21.004B-W Beslissing van de Wrakingskamer van het Kwaliteitsregister Jeugd van 15 november 2021
De Wrakingskamer heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. R. Orie, voorzitter,
mevrouw F.A. Leeflang, lid-beroepsgenoot,
de heer W.L. Scholtus, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[verzoeker], klager in eerste aanleg, ook verweerder in incidenteel beroep, in zaak 21.004B, hierna te noemen: de verzoeker,
op 13 augustus 2021 ingediende wrakingsverzoek tegen:
de heer mr. M.A. Stammes, optredend als voorzitter van het College van Beroep in zaak 21.004B, hierna te noemen: de voorzitter.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.
1 Het verloop van de procedure
1.1 De verzoeker heeft op 13 augustus 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter.
1.2 Op 16 augustus 2021 is de gemachtigde van de jeugdprofessional in de zaak 21.004B (hierna te noemen: de jeugdprofessional) geïnformeerd dat de procedure wordt aangehouden totdat de Wrakingskamer een beslissing heeft genomen.
1.3 De voorzitter heeft niet in de wraking berust.
1.4 De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het wrakingsverzoek van de verzoeker, ontvangen op 13 augustus 2021;
- de schriftelijke reactie van de voorzitter, ontvangen op 4 oktober 2021.
1.5 De Wrakingskamer heeft beslist dat voor het afdoen van het wrakingsverzoek het horen van de partijen niet noodzakelijk is. Partijen zijn hierover op 12 oktober 2021 geïnformeerd.
1.6 De Wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 18 oktober 2021 behandeld.
1.7 De beslissing is op 15 november 2021 verzonden.
2 Het wrakingsverzoek
2.1 Inleiding wrakingsverzoek
De verzoeker heeft gemeend het incidenteel beroep – waarin staat dat de jeugdprofessional de melding bij Veilig Thuis niet zorgelijk vindt – te weerleggen door in zijn verweerschrift eerder plaatsgevonden meldingen aan te halen. Daaruit blijkt dat ieder zorgsignaal met betrekking tot ouderverstoting door de jeugdprofessional van tafel is geveegd. Tevens heeft de verzoeker de visie van het ‘Adviesrapport van het Expertteam Ouderverstoting’ gedeeld met SKJ, omdat hieruit ook de ernst van het zorgsignaal blijkt. Het niet willen accepteren van het verweerschrift van de verzoeker in de huidige vorm, betekent dat hij zich niet kan en mag verweren tegen de gedane kwalificatie van het zorgsignaal. Een rechtsongelijkheid, waaruit voortvloeit dat de voorzitter vooringenomen is. De verzoeker is van mening dat zijn verweerschrift voldoet aan de eisen en dat het ook volledig ingaat op de beroepsgrond van de jeugdprofessional. Dat de verzoeker wellicht een stukje historie aanhaalt om de bevindingen van de jeugdprofessional te ontkrachten, doet hier niet aan af. De verzoeker is dan ook – zonder nadere onderbouwing – vooralsnog niet van plan zijn verweerschrift aan te passen.
2.2 De verzoeker licht zijn standpunt – zakelijk samengevat – toe aan de hand van vier voorbeelden:
2.2.1 Inperken van het verweerschrift verzoeker
Met het verzoek het verweerschrift in te perken, heeft de voorzitter aangetoond vooringenomen te zijn. De voorzitter kan in deze kwestie hierdoor niet (meer) onafhankelijk opereren. Voorts heeft de voorzitter onvoldoende gemotiveerd welk deel in het verweerschrift dan als ‘meer’ wordt ervaren, en waarom.
2.2.2 Verweerschrift jeugdprofessional te laat ingediend
De jeugdprofessional is verzocht een verweerschrift op te stellen ‘tot uiterlijk 19 juli 2021’ en niet ‘tot en met 19 juli 2021’. Feitelijk betekent dit dat het verweerschrift van de jeugdprofessional te laat is ingediend en buiten de procedure dient te worden gehouden, inclusief het incidenteel ingediende hoger beroep. Het College van Beroep dient de jeugdprofessional daarom niet-ontvankelijk te verklaren in zowel het verweerschrift als in het ingestelde incidenteel beroep.
2.2.3 Rechtsongelijkheid
De verzoeker merkt op dat hij zijn beroepschrift al op 4 mei 2021 heeft ingediend en dat de jeugdprofessional zes weken de tijd heeft gekregen een verweerschrift op te stellen. Vervolgens dient de verzoeker op het incidenteel hoger beroep – nota bene in de vakantieperiode – binnen vier weken een verweerschrift op te stellen. Dat vindt de verzoeker een rechtsongelijkheid die niet past bij een zichzelf onafhankelijk noemende instelling.
2.2.4 Termijn van acht dagen
De verzoeker heeft op 10 augustus 2021 een e-mailbericht ontvangen, dat hij binnen acht dagen zijn verweerschrift dient aan te passen zonder nader te benoemen welke passages daar geen deel meer van mogen uitmaken, en ook waarom niet. De noodzaak van een termijn van slechts acht dagen, terwijl de mondelinge behandeling van de zaak gepland staat op 27 oktober 2021, ontgaat de verzoeker volledig.
Concluderend is de verzoeker van mening dat gezien bovenstaande punten het wenselijk is dat enerzijds het voormalige verweerschrift alsnog wordt geaccepteerd, en er anderzijds een andere voorzitter wordt aangewezen, die geen vooringenomen indruk wekt.
3 Het verweer van de gewraakte voorzitter
De verzoeker heeft na het indienen van zijn beroepschrift nog nadere stukken overgelegd. Het Adviesrapport Expertteam Ouderverstoting is nagezonden en niet direct aan het beroepschrift toegevoegd. Op grond van artikel 8.10 sub jo 11.14 van het Tuchtreglement (versie 1.4) is de verzoeker op 21 juli 2021 medegedeeld dat genoemd Adviesrapport niet tot het dossier wordt toegelaten. De verzoeker heeft vervolgens de gelegenheid gekregen om te reageren op het incidenteel beroep van de jeugdprofessional, dat betrekking had op één klachtonderdeel. Een deel van het verweerschrift van de verzoeker, onder het kopje ‘feitelijk verweer incidenteel hoger beroep’ was een daadwerkelijke reactie op het incidenteel beroep. De overige inhoud van het processtuk betrof een nadere aanvulling van de beroepsgrond. Aangezien de andere partij (de jeugdprofessional) geen mogelijkheid meer heeft om schriftelijk te reageren op deze aanvulling op het beroepschrift, is dit in strijd met de goede procesorde geacht. De verzoeker is in de gelegenheid gesteld zijn verweerschrift aan te passen.
Van vooringenomenheid en/of partijdigheid is geen sprake en wordt door de voorzitter betwist. Een procedure behoort dusdanig te verlopen dat geen sprake is van strijd met de goede procesorde, wat de reden is geweest om het verzoek te doen het verweerschrift in te perken.
4 De ontvankelijkheid en de beoordeling van het wrakingsverzoek
4.1 De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
4.1.1 De Wrakingskamer overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek als volgt. Op grond van artikel 1.5 van het Wrakingsprotocol (versie 1.3) dient een wrakingsverzoek te worden ingediend zodra de wrakingsgronden bij de verzoeker bekend zijn. Het indienen daarvan kan tot aan de dag waarop de beslissing in de hoofdzaak aan partijen wordt verzonden. Ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek was de beslissing in de hoofdzaak niet verzonden.
4.1.2 De Wrakingskamer is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verzoeker ontvankelijk is in het wrakingsverzoek.
4.1.3 Op grond van artikel 4.12 van het Tuchtreglement kunnen de leden van de tuchtcolleges van SKJ door partijen worden gewraakt, als zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor hun onpartijdigheid of integriteit in twijfel kan worden getrokken. Het uitgangspunt is dat de Collegeleden uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat zij jegens de verzoeker dan wel over een standpunt in de zaak vooringenomenheid koesteren (de subjectieve toets). Bij subjectieve partijdigheid gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van (in casu) de voorzitter, dat bij de verzoeker de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is ontstaan. Dat betekent dat er concrete feiten en omstandigheden moeten zijn, waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de voorzitter kan worden afgeleid (de objectieve toets). Bij de objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de voorzitter, grond geven voor de vrees van partijdigheid. De Wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
4.2 De beoordeling van het wrakingsverzoek
4.2.1 Inperken van het verweerschrift verzoeker
De Wrakingskamer overweegt dat de voorzitter van het College van Beroep de regie heeft over de procedure in beroep. Die positie geeft de voorzitter de ruimte de verzoeker erop aan te spreken dat het verweerschrift meer omvat dan enkel het verweer tegen de beroepsgrond van de jeugdprofessional. Op 10 augustus 2021 is de verzoeker de gelegenheid geboden zijn verweerschrift op het incidenteel beroep aan te passen. De Wrakingskamer begrijpt dat de verzoeker dit als nadelig heeft ervaren, maar zijn stelling dat dit heeft aangetoond dat de voorzitter vooringenomen is en hierdoor niet (meer) onafhankelijk kan opereren, wordt niet gevolgd. Wanneer de voorzitter het verweerschrift van de verzoeker wel had toegelaten tot de procedure, en de jeugdprofessional geen mogelijkheid meer had om schriftelijk te reageren op deze aanvulling op het beroepschrift, zou dat in strijd met de goede procesorde worden geacht, wat juist vrees voor partijdigheid zou kunnen opleveren.
In het bericht aan de verzoeker van 10 augustus 2021 staat specifiek vermeld dat alleen wat in het verweerschrift is opgenomen onder het kopje ‘feitelijk verweer incidenteel beroep’ kan worden toegelaten tot de procedure. De voorzitter heeft volgens de Wrakingskamer daarmee voldoende gemotiveerd welk deel in het verweerschrift als ‘meer’ wordt ervaren.
4.2.2 Verweerschrift jeugdprofessional te laat ingediend
De Wrakingskamer heeft geconstateerd dat de jeugdprofessional op 7 juni 2021 is verzocht om ‘uiterlijk op 19 juli 2021’ een verweerschrift in te dienen. Aan de verzoeker is op dezelfde dag bericht dat de jeugdprofessional ‘tot uiterlijk 19 juli 2021’ gelegenheid heeft gekregen om het verweerschrift in te dienen. In artikel 11.8 Tuchtreglement staat opgenomen dat het College van Beroep de verweerder (lees hier: de jeugdprofessional) de gelegenheid biedt om binnen zes weken een verweerschrift in te dienen. SKJ heeft het verweerschrift – tijdig – op 19 juli 2021 ontvangen. De Wrakingskamer kan zich voorstellen dat het e-mailbericht aan de verzoeker, waarin staat ‘tot uiterlijk 19 juli 2021’ tot enige verwarring heeft geleid, maar dat maakt niet dat de jeugdprofessional niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Noch dat de voorzitter hierdoor vooringenomenheid kan worden verweten.
4.2.3 Rechtsongelijkheid
In artikel 11.1 Tuchtreglement zijn de beroepstermijnen opgenomen. Kort gezegd, kunnen een klager en een jeugdprofessional tegen een beslissing van het College van Toezicht binnen zes weken na de datum van die beslissing beroep instellen bij het College van Beroep (voor zover zij in het ongelijk zijn gesteld). De verzoeker heeft zes weken de tijd gehad zijn beroepschrift in te dienen, en heeft dat op
4 mei 2021 gedaan. In artikel 11.8 staat vervolgens dat de verweerder binnen zes weken een verweerschrift in kan dienen. De verweerder kan binnen die termijn ook incidenteel beroep instellen, voor zover hij ten aanzien van een of meer klachtenonderdelen door het College van Toezicht niet in het gelijk is gesteld. Daaropvolgend krijgt de wederpartij gelegenheid om binnen vier weken een verweerschrift in te dienen tegen het incidenteel beroep. De procedurele regels in het Tuchtreglement zijn opgetekend en vastgesteld door het bestuur van SKJ, en niet door de (leden van) tuchtcolleges. De Wrakingskamer oordeelt dat de onpartijdigheid van de voorzitter daarom op geen enkele wijze in het geding kan zijn. Wanneer een termijn voor een partij te kort blijkt te zijn, bestaat bij SKJ bovendien de mogelijkheid om uitstel te vragen. Dat is in deze niet gebeurd.
4.2.4 Termijn van acht dagen
Alhoewel de Wrakingskamer zich voor kan stellen dat de verzoeker de termijn van acht dagen als kort heeft ervaren, betekent dat nog niet dat de voorzitter (de schijn van) vooringenomenheid heeft getoond. In het e-mailbericht van 10 augustus 2012 is helder aangegeven welk deel van het verweerschrift kan worden toegelaten tot de procedure, waardoor de Wrakingskamer de gegeven termijn van acht dagen niet – onredelijk – kort acht. Wanneer de verzoeker deze termijn niet zou halen vanwege vakantie of een andere hem moverende reden, had het op zijn weg gelegen bij het College van Beroep een verzoek tot uitstel in te dienen. Navraag bij het bureau van SKJ leert de Wrakingskamer dat SKJ daartoe geen melding of verzoek heeft ontvangen. Naar het oordeel van de Wrakingskamer kan de voorzitter dan ook geen partijdigheid worden verweten.
4.3 Conclusie
4.3.1 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking hanteert de Wrakingskamer als hoofdregel: ‘Iedereen mag ervan uitgaan dat een voorzitter en de overige leden van het College van Toezicht en het College van Beroep op grond van hun aanstelling onpartijdig zijn.’ Dat geldt dus ook voor de gewraakte voorzitter. De Wrakingskamer concludeert dat niet is gebleken dat zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de voorzitter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesterde of dat daarvoor een gerechtvaardigde vrees bestond. De voorzitter heeft bovendien de procesorde bewaakt op een wijze die past bij zijn rol.
Daarbij heeft de Wrakingskamer uitdrukkelijk betrokken dat het niet eens zijn met procedurele regels geen grond kan zijn voor toewijzing van een wrakingsverzoek. Geen van de gronden die verzoeker heeft aangevoerd, leiden tot het oordeel dat de voorzitter partijdig zou zijn.
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek daarom afwijzen.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt de Wrakingskamer tot de volgende beslissing:
- verklaart de verzoeker ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
- wijst het wrakingsverzoek af;
- beveelt de secretaris onverwijld aan de verzoeker, de voorzitter en de jeugdprofessional in de hoofdzaak een afschrift van deze beslissing toe te zenden;
- beveelt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Aldus gedaan door de Wrakingskamer en op 15 november 2021 aan partijen toegezonden.
mr. R. Orie, voorzitter
mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris