College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 17.114Tc

Klacht tegen raadsonderzoeker over het aankondigen van uithuisplaatsing aan huisarts van klaagster, terwijl daar geen sprake van was.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. drs. P.H.A. van Geel, voorzitter,
de heer mr. M.A. Stammes, lid-jurist,
de heer E.H. Weise, lid-beroepsgenoot,
mevrouw F.A. Leeflang, lid-beroepsgenoot,
de heer A.R. van Empel, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [woonplaats],

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als Raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming regio [regio] locatie [locatie], hierna te noemen: RvdK.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. J.I. Heuvelhorst.

Klaagster wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mr. E.J.A. Roeleven, advocaat te Hoensbroek.

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mr. H. de Pont, advocaat te Tilburg.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 6 oktober 2017, met de bijlagen en de aanvulling(en) hierop van 24 oktober 2017, 30 oktober 2017, 8 november 2017 en 4 maart 2018;
– het verweerschrift ontvangen op 20 december 2017, met de bijlagen.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft tegelijkertijd plaatsgevonden met die van de tuchtrechtklachten met de nummers 17.114Ta en 17.114Tb op 16 maart 2018 in aanwezigheid van klaagster, beklaagde, beklaagden in de zaken met de nummers 17.114Ta en 17.114Tb en de hiervoor genoemde gemachtigden. Als toehoorder van de zijde van klaagster is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig geweest [naam], de vader van klaagster.

1.3

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over acht weken verstuurd zal worden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, gaat het College van de navolgende feiten uit:

2.1

Klaagster is moeder van de minderjarige […], geboren op [geboortedatum].

2.2

Klaagster en ex-partner, de vader van [minderjarige], hebben tot 1 januari 2015 samengewoond. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door klaagster. De vader heeft [minderjarige] erkend.

2.3

Op 17 november 2015 heeft de rechtbank de RvdK locatie [locatie] verzocht om onderzoek te doen naar de vraag of de uitoefening van gezamenlijk gezag in het belang is van [minderjarige] en of er mogelijkheden zijn voor omgang met de vader. Op 17 december 2015 heeft de RvdK locatie [locatie] besloten om het onderzoek uit te breiden tot een beschermingsonderzoek.

Op 2 juni 2016 besluit de regiodirecteur naar aanleiding van een klacht van klaagster dat er een nieuw raadsonderzoek dient plaats te hebben door een andere regio. Vervolgens is de RvdK locatie [locatie] (verder: RvdK) gestart met het onderzoek.

Op 10 juni 2016 heeft de RvdK het onderzoek (hierna: het tweede Raadsonderzoek) afgerond en de rechtbank geadviseerd de behandeling van de verzoekschriften aan te houden en ouders te verwijzen naar de module Ouderschapsbemiddeling van [de instelling]. De RvdK achtte de noodzaak voor een kinderbeschermingsmaatregel niet aanwezig en heeft het beschermingsonderzoek afgesloten zonder vervolg.

Op 20 juli 2016 heeft de rechtbank de ouders verwezen naar [de instelling] en is de behandeling van de verzoeken aangehouden tot 17 januari 2017.

Op 24 januari 2017 heeft de rechtbank de RvdK locatie [locatie] opnieuw verzocht om een onderzoek inzake het gezag en de omgangsregeling te verrichten alsmede een beschermingsonderzoek. [de instelling] had de opdracht teruggegeven aan de rechtbank.

Dit raadsonderzoek (hierna te noemen: het derde Raadsonderzoek) is gestart op 24 maart 2017. Op 3 juli 2017 heeft de RvdK een conceptrapport uitgebracht en daarin besloten om de kinderrechter te verzoeken een ondertoezichtstelling uit te spreken over [minderjarige], en om de rechtbank te adviseren het verzoek van de vader om hem mede te belasten met het gezag toe te wijzen alsmede het verzoek betreffende een omgangsregeling aan te houden in afwachting van de uitkomst van de hulpverlening aan ouders, waaronder de inzet van de gezinsvoogd. Het conceptrapport is op 3 juli 2017 aan klaagster en de vader overhandigd/verzonden.

De RvdK heeft naar aanleiding van de reactie van klaagster en de vader een nieuw conceptrapport uitgebracht, gedateerd op 17 juli 2017. Op 19 juli 2017 stuurt klaagster een e-mail aan de RvdK met als titel “beroepschrift, versnelde behandeling, bezwaar” dat de RvdK deels opvat als een klacht en deels als een verzoek om afgifte van dossierstukken.

Klaagster heeft op 13 november 2017 een klacht ingediend bij de externe klachtencommissie. De klachtencommissie IV van de RvdK heeft op 4 maart 2018 uitspraak gedaan. De klachtencommissie heeft aangaande 22 klachten geoordeeld. De formulering en de nummering van de klachtonderdelen wijkt grotendeels af van die in de onderhavige zaak. Klachten 11 en 19 zijn gegrond verklaard en klachten 1, 2, 3, 5, 7, 10, 12, 15 en 16 deels gegrond. De klachtencommissie heeft zich ten aanzien van de overige klachten en klachtonderdelen niet bevoegd geoordeeld dan wel deze ongegrond verklaard.

2.4

Beklaagde is werkzaam als onderzoeker bij de RvdK. Zij heeft samen met beklaagden in de tuchtrechtzaken met de nummers 17.114Ta en 17.114Tb het derde Raadsonderzoek van de RvdK verricht. De rol van beklaagde in het onderzoek was beperkt, in die zin dat zij tot eind april/begin mei 2017 heeft geparticipeerd in het onderzoek, en daarna vanwege langdurige afwezigheid is vervangen door beklaagde inzake 17.114Tb.

2.5

Beklaagde is sinds [datum] als jeugdzorgwerker geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.

3 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

Beklaagde heeft ter gelegenheid van de hoorzitting verklaard dat zij slechts een beperkt aantal handelingen heeft verricht in het kader van het onderzoek, omdat zij kort na aanvang van het onderzoek vanwege ziekte uitviel en langdurig afwezig was. Klaagster heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat vanwege deze beperkte rol slechts één klachtonderdeel ziet op beklaagde.

3.2

De klacht

3.2.1

Klaagster verwijt beklaagde zakelijk weergegeven dat zij, toen zij de huisarts van klaagster belde, een uithuisplaatsing heeft aangekondigd terwijl daar geen sprake van was. De huisarts was hierover zeer verbaasd en heeft een en ander tijdens een huisbezoek aan klaagster verteld.

3.2.2

Beklaagde betwist dat zij de huisarts als informant heeft benaderd; zij geeft aan slechts de peuterspeelzaal als informant te hebben benaderd. Later heeft beklaagde in de zaak met nummer 17.114Ta, naar zij ter zitting heeft verklaard, wel contact gehad met de huisarts van klaagster, die een aantal vragen had over de gang van zaken bij een Raadsonderzoek. Beklaagde in de zaak met nummer 17.114Ta heeft verklaard dat zij aan de huisarts in zeer algemene bewoordingen heeft verteld over de werkwijze van de RvdK, maar niet heeft gezegd dat een uithuisplaatsing zou volgen. Dat was toen en ook later niet aan de orde.

3.2.3

Het College constateert dat beklaagde de stelling van klaagster gemotiveerd heeft betwist. Nu klaagster geen feiten heeft aangevoerd die haar stelling nader onderbouwen, is haar klacht dat beklaagde de huisarts van klaagster heeft gebeld en zonder aanleiding een uithuisplaatsing heeft aangekondigd, ongegrond.

3.2.4

De klacht wordt ongegrond verklaard.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

– verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 9 mei 2018 aan partijen toegezonden.

de heer mr. P.H.A. van Geel, voorzitter
mevrouw mr. J.I. Heuvelhorst, secretaris