Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 2 februari 2017 mondeling ter zitting gedane en op 2 februari 2017 schriftelijk bevestigde wrakingsverzoek van klager in de zaak 16.068T.
Het wrakingverzoek is behandeld door mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk, voorzitter-plaatsvervanger van het College van Toezicht.
De heer […], klager in de zaak 16.068T, hierna te noemen: verzoeker,
verzoekt tot wraking van:
- A.R.O. Mooij, voorzitter van de zittingskamer van 2 februari 2017, hierna te noemen: de voorzitter.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Verzoeker heeft op 15 juni 2016, aangevuld op 11 juli 2016, een klacht ingediend.
Op 7 november 2016 zijn partijen bijeen geweest voor een mondelinge behandeling van de klacht door het College.
1.2 Verzoeker heeft tijdens deze mondelinge behandeling een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter van de zittingskamer. Hij heeft ter zitting mondeling de feiten en omstandigheden genoemd die hieraan ten grondslag liggen.
1.3 De hoorzitting is vervolgens tot nader order geschorst.
1.4 Er is een wrakingskamer samengesteld. De wrakingskamer heeft het verzoek op 30 november 2016 toegewezen.
1.5 Er is een zittingskamer in andere samenstelling samengesteld die de behandeling van de klacht heeft voortgezet.
1.6 Op 2 februari 2017 zijn partijen voor de mondelinge behandeling voor het College verschenen.
1.7 Nadat de voorzitter de zitting had gesloten, sprak verzoeker uit de voorzitter te willen wraken.
1.8 Verzoeker heeft op 2 februari 2017 zijn wrakingsverzoek per email nader toegelicht.
1.9 De secretaris van de zitting heeft op 8 februari 2017 een verslag opgemaakt van het procesverloop van de zitting.
1.10 Het College heeft kennis genomen van de volgende stukken:
het dossier 16.068T-W;
de toelichting op het wrakingsverzoek in de email van verzoeker van 2 februari 2017;
de aanvulling van de gronden voor het wrakingsverzoek in de email van verzoeker van
9 februari 2017;
het verslag van het procesverloop van de zitting van 2 februari 2017, opgemaakt op 8 februari 2017.
2. De beoordeling van het verzoek
2.1 Het College stelt het volgende vast.
Verzoeker baseert het verzoek tot wraking van de voorzitter in zijn email van resp. 2 en 9 februari jl. op de volgende gronden:
- op de omstandigheid dat de voorzitter hem, in weerwil van art. 139a WvS, niet heeft willen toestaan om een geluidsopname van de zitting te maken;
- omdat de voorzitter weigerde aan verzoeker een inventarislijst ter beschikking te stellen;
- omdat de voorzitter het verzoeker niet toestond om diens pleitnotitie te overleggen.
2.2 Het College overweegt als volgt.
Met betrekking tot de grond onder a. geldt dat het voor het College staande praktijk is om het maken van een geluidsopname van een hoorzitting niet toe te staan. De beslissing van de voorzitter van de zittingskamer van 2 februari jl. om dit niet toe te staan, is gestoeld op dit beleid en daarmee niet te herleiden tot een vooringenomenheid jegens verzoeker noch wordt verzoeker aldus anders behandeld dan andere partijen in een tuchtklachtprocedure bij de colleges. Het door verzoeker aangehaalde art. 139a uit het Wetboek van Strafrecht is op de tuchtrechtspraak door het College van Toezicht niet van toepassing omdat het College gedragingen van geregistreerde professionals toetst aan de algemene tuchtnorm vervat in artikel 3.1 Tuchtreglement, welke norm onder andere tot uitdrukking komt in de materiële normen van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.
Met betrekking tot de grond onder b. stelt het College het volgende vast. Deze vraag dient in de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek niet meer voor te liggen nu de wrakingskamer die over verzoekers wrakingsverzoek van 7 november 2016 oordeelde, heeft vastgesteld dat in de tuchtprocedure van SKJ geen inventarislijst aan partijen wordt verstuurd en dat het dossier bestaat uit processtukken die door partijen zelf worden ingebracht, waarvan een kopie over en weer aan partijen wordt doorgestuurd, waarmee het behandelend college er redelijkerwijs van mag uitgaan dat partijen op de hoogte zijn van de inhoud van het dossier.
Ten overvloede wijst het College van Toezicht er op dat verzoeker tweemaal een kopie van het zaakregister heeft ontvangen, laatstelijk op 27 januari 2017, beide keren met een verklarende toelichting op de functie van een ‘zaakregister’.
2.3 Voor wat betreft de wijze waarop de voorzitter de zitting heeft geleid, stelt het College op basis van de stukken het volgende vast.
De voorzitter heeft de procesorde op zorgvuldige en heldere wijze bewaakt. De voorzitter heeft de procesorde bewaakt op een wijze die respectvol naar verzoeker en naar beklaagde is geweest. Daarbij is het belang van beide procespartijen door hem niet uit het oog verloren. De voorzitter heeft verzoeker bij aanvang van de zitting uitgelegd dat wat verzoeker een inventarislijst noemt, bij SKJ een zaakregister heet en dat een kopie daarvan op 27 januari jl. aan hem is toegestuurd; dat er van een hoorzitting geen proces-verbaal noch verslag ten behoeve van partijen wordt gemaakt en dat het Tuchtreglement dit ook niet voorschrijft.
Verzoeker heeft, nadat de voorzitter de gang van zaken op hoofdlijnen aan de aanwezigen heeft uitgelegd, als eerste het woord gekregen. De voorzitter heeft verzoeker uitgenodigd om zijn klacht toe te lichten. Verzoeker heeft verklaard geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om zijn klacht mondeling toe te lichten.
Met betrekking tot de grond onder c. stelt het College het volgende vast.
Verzoeker wilde een productie inbrengen met een 25-tal vragen van klager aan het College. Verzoeker duidde deze productie aan als pleitnotitie. De voorzitter heeft verzoeker daarop opnieuw uitgelegd dat de doelstelling van een hoorzitting is dat een klacht inhoudelijk wordt behandeld en dat het doel van een hoorzitting niet is dat het College zich aan de hand van een vragenlijst laat bevragen door een partij. De voorzitter heeft bepaald dat de productie die klager aanduidde als pleitnotitie, niet als pleitnotitie valt aan te merken omdat deze volgens de verklaring van verzoeker een 25-tal vragen van klager aan het College bevat. Nadat de voorzitter had besloten om de productie niet toe te laten in de procedure, heeft de voorzitter aan verzoeker gevraagd of hij gebruik wenste te maken van de mogelijkheid om zijn klacht mondeling toe te lichten. Verzoeker heeft verklaard geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om zijn klacht toe te lichten.
Het College overweegt dat de voorzitter in redelijkheid kon besluiten dat de productie van verzoeker niet als pleitnotitie in de mondelinge behandeling werd ingebracht nu door de toelichting van verzoeker duidelijk werd dat de inhoud van de productie geen weerslag vormde van een ter zitting te geven mondelinge toelichting op verzoekers klacht.
Het College overweegt voorts dat de voorzitter om redenen van goede procesorde in redelijkheid kon besluiten om de productie met het 25-tal vragen niet als pleitnotitie aan te merken en door verzoeker te laten voorlezen.
Het College overweegt, nu de voorzitter verzoeker diverse malen de gelegenheid heeft gegeven zijn standpunten toe te lichten en verzoeker daarvan geen gebruik wenste te maken en een document wenste in te brengen dat in redelijkheid niet als een pleitnotitie kan worden aangemerkt, dat het niet aangaat dat verzoeker de voorzitter wraakt omdat hij geen pleitnotitie mag overleggen.
Het College stelt voorts voor wat betreft het verloop van de zitting op 7 november 2016 het volgende vast. Nadat verzoeker had verklaard geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om zijn klacht mondeling toe te lichten, heeft de voorzitter beklaagde gevraagd of hij een toelichting wenste te geven op zijn standpunten. De advocaat van beklaagde heeft een pleitnotitie van twee pagina’s overhandigd aan het College en aan verzoeker, en deze vervolgens in ongeveer vijf minuten voorgelezen. Daarna hebben de leden van de zittingskamer aan verzoeker en beklaagde, in een evenredige verdeling, vragen gesteld.
Nadat de voorzitter concludeerde dat het College geen vragen aan partijen meer had, heeft de voorzitter eerst aan verzoeker en vervolgens aan beklaagde de gelegenheid gegeven tot het uitspreken van een laatste woord.
2.4 Het College overweegt voorts het volgende.
Het Wrakingsprotocol voorziet in art. 1.5 in de mogelijkheid dat het College kan bepalen dat een volgend verzoek van dezelfde partij in een procedure niet in behandeling wordt genomen in geval van misbruik.
Het College stelt vast, op grond van de boven weergegeven overwegingen, dat van deze situatie sprake is.
2.5 Het College oordeelt als volgt.
Bovenstaande feiten en omstandigheden in overweging nemende, oordeelt het College dat verzoeker misbruik maakt van zijn bevoegdheid door te verzoeken de voorzitter van de zittingskamer van de zitting van 2 februari 2017 te wraken.
3. De beslissing
Het College van Toezicht neemt het wrakingsverzoek niet in behandeling.
Ingevolge art. 5.6 Wrakingsprotocol staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Aldus gedaan op 2 maart 2017.
Deze beslissing is gegeven namens het College van Toezicht,
door mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk, voorzitter-plaatsvervanger,
in tegenwoordigheid van mevrouw mr. N. Jacobs, secretaris.
Deze beslissing is op 2 maart 2017 aangetekend verzonden aan:
de verzoeker;
de voorzitter;
de beklaagde in de zaak 16.068T.