College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.080Ta

Moeder heeft verschillende klachten ingediend over het handelen van de jeugdprofessional.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. M. Fiege, voorzitter,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,
mevrouw J.E. Blaauw-Glas, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[Klaagster], hierna te noemen: moeder, wonende te [woonplaats],
ingediende klacht tegen:

[Beklaagde], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [GI], locatie: [locatie], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

Moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde].

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.C.I.J. Hiddinga.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 8 februari 2019 met de bijlagen;
– het verweerschrift ontvangen op 8 april 2019 met de bijlagen.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 24 mei 2019 in aanwezigheid van moeder, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigden. Als toehoorder van de zijde van moeder is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht een vriendin aanwezig geweest. Als toehoorder van de zijde van de jeugdprofessional is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht haar teammanager aanwezig geweest.

1.3

Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken wordt verstuurd. Met instemming van partijen is de beslissing vervroegd verzonden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Moeder heeft drie minderjarige zonen. De oudste zoon is geboren in 2009. Twee zonen, een tweeling, zijn geboren in 2011. Zij worden hierna gezamenlijk aangeduid als de kinderen. Moeder is [anderstalig] en spreekt Nederlands als tweede taal.

2.2

Moeder en haar ex-partner, hierna te noemen: vader, zijn sinds januari 2013 uit elkaar. Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen was bij moeder vastgesteld.

2.3

De kinderrechter heeft bij beschikking van de rechtbank van 4 juni 2015 de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, recentelijk tot 4 juni 2019.

2.4

De jeugdprofessional is, samen met haar collega die de jeugdprofessional is in zaaknummer 19.078Ta, sinds 13 oktober 2016 betrokken bij het gezin van moeder. Zij is als jeugd- en gezinsprofessional sinds [datum] 2018 geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 was zij geregistreerd als jeugdzorgwerker.

2.5

Bij beschikking van de rechtbank van 20 juli 2017 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Op 3 augustus 2017 zijn de kinderen bij vader geplaatst.

2.6

Moeder heeft het gerechtshof verzocht om de werking van de beschikking van de rechtbank van 20 juli 2017 te schorsen. Het gerechtshof heeft bij beschikking van 31 augustus 2017 het verzoek van moeder toegewezen. Daarna zijn de kinderen op 3 september 2017 door de GI weer bij moeder geplaatst.

2.7

Moeder heeft in een afzonderlijke procedure tegen de beschikking van de rechtbank van 20 juli 2017 hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 16 november 2017 heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de GI machtiging te verlenen om de kinderen uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling afgewezen.

2.8

Bij beschikking van de rechtbank van 2 juli 2018 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van de kinderen op het adres van vader met ingang van 2 juli 2018 tot uiterlijk 4 juni 2019. De kinderrechter heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De kinderen wonen sinds 19 juli 2018 bij vader. Bij beschikking van 11 december 2018 heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

2.9

De jeugdprofessional heeft namens de GI op 10 januari 2019 de rechtbank verzocht om vaststelling van een omgangsregeling en gedeeltelijke gezagstoekenning. Op 29 januari 2019 heeft de zitting plaatsgevonden.

3 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

Allereerst merkt het College het volgende op. Moeder stelt zich op het standpunt dat de jeugdprofessional deze zaak direct zou moeten overdragen aan een andere GI. Een klacht kan ingevolge artikel 3.2 van het Tuchtreglement (versie 1.2) slechts betrekking hebben op het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional en niet op de overdracht van de casus naar een andere GI. Voor zover deze opmerking onderdeel uitmaakt van de klacht, zal het College moeder niet-ontvankelijk verklaren in dit gedeelte van de klacht.
Ook heeft moeder het College gevraagd om te bepalen dat de jeugdprofessional de kosten van deze procedure draagt. In artikel 3.2 Tuchtreglement (versie 1.2) staat onder meer beschreven dat belanghebbenden niet bij de tuchtrechter terecht kunnen om (financiële) genoegdoening te verkrijgen. Het College verklaart moeder niet-ontvankelijk in dit verzoek.

3.1.4

De klacht heeft kort samengevat betrekking op de schending van richtlijnen, het ontbreken van een plan van aanpak tijdens de gehele uithuisplaatsing, het toezenden van een concept plan van aanpak naar de rechtbank, de plaatsing van de kinderen op een nieuwe school, het niet vaststellen van omgang bij de uithuisplaatsing en het niet inschakelen van een tolk.

3.1.5

Hierna worden de in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, zakelijk en verkort, weergegeven waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.

3.2 Klachtonderdeel I

3.2.1

Moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de uithuisplaatsingen van de kinderen in zijn geheel niet professioneel heeft begeleid. Zij heeft de richtlijnen ‘uithuisplaatsing’ en ‘samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp’ niet gevolgd. Zo heeft de jeugdprofessional de beslissingen over de uithuisplaatsingen vooraf niet met moeder besproken.

3.2.2

De jeugdprofessional betwist dat zij niet conform de richtlijnen heeft gehandeld. Zij verwijst naar het eerste verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van 17 februari 2017 waarin de weging van de zorgen van de jeugdprofessional uitvoerig is beschreven. De jeugdprofessional heeft geprobeerd om met moeder in gesprek te gaan en een veiligheidsplan te maken. Dit is helaas niet gelukt.
Op 31 juli 2017 heeft de GI besloten om de kinderen bij vader te plaatsen. In het verweerschrift voor het hoger beroep van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn de genomen stappen en overwegingen beschreven. Op 3 augustus 2017 zijn de kinderen, vader en moeder geïnformeerd. Na meerdere onbeantwoorde telefoontjes, een voicemailbericht, een sms-bericht en een huisbezoek, is moeder geïnformeerd per brief door de brievenbus.

3.2.3

Het College overweegt het volgende. Uit het verzoekschrift machtiging uithuisplaatsing d.d. 17 februari 2017 en het verzoekschrift machtiging uithuisplaatsing d.d. 8 december 2017 blijkt dat er veel zorgen waren over de kinderen. Daarnaast waren er grote zorgen over de uitvoering van de eerste uithuisplaatsing vanwege de houding van moeder richting vader en de druk die hierdoor op de kinderen lag. Moeder was het niet eens met de uithuisplaatsing van de kinderen waardoor er niet in samenspraak met haar kon worden gehandeld. Tevens waren de spanningen bij moeder opgelopen nadat de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. In het belang van de kinderen heeft de GI daarom besloten om alle betrokkenen op 3 augustus 2017 over de uithuisplaatsing bij vader te informeren, het moment waarop de kinderen al bij vader waren.
De jeugdprofessional heeft op 3 augustus 2017 geprobeerd telefonisch en per sms contact te krijgen met moeder over de uithuisplaatsing maar zij is hier niet in geslaagd. Uiteindelijk heeft de jeugdprofessional een brief door de brievenbus gedaan.
De jeugdprofessional heeft de tweede uithuisplaatsing van de kinderen met moeder kunnen bespreken hetgeen door moeder tijdens de mondelinge behandeling is bevestigd. De jeugdprofessional heeft toegelicht dat zij moeder heeft gevraagd om mee te denken en belangrijke data door te geven zodat hiermee bij de uithuisplaatsing rekening kon worden gehouden. Uit het voorgaande blijkt dat de jeugdprofessional zorgvuldig heeft gehandeld. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.3 Klachtonderdeel II

3.3.1

Moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij na de uithuisplaatsing van de kinderen op 19 juli 2018 geen nieuw plan van aanpak heeft opgesteld.

3.3.2

De jeugdprofessional betwist dat een plan van aanpak ontbrak gedurende de uithuisplaatsing. In april 2018 is een plan van aanpak opgesteld waarin twee mogelijke scenario’s zijn beschreven voor het geval waarin de kinderen bij moeder blijven en voor het geval waarin de kinderen bij vader worden geplaatst. Daarnaast heeft moeder twee procedures in hoger beroep ingesteld (zie 2.6 en 2.7) zodat het verdedigbaar is dat niet direct na de uithuisplaatsing een nieuw plan van aanpak is gemaakt. Nadat beide procedures waren doorlopen, is er een nieuw plan van aanpak opgesteld.

3.3.3

Het College volgt het verweer van de jeugdprofessional. Het plan van aanpak van april 2018 (productie 10 van het verweerschrift en productie 13 van het klaagschrift) beschrijft op pagina 17 de hulp die wordt verleend als de kinderen bij moeder blijven en wat er moet gebeuren als de kinderen
bij vader worden geplaatst. Het is, in deze omstandigheden, begrijpelijk dat de jeugdprofessional eerst de procedures in hoger beroep heeft afgewacht en pas daarna een nieuw plan van aanpak heeft opgesteld. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.4 Klachtonderdeel III

3.4.1

Moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij een nieuw plan van aanpak van 24 januari 2019 zonder inzage en zonder instemming van moeder naar de rechtbank heeft gezonden.

3.4.2

De jeugdprofessional betwist dat zij bij de verzoeken van 10 januari 2019 (zie 2.9) een concept plan van aanpak heeft verzonden aan de rechtbank dat nog niet aan moeder en vader is voorgelegd. De jeugdprofessional heeft het plan van aanpak meegezonden dat op dat moment van kracht was.

3.4.3

Het College overweegt het volgende. Uit productie 11 van het verweerschrift volgt dat de jeugdprofessional bij het verzoek van 10 januari 2019 het laatst geldende plan van aanpak heeft meegestuurd. De stelling van moeder is feitelijk onjuist. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.5 Klachtonderdeel IV

3.5.1

Moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij de kinderen op een andere school heeft geplaatst voordat de kinderrechter een beslissing op het verzoekschrift (zie 2.9) heeft genomen.

3.5.2

De jeugdprofessional verwijst naar het proces-verbaal van de zitting van 29 januari 2019. Tijdens deze zitting heeft vader bevestigd dat hij de schoolwisseling heeft doorgevoerd zonder toestemming van de GI.

3.5.3

Het College overweegt het volgende. Uit het proces-verbaal van de zitting van 29 januari 2019 (productie 12 van het verweerschrift) blijkt dat vader heeft gezegd dat het klopt dat hij de kinderen op 14 januari 2019 naar de nieuwe school heeft laten gaan. Niet de jeugdprofessional maar vader heeft het besluit genomen. De stelling van moeder is feitelijk onjuist. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.6 Klachtonderdeel V

3.6.1

Moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij geen omgang heeft vastgesteld bij de uithuisplaatsing van de kinderen.

3.6.2

De jeugdprofessional herkent zich niet in hetgeen haar wordt verweten. Vanaf de uithuisplaatsing tot op heden zijn in overleg met moeder afspraken gemaakt over de omgang. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen in de zomer van 2018 heeft de omgang gemiddeld eens per veertien dagen plaatsgevonden. De bewering dat er in de zomervakantie in 2018 geen contact heeft plaatsgevonden is onjuist. Op 7, 16 en 28 augustus 2018 heeft er omgang plaatsgevonden. Moeder wilde niet eerder met de jeugdprofessional een afspraak maken. De jeugdprofessional heeft geprobeerd om gedurende een langere termijn afspraken in te plannen maar moeder wilde dat niet.

3.6.3

Het College overweegt het volgende. De jeugdprofessional heeft brieven overgelegd (productie 13 van het verweerschrift) waaruit blijkt dat op 31 juli 2018 met moeder is gesproken over de omgang met de kinderen. Ook blijkt hieruit dat de omgang op 7, 16 en 28 augustus, 7 en 21 september 2018 heeft plaatsgevonden. Tot slot zijn voor de maanden oktober, november, december 2018 en januari en februari 2019 data voor de omgang vastgesteld. De stelling van moeder is feitelijk onjuist. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.7 Klachtonderdeel VI

3.7.1

Moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij al twee jaar weigert om een tolk tijdens hun gesprekken in te zetten. Ook heeft zij moeder verboden om, gedurende het omgangsmoment, in het [moedertaal] met de kinderen te spreken.

3.7.2

De jeugdprofessional voert aan dat moeder [anderstalig] is. In de gesprekken met moeder heeft de jeugdprofessional steeds aan haar gevraagd of ze begreep wat er werd gezegd en besproken. Moeder heeft hier altijd bevestigend op geantwoord. Zij heeft in een klachtgesprek op 11 januari 2017 laten weten dat zij moeite heeft met telefoongesprekken. Nu vinden er zoveel mogelijk face-to-face gesprekken plaats omdat moeder het dan wel begrijpt.
Alle contacten met instanties worden in het Nederlands gevoerd zonder dat er een tolk aanwezig is. De jeugdprofessional heeft moeder verzocht om tijdens de omgangsregeling met de kinderen Nederlands te spreken. Om de kinderen goed te kunnen begeleiden, is het belangrijk om te weten wat moeder tegen de kinderen zegt.

3.7.3

Het College overweegt het volgende. Volgens de jeugdprofessional heeft moeder altijd iemand meegenomen naar de omgang. Die persoon was geen tolk. Moeder heeft nooit gezegd dat zij een tolk wil. Het doel van de omgang is dat moeder een leuk, ontspannen contact met haar kinderen heeft. De aanwezigheid van een tolk kan ervoor zorgen dat het contact lastig wordt.
Moeder heeft gezegd dat zij tijdens de omgang niet vrij met haar kinderen in het [moedertaal] kan praten. Zij vindt dat de jeugdprofessional streng is. Het College begrijpt dat het voor moeder belangrijk is om met de kinderen [moedertaal] te praten. Het gaat niet om een geheel verbod. De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verweer genuanceerd. Zij heeft uitgelegd dat zij het toestaat dat moeder [moedertaal] spreekt met de kinderen maar alleen als zij niet op een boze toon praat. Dat doet de jeugdprofessional voor de kinderen, zij wil niet dat de kinderen worden belast.
De jeugdprofessional heeft een weloverwogen keuze gemaakt en heeft vanuit het belang van de kinderen gehandeld. Het klachtonderdeel is ongegrond.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond;
– verklaart moeder niet-ontvankelijk voor zover de klacht betrekking heeft op de overdracht van de casus naar een andere GI;
– verklaart moeder niet-ontvankelijk in het verzoek om de jeugdprofessional de kosten van deze procedure te laten dragen.

Aldus gedaan door het College en op 27 juni 2019 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. M. Fiege                                                                                                    mevrouw mr. A.C. Veerman

voorzitter                                                                                                                           secretaris