Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw mr. H. Wintgens, lid-jurist
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
mevrouw M. Grol, lid-beroepsgenoot,
E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[klager], hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen:
[jeugdprofessional], hierna te noemen: beklaagde.
Als gemachtigde van beklaagde is opgetreden mr. dr. L.P.M. Klijn.
1 Het verloop van de procedure
Op 13 januari 2015 ontvangt het College een klaagschrift met twee bijlagen. Per brief d.d. 10 februari 2015 is aan beklaagde verweer gevraagd. Op 27 maart 2015 heeft het College het verweerschrift ontvangen. Klager heeft een afschrift ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2015 in aanwezigheid van klager, beklaagde, en haar gemachtigde. De coach van beklaagde is aanwezig als toehoorder
De voorzitter heeft bepaald dat drie met elkaar samenhangende zaken door het College ter zitting gezamenlijk en gelijktijdig worden behandeld.
Het College heeft op 3 september 2015 de mondelinge behandeling aangehouden om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van klager en de beklaagde, bij een ontvankelijkheid van klager, in de gelegenheid te stellen inhoudelijk te reageren op de oorspronkelijke klacht van klager zoals hij deze heeft ingediend op 15 oktober 2014.
Het College heeft naar aanleiding van het preliminair verweer door beklaagde, in een tussenbeslissing die op 17 september 2015 aan partijen is toegezonden, klager ontvankelijk gesteld in zijn klacht.
Beklaagde heeft geen aanvullend schriftelijk verweer ingediend.
Op 3 december 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in aanwezigheid van klager, beklaagde en haar gemachtigde.
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de uitspraak uiterlijk over acht weken zal volgen.
2 De ontvankelijkheid van de klacht en de bevoegdheid van het College
Het College heeft in de tussenbeslissing d.d. 17 september 2015 geoordeeld dat het College bevoegd is een oordeel te geven over de inhoud van de klacht van klager en dat klager ontvankelijk is.
3 De feiten en het verloop van de gebeurtenissen
Klager heeft uit een inmiddels ontbonden huwelijk twee dochters, [oudste dochter] geboren op [datum] 1997 en [jongste dochter] geboren op [datum] 1996. [oudste dochter] en [jongste dochter] zijn op 14 maart 2013 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling (OTS) wordt uitgevoerd door [de gecertificeerde instelling], hierna te noemen: de GI (voorheen [naam] […]). In januari 2013 verzoekt de ex-partner van klager de rechtbank om eenhoofdig gezag over [oudste dochter]. De rechtbank houdt op 15 mei 2013 het verzoek aan in afwachting van het verloop van de OTS. De OTS is in 2014 verlengd. In de beschikking van 21 mei 2014 heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen de RvdK) verzocht om een onderzoek naar een wijziging in het gezag. De RvdK heeft een rapport opgesteld met het advies om de ex-partner eenhoofdig gezag toe te kennen.
Vanaf juni 2013 is Jeugdinterventie Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) ingezet met als doel om onder meer klager en [oudste dochter] te ondersteunen en begeleiden met betrekking tot het contactherstel. [naam instelling] voert de IPT uit. Beklaagde is als IPT-er van [naam instelling] als uitvoerend hulpverlener hierbij betrokken.
4 De klachten
Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende.
I
Beklaagde schendt de privacy van klager door verklaringen af te geven aan de RvdK ten behoeve van het raadsonderzoek. Ook heeft beklaagde verklaringen afgegeven aan de GI. Voorts overtreedt beklaagde het beroepsgeheim. Klager heeft meerdere keren gezegd en geschreven dat hij niet akkoord gaat met de verstrekking van rapportages van beklaagde aan de RvdK en de GI.
II
Beklaagde heeft een onjuiste verklaring aan de RvdK afgelegd door onjuistheden in het conceptrapport van 9 oktober 2014 te schrijven. Zo heeft beklaagde op onjuiste en eenzijdige informatie een incident beschreven waarbij [oudste dochter] foto’s zou ophalen bij klager. Daarnaast heeft beklaagde nooit aangeboden om samen met klager een gesprek met [oudste dochter] voor te bereiden omdat beklaagde op vakantie was. Ook heeft beklaagde de weergave van het gesprek tussen klager en [oudste dochter] op 11 oktober 2013 niet correct weergegeven.
III
Beklaagde heeft nagelaten op de eerdere geuite klachten van klager te reageren. Beklaagde had bijvoorbeeld de hulp kunnen veranderen of een andere hulpverlener kunnen aanstellen.
IV
Beklaagde heeft klager schade berokkend in de relatie met zijn dochter.
V
Beklaagde is partijdig en kiest de zijde van de ex-partner van klager.
VI
Beklaagde heeft nagelaten alle partijen te horen en heeft wel advies uitgebracht bijvoorbeeld bij het bloed prikken van [oudste dochter].
Ter zitting heeft klager zijn klacht nader toegelicht. Klager is van mening dat de visie van beklaagde in het raadsrapport onjuist is. Beklaagde noemt geen feitelijkheden en subjectieve zaken zijn uitvergroot. Beklaagde heeft geweigerd haar standpunten te wijzigen. Klager heeft ter zitting tenslotte te kennen gegeven dat de beroepsnormen over respect, vertrouwelijkheid en het beëindigen van een professionele relatie zijn geschonden.
5 Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan.
De bevoegdheid van het College kan uitsluitend zien op de onderdelen van het klaagschrift die betrekking hebben op handelen of nalaten van beklaagde na haar registratiedatum van [datum] 2013.
I
Beklaagde heeft op grond van artikel 22 sub a en sub b van het Hulpverleningscontract (HVC) en artikel 11 lid 2 van het Privacy reglement bij het Hulpverleningscontract (PR) zonder toestemming van klager cliëntgegevens mogen verstrekken. Het verstrekken van gegevens aan de GI en de RvdK kan dan ook niet als schending van het beroepsgeheim van beklaagde worden gezien voor zover er sprake is van een beroepsgeheim.
Als de klacht betrekking heeft op het eindverslag dat beklaagde naar de GI heeft gestuurd, is klager in de gelegenheid gesteld om het verslag aan te vullen en zijn visie hier op gegeven. Klager heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en het verslag is inclusief de aanvulling van klager aan de GI gestuurd.
II
Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel voert beklaagde het volgende aan.
Beklaagde baseert haar verslaglegging op feitelijke inhoud van gevoerde gesprekken over behandelingen van [oudste dochter]. De interpretaties en conclusies van beklaagde zijn professioneel en niet persoonlijk. Beklaagde heeft geconcludeerd dat klager heeft aangegeven welke behandelingen [oudste dochter] niet mag ondergaan.
Na een e-mailwisseling in september 2014 tussen klager en zijn ex-partner heeft beklaagde geconcludeerd dat [oudste dochter] van klager geen foto’s heeft gekregen die [oudste dochter] voor haar opleiding nodig had. Beklaagde heeft hier een verslag van gemaakt.
III
Met betrekking tot het derde klachtonderdeel voert beklaagde het volgende aan.
Klager is gewezen op en bekend gemaakt met de klachtenregeling van [naam instelling]. Het heeft klager vrijgestaan om van deze klachtenregeling gebruik te maken. Het klachtonderdeel is volgens beklaagde onvoldoende afgebakend, vaag en algemeen geformuleerd. De strekking en omvang hiervan zijn niet duidelijk zodat beklaagde zich hiertegen niet kan verweren. Klager dient naar de mening van beklaagde ten aanzien van dit klachtonderdeel niet ontvankelijk te worden verklaard.
IV
Beklaagde heeft klager door e-mails ondersteund in het contact met [oudste dochter] en de moeder van [oudste dochter]. Beklaagde heeft aangegeven dat zij niet kan garanderen dat het contact met [oudste dochter] hersteld zal worden. Het klachtonderdeel is volgens beklaagde onvoldoende afgebakend, vaag en algemeen geformuleerd. De strekking en omvang zijn niet duidelijk zodat beklaagde zich hiertegen niet kan verweren. Klager dient naar de mening van beklaagde ten aanzien van dit klachtonderdeel niet ontvankelijk te worden verklaard.
v
Beklaagde heeft uitvoering gegeven aan hulpverleningsafspraken met inachtneming van professionele maatstaven zonder persoonlijke mening of voorkeur. Klager heeft na het kennismakingsgesprek met beklaagde een afspraak gemaakt op 30 oktober 2013. Beklaagde heeft toen met klager afgesproken dat klager zelf contact opneemt als hij daar behoefte aan heeft. Het klachtonderdeel is volgens beklaagde onvoldoende afgebakend, vaag en algemeen geformuleerd. De strekking en omvang zijn niet duidelijk zodat beklaagde zich hiertegen niet kan verweren. Klager dient naar de mening van beklaagde ten aanzien van dit klachtonderdeel niet ontvankelijk te worden verklaard.
VI
Beklaagde heeft in het geheel niets geadviseerd of beslist met betrekking tot het bloed prikken. De klacht is door de GI afgehandeld in de vorm van een excuusbrief d.d. 20 augustus 2013. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat er geen samenwerkingsrelatie is ontstaan tussen beklaagde en klager omdat klager daar niet voor heeft open gestaan. Beklaagde handhaaft haar verweerschrift en is van mening dat zij als IPT-er haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Beklaagde verzoekt het College de klacht niet-ontvankelijk te verklaren althans de klacht ongegrond te verklaren.
6 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
Het College wijst er voorts op dat indien bij een klachtonderdeel de feitelijke gang van zaken in redelijkheid niet kan worden vastgesteld, het College geen inhoudelijk oordeel kan geven, hetgeen tot gevolg zal hebben dat het College het klachtonderdeel niet gegrond zal kunnen verklaren.
Het College wijst er verder op dat gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voor [datum] 2013, de registratiedatum van beklaagde, niet tuchtrechtelijk kunnen worden getoetst. Deze gebeurtenissen worden dan ook niet betrokken bij de beoordeling van de klacht.
Het College vat de klachtonderdelen als volgt samen en baseert zich op de stukken en op hetgeen ter zitting door partijen is verklaard.
I
De klacht in dit onderdeel luidt kort samengevat dat beklaagde de privacy van klager heeft geschonden door verklaringen af te geven aan de RvdK ten behoeve van het raadsonderzoek. Ook heeft beklaagde verklaringen afgegeven aan de GI. Klager heeft meerdere keren te kennen gegeven dat hij niet akkoord gaat met de verstrekking van eerdergenoemde gegevens.
Het College overweegt dat op grond van artikel 11 lid 2 sub c van het Privacyreglement van [naam instelling] zonder toestemming van klager cliëntgegevens mogen worden verstrekt aan de functionaris of organisatie waaraan de instemming op grond van de wet, op grond van een rechterlijke uitspraak verplicht is te rapporteren over de cliënt.
In artikel 22 sub a en b van het Hulpverleningscontract van [naam instelling] is vermeld dat beklaagde zonder toestemming van klager informatie mag doorgeven wanneer moet worden overlegd over het verloop van de hulpverlening met de gezinsvoogd en als de RvdK daarom vraagt. Het College stelt vast dat klager het Hulpverleningscontract d.d. 17 juni 2013 heeft ondertekend zodat klager impliciet zijn toestemming heeft gegeven.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
II
De klacht in dit onderdeel luidt kort samengevat dat beklaagde in haar verklaring aan de RvdK onjuistheden heeft genoemd die vervolgens in het conceptrapport van 9 oktober 2014 zijn opgenomen. Klager noemt als voorbeeld de foto’s die [oudste dochter] nodig heeft voor school. Daarnaast heeft beklaagde naar de mening van klager nooit aangeboden om het gesprek met [oudste dochter] voor te bereiden omdat beklaagde op vakantie was en is de weergave van het gesprek tussen klager en [oudste dochter] op 11 oktober 2013 niet correct is weergegeven. Klager noemt onder andere als voorbeeld de foto’s die [oudste dochter] nodig had voor school.
Het College stelt vast dat klager in zijn e-mail d.d. 22 september 2014 aan zijn ex-partner te kennen heeft gegeven dat de box met foto’s door [oudste dochter] is opgehaald. De ex-partner van klager heeft klager vervolgens op 25 september 2014 bericht dat [oudste dochter] in deze box niet haar foto’s heeft aangetroffen. Beklaagde heeft in het verweerschrift aangevoerd dat zij naar aanleiding van een e-mailwisseling aan ouders heeft geconcludeerd dat [oudste dochter] niet de foto’s had gekregen die zij voor haar opleiding nodig had. Beklaagde heeft van deze feiten een verslag opgetekend. Naar het oordeel van het College heeft beklaagde in redelijkheid tot haar conclusie kunnen komen.
Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Het College stelt vast dat het klachtonderdeel waar beklaagde volgens klager niet heeft aangeboden om het gesprek met [oudste dochter] voor te bereiden en de weergave van het gesprek tussen klager en [oudste dochter] op 11 oktober 2013 betrekking heeft op de periode voor de registratiedatum van beklaagde.
Het College zal klager in dit klacht onderdeel niet ontvankelijk verklaren.
III
De klacht in dit onderdeel luidt kort samengevat dat beklaagde heeft nagelaten de eerdere geuite klachten van klager te behandelen. Beklaagde had bijvoorbeeld de hulp kunnen veranderen of een andere hulpverlener kunnen aanstellen.
Het College overweegt dat beklaagde te kennen heeft gegeven dat klager op verschillende momenten is gewezen op de mogelijkheden om een klacht in te dienen. Het College leest in de brief van [naam instelling] d.d. 21 februari 2014 dat [naam instelling] klager heeft gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de onafhankelijke klachtencommissie.
Het College zal dit gedeelte van de klacht ongegrond verklaren.
Het College overweegt voorts dat het besluit om al dan niet over te gaan tot het aanstellen van een andere hulpverlener een instellingsbesluit is. Beklaagde heeft in haar functie van uitvoerend IPT-er geen bevoegdheid om een andere hulpverlener aan te stellen.
Het College is niet bevoegd dit te toetsen en zal klager in dit gedeelte van de klacht ongegrond verklaren.
IV
De klacht in dit onderdeel luidt kort samengevat dat beklaagde klager schade heeft berokkend in de relatie met [oudste dochter].
Het College overweegt dat klager onvoldoende heeft aangetoond dat beklaagde klager schade heeft berokkend in de relatie met [oudste dochter].
Het klachtonderdeel is ongegrond.
V
De klacht in dit onderdeel luidt kort samengevat dat beklaagde partijdig is en de zijde van de ex-partner van klager heeft gekozen.
Het College overweegt dat beklaagde met klager aan een andere module heeft gewerkt dan de module met de ex-partner van klager. Het College stelt voorts vast dat klager in een gesprek van 30 oktober 2013 te kennen heeft gegeven dat hij geen heil ziet in de hulpverlening van beklaagde. Klager is van mening dat beklaagde niet doorpakt in haar hulpverlening en de zijde van [oudste dochter] heeft gekozen. Het College overweegt dat klager dit ook te kennen heeft gegeven in het gesprek dat op 18 december 2013 heeft plaatsgevonden tussen klager, beklaagde, de ex-partner van beklaagde en de gezinsvoogd van de GI.
Het College stelt vast dat de ex-partner van klager heeft ingestemd met de hulpverlening van beklaagde en dat de hulpverlening van beklaagde zich vervolgens heeft toegespitst op [oudste dochter] en de ex-partner van klager.
Uit een contactjournaal van beklaagde d.d. 13 november 2013 heeft het College voorts gezien dat beklaagde klager desgevraagd adviezen heeft gegeven met betrekking tot het contact tussen klager en [oudste dochter] zodat niet kan worden gesteld dat beklaagde partijdig is.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
VI
De klacht in dit onderdeel luidt kort samengevat dat beklaagde heeft nagelaten alle partijen te horen en advies heeft uitgebracht over bijvoorbeeld het bloed prikken bij [oudste dochter].
Het College stelt vast dat het bloedprikken van [oudste dochter] heeft plaatsgevonden voor de registratiedatum van beklaagde.
Het klachtonderdeel zal voor dit klachtonderdeel niet ontvankelijk worden verklaard.
7 Beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:
-klachtonderdelen I, III, IV en V zijn ongegrond,
-Verklaart klager deels niet ontvankelijk in klachtonderdeel II en voor het overige is klachtonderdeel II ongegrond,
-Verklaart klager niet ontvankelijk in klachtonderdeel VI.
Aldus gedaan op 3 december 2015 en op 28 januari 2016 door het College van Toezicht aan partijen verzonden.
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris