Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk,
voorzitter, mevrouw mr. C.M.H.M. van Lent, lid-jurist,
de heer A.J.M. Heijster, lid-beroepsgenoot,
mevrouw T. van der Leest, lid-beroepsgenoot,
mevrouw T. Roosblad, lid-beroepsgenoot,
over de door:
[de stichting], hierna te noemen: de stichting, gevestigd te [plaatsnaam 1], vertegenwoordigd door [hoofdbehandelaar], hoofdbehandelaar,
ingediende klacht tegen:
[jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, tot en met [datum] 2018 werkzaam als gezinshuisouder bij [instelling], locatie: [plaatsnaam 2], hierna te noemen: het gezinshuis.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 20 februari 2019 met de bijlagen.
1.2
De behandeling van de klacht heeft buiten aanwezigheid van partijen plaatsgevonden op 3 juni 2019.
De jeugdprofessional heeft, na daartoe te zijn opgeroepen, het College te kennen gegeven niet bij de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig te zullen zijn. De stichting heeft vervolgens afgezien van een mondelinge toelichting.
1.3
Het College heeft partijen medegedeeld dat het College de klacht schriftelijk zal afdoen op grond van artikel 8.10 van het Tuchtreglement (versie 1.2) en dat de beslissing op 15 juli 2019 wordt verstuurd.
2 De feiten
Op grond van de stukken gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1
De jeugdprofessional runde samen met haar echtgenoot een gezinshuis. Sinds april 2013 is het gezinshuis als franchisenemer verbonden aan de stichting. Het gezinshuis biedt opvang aan zeven jongens in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. De doelgroep van cliënten kenmerkt zich door externaliserend probleemgedrag, vaak gecombineerd met een cognitieve beperking en/of ADHD. De problematiek van de doelgroep vraagt om ondersteuning van de veiligheid door middel van camera’s om een doorlopend toezicht te kunnen realiseren.
2.2
De echtgenoot van de jeugdprofessional heeft op 9 april 2018 telefonisch aan de stichting gemeld dat hij heeft gezien dat er seksueel grensoverschrijdend contact is geweest tussen de jeugdprofessional en een in het gezinshuis wonende minderjarige cliënt (hierna : de minderjarige). Op videobeelden is te zien dat zij (tong)zoenen en sensueel dansen met elkaar.
2.3
De minderjarige, geboren in 2002, verbleef sedert 19 april 2017 in het gezinshuis. [instelling 2] is belast met de voogdij over de minderjarige. Naar aanleiding van voornoemde melding is de minderjarige per direct in een ander gezinshuis geplaatst.
2.4
De jeugdprofessional is naar aanleiding van voornoemde melding per direct door het bestuur van de stichting op non-actief gesteld. De jeugdprofessional en haar echtgenoot hebben met het bestuur van de stichting afgesproken dat de jeugdprofessional niet langer contractpartij kan zijn voor de stichting. Ook kan er geen individueel contact of een zorgrelatie zijn tussen de jeugdprofessional en cliënten zonder nadrukkelijke toestemming van de wettelijk vertegenwoordigers.
2.5
De jeugdprofessional heeft geen betrokkenheid meer in de zorg van de cliënten die aan het gezinshuis zijn verbonden. Haar echtgenoot blijft gezinshuisouder en wordt in zijn werkzaamheden bijgestaan door een externe zorgprofessional.
2.6
[instelling 2] heeft op 18 juli 2018 bij de politie aangifte gedaan tegen de jeugdprofessional. Het College heeft geen inzicht in de stand van zaken met betrekking tot de strafrechtelijke procedure.
2.7
De stichting heeft op 30 april 2018 het seksueel grensoverschrijdend gedrag gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna te noemen: de inspecties). De stichting heeft een onderzoeksrapport opgesteld die de inspecties op 13 september 2018 hebben ontvangen. [instelling 2] heeft eveneens een melding gedaan bij de inspecties.
2.8
De jeugdprofessional is als jeugdzorgwerker van [datum] 2014 tot [datum] 2019 geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).
3 De klacht en de beoordeling
3.1
Het College wijst allereerst op het volgende:
3.1.1
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
3.1.2
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de stichting te toetsen.
3.2 De klacht
3.2.1
De stichting verwijt de jeugdprofessional seksueel overschrijdend gedrag naar een in het gezinshuis woonachtige minderjarige.
3.2.2
De jeugdprofessional heeft geen verweer gevoerd.
3.2.3
Het College overweegt het volgende.
Voor het College is op grond van de stukken en het feit dat de jeugdprofessional de klacht van de stichting niet heeft weersproken, vast komen te staan dat de jeugdprofessional zich seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen richting de minderjarige.
Een algemene in de jeugdzorg geldende norm is dat een jeugdprofessional zich in de relatie met minderjarige cliënten professioneel opstelt. De jeugdprofessional heeft deze norm ruimschoots overschreden. Het lijdt geen twijfel dat het vertonen van seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens een cliënt onder alle omstandigheden in strijd is met de belangen van die cliënt. Dat het hier gaat om een aan de zorg van de jeugdprofessional toevertrouwde kwetsbare minderjarige van vijftien jaar, maakt het zo mogelijk nog kwalijker. De jeugdprofessional was, als gezinshuisouder, (mede) verantwoordelijk voor zijn welzijn en ontwikkeling. Hij was afhankelijk van haar. Door het handelen van de jeugdprofessional is de minderjarige geconfronteerd met een (plotselinge) verhuizing en is het samenleven met zijn inmiddels vertrouwd geworden gezinshuisouders en overige bewoners abrupt beëindigd. Aldus heeft de jeugdprofessional hem zeer ernstig nadeel toegebracht.
Uit de stukken blijkt dat de jeugdprofessional na het incident contact heeft gezocht met de minderjarige en zich tegenover hem heeft verontschuldigd door hem duidelijk te maken dat wat zij gedaan heeft fout is, niet mag en stopt. Ook heeft zij tegenover hem benadrukt dat hij zijn school moet afmaken. Dit (positief) handelen doet niet af aan het feit dat de jeugdprofessional door haar handelen grenzen heeft overschreden.
De jeugdprofessional heeft gehandeld in strijd met artikel A (jeugdige cliënten tot zijn recht laten komen) en E (respect) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker
Het College is voorts van oordeel dat het bij de professionaliteit van jeugdprofessionals hoort dat zij bedacht zijn op het mogelijke ontstaan van verliefdheidsgevoelens bij (minderjarige) cliënten. Dit onderwerp is blijkens de in het geding gebrachte stukken ook met de jeugdprofessional besproken. In het onderzoeksrapport van de inspecties staat vermeld dat de jeugdprofessional en de minderjarige cliënt een bijzondere band met elkaar hadden. De jeugdprofessional was gericht op het borgen van de emotionele veiligheid van de minderjarige. Het thema ‘afstand-nabijheid’ is door de hoofdbehandelaar van de stichting bij de jeugdprofessional aan de orde gesteld. De jeugdprofessional wordt beschreven als een mooie jonge vrouw die in de contacten met de puberende jongens veel therapeutische gesprekken voert en fysieke nabijheid biedt. De hoofdbehandelaar van de stichting heeft als zorg naar de jeugdprofessional benoemd dat dit bij één van de jongens tot verwarring zou kunnen leiden waardoor gevoelens van verliefdheid zouden kunnen ontstaan. De jeugdprofessional en haar echtgenoot hebben hierop gereflecteerd en waren ervan overtuigd dat zij deze grenzen op een goede manier zouden bewaken. Daarnaast is het thema ‘afstand-nabijheid’ en de risico’s vrijwel altijd een onderwerp van gesprek geweest tussen de gedragsdeskundige, de jeugdprofessional en haar echtgenoot. Gelet hierop is het College van oordeel dat de jeugdprofessional zich er op zeker moment rekenschap van had kunnen en moeten geven dat haar relatie met de minderjarige reden tot ongerustheid gaf en zij had passende maatregelen daarop moeten nemen. Zij heeft dit, in weerwil van de gesprekken met de hoofdbehandelaar van de stichting, niet gedaan.
Artikelen D (bevorderen van het vertrouwen in de jeugdzorg) en H (macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker zijn eveneens geschonden.
De jeugdprofessional heeft geen verweer gevoerd tegen het klachtschrift en is niet verschenen om zich tegenover het College nader te verklaren en te verantwoorden. Dit leidt tot de conclusie van het College dat zij zich niet toetsbaar heeft opgesteld.
Het klachtonderdeel is gegrond.
3.3 Conclusie
3.3.1
De jeugdprofessional heeft in strijd gehandeld met het belang van de minderjarige cliënt. Zij heeft seksueel grensoverschrijdend gedrag richting deze cliënt vertoond, juist nog nadat dit thema in de supervisie expliciet bij haar aan de orde is gesteld. Door haar handelen heeft zij de minderjarige cliënt schade toegebracht.
Artikelen A (jeugdige cliënten tot zijn recht laten komen), D (bevorderen van het vertrouwen in de jeugdzorg), E (respect) en H (macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker zijn eveneens geschonden.
Gelet op de ernst van het grensoverschrijdend handelen van de jeugdprofessional zal het College de jeugdprofessional de zwaarste maatregel opleggen. Een doorhaling in het SKJ register met ontzegging van het recht van inschrijving acht het College noodzakelijk om te voorkomen dat andere minderjarige cliënten iets vergelijksbaars overkomt. Daarbij weegt voor het College zwaar mee dat de jeugdprofessional, door zich tegenover het College niet te verantwoorden, zich niet toetsbaar heeft opgesteld, waardoor het College het risico op herhaling niet kan inschatten. Op grond van alle omstandigheden van het geval ziet het College dan ook geen andere mogelijkheid dan de jeugdprofessional op grond van het Tuchtreglement versie 1.2 de maatregel van doorhaling met ontzegging van het recht van inschrijving in het SKJ register op te leggen.
3.3.2
Het College wenst op te merken dat het aanbeveling verdient dat zowel werkgevers als jeugdprofessionals de onderwerpen afstand, nabijheid, afhankelijkheid, de noodzaak van het overleggen met collega’s en het houden van intervisiebijeenkomsten nadrukkelijk agenderen in de leerlijn voor jeugdprofessionals. Dit kan bijvoorbeeld meegenomen worden in trainingen op het gebied van morele oordeelsvorming.
4 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart de klacht gegrond;
– legt aan de jeugdprofessional op een maatregel van doorhaling met ontzegging van het recht van wederom in het register van SKJ te worden ingeschreven;
Aldus gedaan door het College en op 15 juli 2019 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. A.M. Van Riemsdijk
voorzitter
mevrouw mr. A.C. Veerman
secretaris