College van Toezicht | Gegrond - Berisping zonder openbaarmaking | zaaknummer: 19.425Ta

Klacht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd tegen een gezinshuisouder, die in de badkamer aanwezig is geweest terwijl de minderjarige onder de douche zijn gezicht en schaamstreek schoor. De gezinshuisouder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hij is onvoldoende in staat gebleken om situatie-overstijgend te denken en een zorgvuldige afweging te maken, op het moment dat de minderjarige hem vroeg om hem, naast het scheren van zijn gezicht, ook te helpen bij het scheren van zijn schaamstreek. Ook heeft de jeugdprofessional onvoldoende collegiaal overleg gezocht en onvoldoende gereflecteerd op zijn handelen.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw mr. C.M.H.M. van Lent, lid-jurist,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
mevrouw T. van der Leest-Folkerts, lid-beroepsgenoot,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,

over het door:

de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, klager, hierna te noemen: de Inspectie,

op 16 september 2019 ingediende klaagschrift tegen:

[De jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, voorheen werkzaam als gezinshuisouder bij [naam gezinshuis], hierna te noemen: het gezinshuis.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.V. Verweij.

de Inspectie wordt in deze zaak vertegenwoordigd door [senior inspecteur], senior inspecteur bij de Inspectie, en [senior adviseur juridische zaken], senior adviseur juridische zaken bij de Inspectie.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. G.P. Wempe, advocaat te Drachten.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift ontvangen op 16 september 2019;
  • het verweerschrift ontvangen op 4 november 2019;
  • de door de Inspectie tijdens de mondelinge behandeling van de klacht overgelegde pleitnota.

1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 9 december 2019 in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de Inspectie, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigde. Hierbij zijn als toehoorders aanwezig geweest: een inspecteur en senior juridisch adviseur van de Inspectie en een tweede secretaris vanuit het College.

1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.

2     De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 De jeugdprofessional is als gezinshuisouder werkzaam geweest in het gezinshuis. Zijn echtgenoot, hierna te noemen: de mede-gezinshuisouder, was meewerkend gezinshuisouder. Zij droegen beiden de zorg voor de opvoeding van de bij hen inwonende jeugdigen.

2.2 De betrokken minderjarige is geboren in 2004 en verbleef van november 2015 tot oktober 2017 – in het vrijwillig kader – in het gezinshuis.

2.3 In oktober 2017 heeft de minderjarige de jeugdprofessional gevraagd om hem te helpen bij het scheren van zijn gezichtsbeharing. Tevens heeft de minderjarige de jeugdprofessional gevraagd hem te helpen bij het scheren van zijn schaamstreek. De jeugdprofessional heeft daarmee ingestemd en de minderjarige geholpen. De jeugdprofessional en de minderjarige, die net gedoucht had, bevonden zich tijdens het scheren in de badkamer. De jeugdprofessional heeft uitleg gegeven en is daarna in de badkamer gebleven toen de minderjarige – naakt – onder de douche zijn gezicht en schaamstreek schoor.

2.4 Tijdens voornoemde gebeurtenis was een pedagogisch medewerker in het gezinshuis aanwezig. De mede-gezinshuisouder was op dat moment op vakantie.

2.5 Toen de mede-gezinshuisouder eind oktober 2017 terug kwam van vakantie, heeft de minderjarige hem verteld wat er was gebeurd. Daarbij gaf de minderjarige aan dat er sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De minderjarige is nog diezelfde dag overgeplaatst naar een ander gezinshuis van de koepelorganisatie van het gezinshuis.

2.6 Op 23 januari 2018 heeft de minderjarige aan de casemanager van [het wijkteam] verteld wat er in oktober 2017 heeft plaatsgevonden. Op 7 maart 2018 heeft de casemanager van [het wijkteam] bij de Inspectie een melding gedaan.

2.7 Op 20 maart 2018 heeft de Inspectie de koepelorganisatie van het gezinshuis schriftelijk verzocht om de gebeurtenis nader te onderzoeken en te analyseren volgens de ‘Handvatten geweld medewerker (sgog)’. Op 23 maart 2018 heeft de koepelorganisatie van het gezinshuis de opdracht gegeven aan [onderzoeksbureau] (hierna: [onderzoeksbureau]) om als extern bureau de gebeurtenis te onderzoeken.

2.8 Op 25 mei 2018 heeft het [onderzoeksbureau] de rapportage van haar onderzoek toegestuurd aan de Inspectie. In de conclusie van de rapportage staat onder andere dat niet is vast te stellen dat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden. De rapportage van het [onderzoeksbureau] gaf de Inspectie aanleiding om zelf onderzoek te doen.

2.9 Op 26 mei 2019 is het gezinshuis gesloten.

2.10 In augustus 2019 heeft de Inspectie het onderzoek afgesloten en een rapport uitgebracht. In de conclusie van het rapport heeft de Inspectie onder andere het volgende opgenomen: “De conclusie van de Inspectie is dat niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat er sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar wel van grensoverschrijdend gedrag. [De jeugdprofessional] heeft daarmee niet gehandeld zoals van hem zou mogen worden verwacht als jeugdprofessional.”

2.11 De jeugdprofessional is van [datum] 2014 tot en met [datum] 2019 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2019 is hij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

Zowel de klacht als het verweer wordt zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.

4.1 De klacht

4.1.1 de Inspectie verwijt de jeugdprofessional het volgende:
Door het handelen van de jeugdprofessional zijn ten opzichte van de minderjarige de grenzen van de behoorlijke beroepsuitoefening overschreden.

Toelichting:

Hoewel de verklaringen van de jeugdprofessional en de minderjarige ten aanzien van de omvang en inhoud van het eventueel seksueel grensoverschrijdende gedrag uiteenlopen, staat volgens de Inspectie vast dat de jeugdprofessional in oktober 2017 aanwezig is geweest toen de minderjarige naakt zijn gezichtsbeharing schoor, daarna zijn testikels schoor en deze met lotion insmeerde. de Inspectie acht het handelen van de jeugdprofessional in strijd met de Richtlijn Residentiële jeugdhulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming, hierna te noemen: de richtlijn. In de richtlijn staat dat lichamelijke en emotionele zorg aan de jeugdige moet worden geboden in het kader van basale verzorging. Dat een jeugdprofessional hulp biedt bij het voor de eerste keer scheren van de gezichtsbeharing kan worden gezien als hulp bij lichamelijke verzorging zoals benoemd in de richtlijn. de Inspectie is echter van oordeel dat hierbij grenzen zijn overschreden nu is gebleken dat de minderjarige naakt was toen hij zijn gezicht schoor en de jeugdprofessional hierbij aanwezig was. De richtlijn verstaat onder ‘grensoverschrijdend gedrag’: “Gedrag dat de normen en regels, die geldend zijn in de samenleving en specifiek in de leefgroep, te buiten gaat”. de Inspectie is van oordeel dat het aanwezig zijn bij een dertienjarige minderjarige terwijl deze naakt zijn gezichtsbeharing afscheert, een overschrijding oplevert van de normen en regels die geldend zijn in de samenleving.
Het scheren van de testikels brengt daarnaast een zekere kwetsbaarheid van de minderjarige met zich. De jeugdprofessional heeft de kwetsbaarheid van de minderjarige onvoldoende gesignaleerd en gerespecteerd en daarmee artikel E (Respect) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker (hierna: de Beroepscode) niet nageleefd. Daarnaast is de jeugdprofessional zich er onvoldoende bewust van geweest dat de jeugdige zeer afhankelijk van hem was, hetgeen strijdig is met artikel H (Macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) van de Beroepscode. Bovendien had de instemming van de minderjarige met de aanwezigheid van de jeugdprofessional kritisch bekeken moeten worden. Dit heeft de jeugdprofessional nagelaten.
De jeugdprofessional heeft onvoldoende professionele distantie betracht door aanwezig te (willen) zijn terwijl de minderjarige ongekleed zijn gezichtsbeharing schoor en vervolgens zijn testikels. Zo waren er alternatieven: bij het scheren van het gezicht had de minderjarige zich kunnen aankleden. Ten aanzien van het scheren van de testikels had de jeugdprofessional niet aanwezig hoeven zijn. Hij had vooraf kunnen bespreken hoe de handeling moest worden verricht en achteraf hoe de handeling is verlopen. Daarnaast had de jeugdprofessional vooraf kunnen afstemmen met de aanwezige pedagogisch medewerker hoe in deze situatie te handelen. Door dit niet te doen heeft de jeugdprofessional artikel S (Collegiale toetsing en beroepsethische reflectie) van de Beroepscode geschonden. de Inspectie acht het zeer zorgwekkend dat de jeugdprofessional zodanig gehandeld heeft dat hij een minderjarige in een kwetsbare positie heeft gebracht en dit niet vooraf heeft besproken met een collega en de ouders van de minderjarige. de Inspectie heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de jeugdprofessional in het vervolg anders zal handelen.
Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de Inspectie nog toegelicht dat de jeugdprofessional de essentie van de klacht niet begrijpt. Het gaat er niet om gaat dat er voor alles toestemming van ouders of voogden wordt verkregen en dat alle situaties in protocollen of werkprocessen worden vastgelegd. de Inspectie acht het meest pregnante punt van deze zaak dat jeugdprofessionals ook (of misschien wel juist) in onvoorziene omstandigheden de professionaliteit dienen te hebben om de situatie van een afstand te bekijken en te beoordelen welk handelen het juiste is. Dat er enige mate van reflectie ter plekke plaatsvindt, dat alternatieven worden overwogen en besproken, zeker wanneer het gaat om situaties waarin een afhankelijke minderjarige zich in een zeer kwetsbare positie bevindt.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

De jeugdprofessional erkent dat het door de Inspectie omschreven incident heeft plaatsgevonden, maar stelt dat hij professioneel gehandeld heeft, binnen de grenzen van een behoorlijke beroepsuitoefening. Hij merkt op dat de inzet van het eigen gezinsleven van de gezinshuisouder automatisch een toename van wederzijdse kwetsbaarheid en verhoogde risico’s met zich brengt. Meer nog dan in een leefgroep, is een minderjarige afhankelijk van de gezinshuisouder en is er sprake van het opbouwen van een band, die dient te lijken op de familieband die een ouder met zijn kind heeft. Dat maakt volgens de jeugdprofessional dat er over bepaalde zaken in een gezinshuis andere afspraken zouden moeten gelden dan in bijvoorbeeld een leefgroep.
De jeugdprofessional stelt dat het scheren van de gezichtsbeharing al diverse malen met de minderjarige was besproken. Ook met de aanwezige pedagogisch medewerker is er over gesproken. Het onderwerp naakt is niet specifiek besproken, omdat de minderjarige de vraag over het scheren van de schaamstreek pas in de badkamer stelde. Het is juist dat de situatie vooraf niet expliciet met de ouders van de minderjarige is besproken. Terugkijkend realiseert de jeugdprofessional zich dat hij deze zaken specifiek met de ouders had moeten bespreken, hoewel hij van mening is dat het niet passend zou zijn geweest om uit de situatie stappen met de mededeling “dit moet ik eerst aan je moeder vragen”.
De jeugdprofessional stelt verder dat hij wel degelijk overwogen heeft of hij aan het verzoek van de minderjarige gehoor moest geven en hij heeft besloten dit wel te doen. De vraag van de minderjarige heeft hij geïnterpreteerd als onderdeel van de gewone persoonlijke verzorging. Hij schatte in dat de band die hij met de minderjarige had opgebouwd voldoende ruimte en veiligheid bood en dat de vraag van de minderjarige paste bij deze band. Daarnaast wordt het scheren van de schaamstreek niet expliciet genoemd in de richtlijn of andere relevante documenten en was er in de protocollen van de koepelorganisatie van het gezinshuis ruimte voor interpretatie. Het is volgens de jeugdprofessional noodzakelijk om ongekleed te zijn bij het scheren van de schaamstreek. Zijn aanwezigheid vond hij zowel adequaat als noodzakelijk, omdat het de eerste keer was dat de minderjarige zijn schaamstreek schoor, omdat hij daarbij om ondersteuning vroeg en omdat uit diagnostisch onderzoek gebleken was dat zijn emotionele leeftijd achterbleef bij zijn kalenderleeftijd. Daarnaast had zijn aanwezigheid ook een veiligheidsaspect, omdat de minderjarige wilde scheren met een scheermes.
Dat de minderjarige ook naakt was tijdens het scheren van zijn gezichtshaarbeharing vindt volgens de jeugdprofessional zijn oorzaak in het feit dat de minderjarige in de badkamer bij zijn vraag over het scheren van zijn gezichtsbeharing, direct het scheren van de schaamstreek betrok. Het zou volgens de jeugdprofessional onlogisch zijn dat hij zich voor het scheren van het gezicht zou aankleden en zich vervolgens voor het scheren van de schaamstreek weer zou uitkleden. Het leek het meest praktisch om beide scheertaken onder de douche te doen.
De jeugdprofessional heeft de situatie nabesproken met de aanwezige pedagogisch medeweker en later die avond via Skype met de mede-gezinshuisouder. Omdat de situatie op dat moment geen negatieve lading had, heeft de jeugdprofessional geen collegiaal overleg gezocht. Het was pas later, toen de minderjarige een klacht over iets anders uitsprak, dat de minderjarige de situatie er bijhaalde en aangaf zich er niet prettig bij gevoeld te hebben.
De jeugdprofessional stelt tot slot dat hij veel over de situatie heeft nagedacht en erop heeft gereflecteerd. De jeugdprofessional was zich wel degelijk bewust van de kwetsbare en afhankelijke positie van de minderjarige. Juist in het kader van de groeiende zelfstandigheid van de minderjarige vond de jeugdprofessional het passend om aan het begin van diens pubertijd het gesprek over de begeleiding van het scheren met de minderjarige aan te gaan. De jeugdprofessional ziet nu dat hij de relatie tussen hem als jeugdprofessional en de minderjarige verkeerd geïnterpreteerd heeft en dat hij signalen gemist heeft. Daarnaast beseft de jeugdprofessional dat hij meer aandacht had moeten hebben voor het feit dat het onderwerp naakt een flinke maatschappelijke lading draagt. Hoewel hij het niet eens is met de Inspectie dat er sprake is geweest van grensoverschrijdend en onzorgvuldig gedrag, zal hij in de toekomst anders handelen.

4.1.3 Het College overweegt als volgt:

Tussen partijen is niet in geschil dat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden zoals weergegeven onder 2.3 van deze beslissing. Het College oordeelt dat de jeugdprofessional met zijn handelen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overtreden en overweegt hiertoe als volgt.
Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional toegelicht dat hij het verzoek van de minderjarige als een blijk van vertrouwen zag en dat hij dat vertrouwen niet wilde beschamen. Ook heeft de jeugdprofessional aangevoerd dat het in de setting van een gezinshuis niet past om alle risico’s te mijden. Hoewel hier wel iets voor valt te zeggen, geeft de jeugdprofessional er geen blijk van dat hij inziet dat er ook passende alternatieven waren die niet (direct) risicomijdend zijn en die geen afbreuk zouden doen aan het in hem gestelde vertrouwen.
Het College beschouwt het moment waarop de jeugdprofessional de badkamer in kwam en daar de minderjarige (half)naakt aantrof die hem vervolgens verzocht ook hulp te bieden bij het scheren van de schaamstreek als een kantelpunt. Van een jeugdprofessional mag worden verwacht dat hij op een dergelijk onvoorzien en kwetsbaar moment situatie-overstijgend kan denken, zodat het verzoek van de minderjarige kritisch beoordeeld wordt en de mogelijke alternatieven zorgvuldig afgewogen worden. Het College is van oordeel dat het heeft ontbroken aan een dergelijke zorgvuldige afweging, althans de jeugdprofessional heeft tijdens de tuchtprocedure er geen blijk van gegeven dat hij het verzoek van de minderjarige zorgvuldig heeft afgewogen. Dit klemt temeer, nu het scheren van de gezichtsbeharing meerdere malen van te voren met de minderjarige was besproken en niet valt in te zien waarom het daaropvolgende verzoek van de minderjarige zodanig urgent was dat er geen ruimte was om over deze nieuw ontstane situatie een zorgvuldige afweging te maken. De jeugdprofessional had bijvoorbeeld kunnen volstaan met een uitleg over het scheren van de schaamstreek en vervolgens buiten de badkamer kunnen wachten. Ook had de jeugdprofessional kunnen besluiten vooralsnog alleen te helpen met het scheren van de gezichtsbeharing, met een geklede minderjarige. Het scheren van de schaamstreek zou dan op een ander moment met de minderjarige zorgvuldig kunnen worden besproken, nadat de jeugdprofessional daarover in overleg was getreden met de mede-gezinshuisouder, de pedagogisch medewerker van het gezinshuis en/of de ouders van de minderjarige.
Hoewel de jeugdprofessional stelt dat hij op de situatie heeft gereflecteerd en in de toekomst anders zal handelen, heeft hij desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling van de klacht niet concreet kunnen maken wat hij in de betreffende situatie anders had kunnen doen. Hij heeft wel aangevoerd dat hij dergelijke scenario’s voortaan van tevoren beter zal vastleggen en overleggen met de betrokkenen, maar het College volgt de Inspectie dat de jeugdprofessional daarmee de essentie van de klacht miskent.
Een algemene in de jeugdzorg geldende norm is dat een jeugdprofessional een professionele afstand tot zijn cliënten behoudt en de belangen van de minderjarige beschermt. Hoewel een gezinshuis een natuurlijk systeem is, waarin een zo gewoon mogelijk gezinsleven centraal staat, vereist de complexiteit van de problematiek van de jeugdigen in gezinshuizen een (nog) grotere mate van professionaliteit. De jeugdprofessional was als gezinshuisouder (mede) verantwoordelijk voor het welzijn en de ontwikkeling van de minderjarige en de minderjarige was in grote mate afhankelijk van hem. Het betrof bovendien een kwetsbare minderjarige van dertien jaar, die blijkens de overgelegde stukken gediagnosticeerd is met hechtingsproblematiek en een aan autisme verwante ontwikkelingsstoornis, waardoor zijn emotionele leeftijd op zijn kalenderleeftijd achterloopt. In zijn algemeen kan niet gesteld worden dat het in één ruimte aanwezig zijn van een jeugdprofessional met een naakte minderjarige een schending van de professionele standaard oplevert. In het licht van voornoemde omstandigheden heeft de jeugdprofessional echter – zonder navolgbare afweging – de minderjarige in een te kwetsbare positie gebracht.
Het College concludeert dat de jeugdprofessional artikel E (Respect) van de Beroepscode heeft geschonden. Een jeugdprofessional is immers blijkens de toelichting op dit artikel ook verantwoordelijk voor actieve bescherming in situaties waarin het welzijn van kwetsbare jeugdigen wordt bedreigd. De jeugdprofessional heeft de minderjarige onvoldoende bescherming geboden, nu hij zich (ook achteraf) onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de alternatieven die voorhanden waren. Ook heeft hij onvoldoende oog gehad voor de kwetsbaarheid van de minderjarige. Daarnaast heeft de jeugdprofessional met zijn optreden zijn gezag en invloed niet ten positieve aangewend, waardoor in strijd is gehandeld met artikel H (Macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) van de Beroepscode. Artikel S (Collegiale toetsing en beroepsethische reflectie) acht het College eveneens geschonden, nu de jeugdprofessional direct op het (aanvullende) verzoek van de minderjarige is ingegaan, zonder dit collegiaal te toetsen en de jeugdprofessional onvoldoende gereflecteerd heeft op zijn handelen.

4.1.4 Het College verklaart de klacht gegrond.

4.2 Conclusie

4.2.1 Het College komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De artikelen E (Respect), H (macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) en S (Collegiale toetsing en beroepsethische reflectie) van de Beroepscode zijn geschonden. Op het moment dat de minderjarige zijn hulpvraag onverwachts uitbreidde naar het scheren van zijn schaamstreek, is de jeugdprofessional onvoldoende in staat gebleken om situatie-overstijgend te denken en een zorgvuldige afweging te maken, met als gevolg dat hij de minderjarige in een te kwetsbare positie heeft gebracht. Daarnaast heeft de jeugdprofessional onvoldoende collegiaal overleg gezocht en heeft de jeugdprofessional onvoldoende gereflecteerd op zijn handelen.
Nu de klacht gegrond is verklaard, is vast komen te staan dat de jeugdprofessional verwijtbaar tekort is geschoten in zijn beroepsuitoefening. Het College overweegt ten aanzien van (de zwaarte van) de op te leggen maatregel als volgt. Het College ziet een jeugdprofessional die geprobeerd heeft het belang van de minderjarige voorop te stellen, maar daarbij een onzorgvuldige afweging heeft gemaakt, met aanzienlijke (psychische) gevolgen voor de minderjarige. Zo is de minderjarige geconfronteerd met een plotselinge verhuizing en is het samenleven met zijn inmiddels vertrouwd geworden gezinshuisouders en overige bewoners abrupt beëindigd. Het College wenst te benadrukken dat de verwijtbaarheid niet zozeer gelegen is in de enkele aanwezigheid van de jeugdprofessional in de badkamer terwijl de minderjarige, onder de douche, zijn gezicht en schaamstreek schoor, maar dat er bij de jeugdprofessional te weinig inzicht is gezien dat hij een andere, meer zorgvuldige, afweging had kunnen maken. Het College acht het onder de geschetste omstandigheden passend en geboden om aan de jeugdprofessional de maatregel van berisping op te leggen, zonder openbaarmaking van deze maatregel.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van berisping, zonder openbaarmaking van deze maatregel

Aldus gedaan door het College en op 20 januari 2020 aan partijen toegezonden.

 

 

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns                                                  mevrouw mr. A.V. Verweij

voorzitter                                                                                             secretaris