de vader aanwezig waren is moeilijk realiseerbaar als de vader zijn medewerking niet verleent. Als de vader wel contact had toegestaan, had hij zichzelf ook betere mogelijkheden verschaft om eventuele wijzigingen in te brengen, bijvoorbeeld in de voorbereiding van het VTO. Daar komt bij dat de vader ook zijn toestemming onthoudt om bronnen zoals school te raadplegen, waarmee de verwijten van eenzijdigheid, onwaarheden en niet actuele zorgbeelden onterecht zijn. De vader stelt dat het VTO is gebaseerd op eenzijdige bronnen. In het VTO is dit ook expliciet benoemd: het verzoek tot onderzoek is bedoeld om een completer beeld te krijgen. Het enkele feit dat de [beschermingstafel] het VTO niet heeft gevolgd, maakt niet dat sprake is van een verouderd zorgbeeld. Het zorgbeeld is onveranderd. Dat de afweging van de [beschermingstafel] anders is dan die van [de instelling], maakt niet dat deze onjuist is. Voor wat betreft het contact met de school moet de jeugdprofessional per keer toestemming vragen om contact met de school op te mogen nemen en specifiek het doel van het contact aangeven. Dat de vader bij aanvang van de hulpverlening toestemming heeft gegeven om contact met de school op te nemen, maakt dat niet anders. Dat de jeugdprofessional willens en wetens, zoals de vader stelt, onwaarheden verkondigt, toont de vader niet aan en volgt ook niet uit zijn voorbeelden. De jeugdprofessional betwist dit verwijt stellig. De vader kan bovendien ontkennen dat hij de moeder onder druk zet, dat kan echter niet wegnemen dat de moeder dit zo voelt en ook zo kenbaar maakt.
4.3.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
In zijn verweerschrift ontkent de jeugdprofessional niet dat hij steeds verschillende informatie heeft gegeven omtrent de keuze wie aanwezig moest zijn tijdens de schoolvoorstelling. Daarnaast betreft de informatie over het loyaliteitsconflict in het VTO een algemeen verhaal, en ziet deze niet toe op de dochter. De jeugdprofessional beweert dat hij op grond van whatsappberichten van de moeder heeft gezegd dat de vader haar onder druk zet. Het selectief en niet volledig laten zien van berichten door de moeder kan tot een vertekend beeld leiden, hetgeen ook hier gebeurd moet zijn. Het verhaal van de moeder is in het gehele VTO als waarheid opgeschreven. De jeugdprofessional had hier volgens de vader zorgvuldiger mee moeten omgaan door steeds expliciet te benoemen dat bepaalde stellingen van de moeder komen. Voor zover de jeugdprofessional stelt dat hij elke keer opnieuw toestemming van de vader nodig heeft om de school te benaderen, is tegenstrijdig aan hetgeen hij tijdens de [beschermingstafel] heeft aangegeven. De jeugdprofessional heeft toen gezegd dat de vader zijn toestemming had ingetrokken. Voorts stelt de vader dat de jeugdprofessional de toestemming ook via de moeder had kunnen verkrijgen, of kunnen proberen om toestemming per e-mailbericht te verkrijgen. Dat het zorgbeeld onveranderd zou zijn, is onjuist en kan ook niet worden gesteld, omdat de jeugdprofessional nimmer een onderzoek heeft gedaan naar de actuele stand van zaken.
4.3.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De conclusie van repliek bij dit klachtonderdeel betreft grotendeels herhaling. De jeugdprofessional verwijst kortheidshalve naar het verweerschrift. Het is niet onaannemelijk dat de vader ervan uitging dat zijn toestemming aanwezig was om de school te raadplegen. Toestemming van beide ouders afzonderlijk is wettelijk vereist. Het verkrijgen van toestemming via de moeder, zoals de vader aangeeft, is in een als vechtscheiding te omschrijven situatie bepaald onverantwoord en in strijd met de richtlijn ‘Scheiding en problemen van jeugdigen’.
4.3.5 Het College overweegt als volgt:
In de toelichting op het klachtonderdeel heeft de vader vijf punten aangedragen waarover de jeugdprofessional volgens hem niet de waarheid over heeft gesproken. Allereerst wordt het de jeugdprofessional verweten dat hij tijdens de [beschermingstafel] heeft gezegd dat er sprake is van een loyaliteitsconflict, omdat, zoals in het VTO staat, de vader de dochter laat kiezen tussen haar ouders. Het College acht het verweer van de jeugdprofessional ten aanzien van dit punt navolgbaar. In het VTO leest het College dat de jeugdprofessional meerdere voorbeelden heeft aangedragen waardoor een loyaliteitsconflict bij de dochter kan ontstaan. Voor wat betreft het voorbeeld van de kleutermusical, heeft de vader geen stukken overgelegd waaruit het tegenovergestelde blijkt. Het College concludeert dat de jeugdprofessional ten aanzien van dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Voor zover er is geschreven dat de vader de moeder onder druk zet, oordeelt het College dat dit kennelijk de beleving van de moeder is, hetgeen als zodanig onder het kopje ‘mening moeder over het verzoek’ in het VTO staat opgenomen.
Voorts wordt het de jeugdprofessional verweten dat hij ten onrechte heeft gesteld dat de vader zijn toestemming onthoudt om de school van de dochter te raadplegen. Op grond van artikel 7.3.4 van de Jeugdwet is voor het verlenen van jeugdhulp toestemming van de betrokkene vereist, tenzij het jeugdhulp in het gedwongen kader betreft. Als de jeugdige jonger dan twaalf jaar is, betekent dit dat er toestemming moet zijn van de ouders. Op grond van voorgaand artikel heeft de jeugdprofessional elke keer als hij de school van de dochter benaderd voor informatie de toestemming van de ouders met gezag nodig. Het College overweegt dat bij de vader mogelijk het idee bestond dat wanneer hij aan het begin van het hulpverleningsproces zijn toestemming geeft voor het benaderen van de school dit voldoende is. Het was daarom beter geweest wanneer de jeugdprofessional de onduidelijkheden die kennelijk bij de vader speelden over het toestemmingsvereiste had weggenomen. Bij een tuchtrechtelijke toetsing gaat het er echter niet om of het handelen beter had gekund. De jeugdprofessional valt voor wat betreft dit punt aldus geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Voor wat betreft het verwijt dat de jeugdprofessional tijdens de [beschermingstafel] heeft aangegeven dat [de instelling 1] een advies heeft gegeven, oordeelt het College als volgt. In de notulen van de [beschermingstafel] leest het College het volgende: “Melder geeft aan dat ze qua advies aansluiten bij [de instelling 2] en [de instelling 1]”. In het VTO onder het kopje ‘Hulpverleningsgeschiedenis’ leest het College dat de jeugdprofessional heeft aangeven dat de hulpverlening bij [de instelling 1] niet van de grond kwam, omdat de vader weigerde om aan de voorwaarde van een gezamenlijke intake met de ouders te voldoen. Bij de informatie over [de instelling 2] heeft de jeugdprofessional het gegeven advies wel genoteerd. Het College acht het verweer van de jeugdprofessional, dat de informatie over het advies van [de instelling 1] mogelijk van de moeder kwam, op dit punt derhalve navolgbaar en concludeert dat wat betreft dit punt geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
Daarnaast wordt het de jeugdprofessional verweten dat hij gebruik heeft gemaakt van eenzijdige bronvermelding. Uit de notulen van de [beschermingstafel] blijkt dat de jeugdprofessional heeft aangegeven dat het VTO op eenzijdige bronnen is gebaseerd en dat hij daarom om een raadsonderzoek verzoekt. Dat de jeugdprofessional dit tijdens de [beschermingstafel] heeft aangegeven, getuigt naar het oordeel van het College juist van professioneel handelen, waardoor er geen grond is voor een tuchtrechtelijk verwijt. In het dossier zijn voldoende aanknopingspunten te vinden waaruit blijkt dat de vader niet openstond voor contact met de jeugdprofessional, waardoor hij ook niet als bron kon worden geraadpleegd. Voorts heeft het College hierboven reeds uitgelegd dat voor het raadplegen van derden, zoals de school, toestemming van de ouder(s) met gezag nodig is.
Als laatste wordt het de jeugdprofessional in dit klachtonderdeel verweten dat hij heeft aangegeven dat de vader de uitnodiging voor het maken van het veiligheidsplan heeft geweigerd. In het VTO staat hierover het volgende opgenomen: “Op 6 -12-2019 en 11-12-2019 weigert vader in te gaan op de uitnodiging van [de instelling] om in gesprek te gaan voor het opstellen van een veiligheidsplan. Hierdoor kan deze niet met de vader worden opgesteld”. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de jeugdprofessional de vader per e-mailbericht heeft uitgenodigd voor het maken van een afspraak om een veiligheidsplan op te stellen. In reactie hierop heeft de vader aangegeven slechts schriftelijk contact met [de instelling] te willen en geen contact met de jeugdprofessional. In opdracht van zijn leidinggevende laat de jeugdprofessional vervolgens weten dat dan geen veiligheidsplan kan worden opgesteld. Uit deze correspondentie blijkt het College voldoende dat de vader niet mondeling in gesprek over het veiligheidsplan wilde treden, hetgeen wel nodig is om tot een dergelijk plan te komen. De jeugdprofessional heeft naar het oordeel van het College de feitelijke gang van zaken opgeschreven, waardoor hem ook ten aanzien van dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
4.3.6 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.4 Klachtonderdeel 4
4.4.1. De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
Niet neutraal noch objectief handelen.
Toelichting:
De jeugdprofessional heeft de moeder altijd zichtbaar voorgetrokken. De vader heeft een aantal voorbeelden hiervan in het VTO gemarkeerd. De jeugdprofessional heeft met de moeder de [beschermingstafel] voor besproken. De vader heeft nooit een uitnodiging voor een voorbespreking ontvangen. Tevens heeft de jeugdprofessional het dossier van de dochter niet willen verstrekken, waardoor de vader geen kant op kon. Zoals reeds eerder aangegeven, durfde de vader vanwege de intimiderende houding van de jeugdprofessional tijdens het gesprek van 10 oktober 2019 geen mondelinge gesprekken meer met de jeugdprofessional aan. Schriftelijk contact was volgens de jeugdprofessional niet mogelijk.
4.4.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De vader wilde zelf geen contact meer met de jeugdprofessional of met [de instelling]. Het valt de jeugdprofessional derhalve niet te verwijten dat de vader geen uitnodiging ter voorbereiding van de [beschermingstafel] heeft ontvangen, althans met dat argument de niet-neutraliteit te onderbouwen. De verwijten inzake intimidatie zijn reeds besproken en weerlegd. Met de opmerkingen van de vader dat hij geen mondelinge gesprekken aan durfde en schriftelijk contact niet mogelijk was, schetst hij een vertekend beeld van de werkelijkheid. De jeugdprofessional wijst er op dat tot twee keer toe het agressieprotocol jegens de vader moest worden ingezet. De vader heeft altijd schriftelijk kunnen reageren en heeft dit ook uitvoerig gedaan. Dat dit niet mogelijk zou zijn, wordt gesteld, maar niet nader onderbouwd. De vader is voldoende assertief als het gaat om het opkomen voor zijn rechten. Hij weet tenslotte de diverse schriftelijke wegen als het gaat om het inbrengen van klachten bijzonder goed te bewandelen. Het is tenslotte tamelijk ongeloofwaardig dat hij in zijn klachten dit aspect niet eerder heeft benoemd. Het is wat de jeugdprofessional betreft andersom: ondanks de moeizame relatie en de weigerachtige houding van de vader, heeft de jeugdprofessional zich ingespannen om tot samenwerking te komen met de vader en onder meer vanuit de richtlijn ‘Scheiden en problemen van jeugdigen’ zoveel als mogelijk meerzijdig partijdig te handelen. Daarbij heeft de jeugdprofessional respect getoond voor de andersluidende visie van de vader en is hij het gesprek hierover niet uit de weg gegaan. De jeugdprofessional heeft tenslotte zijn handelen bij voortduring afgestemd in de diverse MDO’s en met zijn leidinggevende en derhalve al zijn keuzes richting de vader reflectief en gesteund door deskundigen genomen.
4.4.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
In het VTO komt duidelijk naar voren dat de jeugdprofessional niet objectief, noch neutraal is geweest. Zoals reeds gesteld, heeft hij de belevingen van de moeder als waarheid opgeschreven en niet vermeld dat het eenzijdige informatie is.
4.4.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De jeugdprofessional verwijst naar het besluit van de [beschermingstafel] waaruit volgt dat de jeugdprofessional aangeeft, mede vanwege ontbrekende medewerking van de vader, geen volledig beeld te hebben en juist vanwege de eenzijdige bronnen een raadsonderzoek wenst om een meer completer beeld te hebben.
4.4.5 Het College overweegt als volgt:
Voor zover het verwijt toeziet op de informatie die in het VTO staat opgenomen, verwijst het College naar het oordeel zoals onder 4.3.5 van deze beslissing is weergegeven. Uit de notulen van de [beschermingstafel] blijkt dat de jeugdprofessional een raadsonderzoek verzoekt, juist omdat sprake is van eenzijdige informatie. Voorts verwijst het College naar het oordeel in 4.2.5 van deze beslissing voor wat betreft het verwijt dat de vader geen uitnodiging heeft ontvangen om de [beschermingstafel] voor te bespreken.
Het College heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden waaruit blijkt dat de jeugdprofessional niet neutraal noch objectief heeft gehandeld. Het College concludeert dan ook dat de jeugdprofessional voor wat betreft dit klachtonderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
4.4.6 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 13 oktober 2020 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk mevrouw mr. M.R. Veerman
voorzitter secretaris