Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. drs. L.C. Mulder, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,
over de door:
[Klager], hierna te noemen: vader, wonende te [woonplaats],
ingediende klacht tegen:
[Beklaagde], hierna te noemen: jeugdprofessional, werkzaam bij de gecertificeerde instelling [GI], hierna te noemen: de GI.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. L. Neuschäfer-Greebe, werkzaam bij DAS te Amsterdam.
1 Het verloop van de procedure
1.1
Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift, ontvangen op 28 februari 2019;
– het verweerschrift, ontvangen op 23 april 2019.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 10 mei 2019. De voorzitter van het College heeft op grond van artikel 8.9 van het Tuchtreglement (versie 1.2) bepaald dat de onderhavige klacht gezamenlijk behandeld wordt met de klacht met zaaknummer 19.038Ta. Partijen hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht zijn de vader, de jeugdprofessional, de jeugdprofessional in de parallelle zaak, met nummer 19.038Ta, en de hiervoor genoemde gemachtigde aanwezig geweest. Als toehoorder van de zijde van beide jeugdprofessionals is tijdens de mondelinge behandeling de teammanager aanwezig geweest. Vanuit het College is als toehoorder een tweede secretaris aanwezig geweest.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1
De vader heeft twee minderjarige kinderen. De zoon is geboren in 2005 en de dochter is geboren in 2013, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.
2.2
De vader en de moeder van de kinderen, hierna te noemen: de moeder, zijn sinds 2017 uit elkaar. De vader en de moeder, hierna ook te noemen: de ouders, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
2.3
Op 27 november 2017 is er – naar aanleiding van een melding bij de [beschermingstafel] – een preventieve maatregel gestart en zijn twee collega’s van de jeugdprofessional ingezet (drangkader). Op 5 april 2018 heeft een klachtgesprek plaatsgevonden met de teammanager en de twee betrokken collega’s. Op 12 juni 2018 heeft er een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen de vader, de teammanager en de twee genoemde collega’s. Op 21 augustus 2018 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de Klachtencommissie van de GI. De Klachtencommissie heeft op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan.
2.4
Bij beschikking van 17 juli 2018 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden. De jeugdprofessional en haar collega, jeugdprofessional in de parallelle zaak, met nummer 19.038Ta, zijn sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling belast met de uitvoering. Gelet op de dreigende wijze waarop de vader zich jegens de jeugdprofessional gedraagt, is het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET-Jb) benaderd voor advies.
2.5
Bij beschikking van 8 augustus 2018 is het verzoek van de moeder te mogen verhuizen afgewezen, evenals het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats.
2.6
In de periode van 3 oktober 2018 tot 22 januari 2019 hebben de jeugdprofessional en de collega jeugdprofessional zes oudergesprekken gevoerd.
2.7
Op 10 oktober 2018 is hulpverleningsinstelling [de instelling] gestart met de scheidingsbegeleiding. Op 1 november 2018 is een particuliere hulpverlener [hulpverlener] begonnen met hulp voor de zoon.
2.8
Op 14 januari 2019 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden bij de GI, waarbij aanwezig zijn geweest de vader, de teammanager, de jeugdprofessional en de collega jeugdprofessional. De aanleiding voor het bemiddelingsgesprek is de onvrede van de vader over de handelswijze van de jeugdprofessional en de collega en over het opgestelde plan van aanpak, dat onwaarheden zou bevatten.
2.9
Op 22 januari 2019 heeft de GI de ouders een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gegeven. Op 25 februari 2019 heeft de vader hier in een gesprek zijn bezwaren over mogen uiten.
2.1
Op 27 februari 2019 heeft de GI overleg gevoerd met het LET-Jb omtrent de veiligheid van de kinderen en van de jeugdprofessional en haar collega. Tevens is besproken hoe vorm gegeven kan worden aan het uitvoeren van de kinderbeschermingsmaatregel en is besloten aangifte te doen wegens grensoverschrijdend gedrag. Op diezelfde dag heeft de teammanager een brief aan de vader gestuurd betreffende dit grensoverschrijdende gedrag. In de brief is onder meer het volgende opgenomen: “Voorts: naar mijn oordeel blijven uw uitlatingen ten aanzien van mijn medewerkers grensoverschrijdend. “Je plek is in de hoek, in je arrogantie ga je over lijken” en “mijn kinderen mishandel je alleen maar met je achterlijke gedrag” zijn teksten die ik als grensoverschrijdend, beledigend en ongepast beschouw. (…) Voor de duidelijkheid: ik heb u gewezen op uw grensoverschrijdende gedrag richting mijn medewerkers en u heeft hier geen gehoor aan gegeven. Ik zal hier consequenties aan gaan verbinden.” In een andere brief, die eveneens op 27 februari 2019 aan de vader is verzonden, staat dat er geen argumenten zijn om de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel te staken en dat er geen wisseling van de jeugdprofessionals zal plaatsvinden.
2.11
Op 26 maart 2019 heeft de GI de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin bodemeisen en gedragsregels jegens de kinderen en naar elkaar toe zijn neergelegd.
2.12
Het verzoek van de GI tot overdracht van de casus naar een andere GI is op 10 april 2019 door de rechter afgewezen.
2.13
De jeugdprofessional is als jeugdzorgwerker sinds [datum] 2013 geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 De klacht, het verweer en de beoordeling
3.1
Het College wijst allereerst op het volgende:
3.1.1
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
3.1.2
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.1.3
De kern van de klacht is dat de jeugdprofessional zonder toestemming van de vader zijn medische en psychische gegevens in rapportages heeft vermeld en zij de vader onterecht heeft beschuldigd van hacken. De vader heeft tegen de jeugdprofessional in de onderhavige zaak en de eerdergenoemde collega jeugdprofessional een identiek klaagschrift ingediend. De jeugdprofessionals hebben hiertegen gezamenlijk verweer gevoerd. Om deze reden kan overal in het navolgende onder ‘jeugdprofessional’, ook beide jeugdprofessionals gelezen worden.
3.1.4
Hierna worden de in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, zakelijk en verkort, weergegeven waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.
3.2 Klachtonderdeel I
3.2.1
De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij medische en psychische gegevens vermeldt in rapportages, zonder zijn toestemming. De vader verwijst daarvoor onder andere naar de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing van 22 januari 2019.
3.2.2
De jeugdprofessional voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan: In het plan ‘gezinsgerichte aanpak’ heeft de jeugdprofessional aangegeven dat de vader een doel voor zichzelf heeft gesteld, namelijk meer omgang met de kinderen. Om dit doel te bereiken, heeft de vader zelf aangegeven welke acties daarvoor ingezet moesten worden: ‘EMDR’, individuele therapie en groepstherapie. De vader heeft voornoemde informatie met de jeugdprofessional gedeeld, zowel tijdens een gesprek waarbij de moeder aanwezig was, als in een gesprek waarbij de moeder niet aanwezig was. Het betreft derhalve informatie die al bij de jeugdprofessional en de moeder bekend was. De jeugdprofessional heeft deze informatie in het plan opgenomen, omdat de in te zetten acties effect kunnen hebben op de vader en derhalve ook op de kinderen. Wanneer de jeugdprofessional voornoemde informatie achterwege had gelaten, was zij tekortgeschoten in het focussen op de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen. Zowel bij de jeugdprofessional als bij de andere betrokken hulpverleners zijn er grote zorgen over de opvoedsituatie, waarin het gedrag van de vader dominant is en een negatieve impact heeft op de kinderen. De jeugdprofessional wenst te benadrukken dat zij geen diagnose of medische gegevens heeft vermeld. Zij heeft slechts het behandelingstraject opgeschreven. Het plan gezinsgerichte aanpak is een dynamisch plan. De vader eist bij het opstellen van het plan echter de regie op door steeds te dicteren wat er wel in het plan moet komen en wat er uit verwijderd moet worden. Voor de jeugdprofessional is het derhalve niet mogelijk een plan op te stellen dat vanuit de professionele observatie aan de realiteit voldoet en waarbij tegelijkertijd de visie van zowel de vader als de moeder naar voren komt. De vader is heel stellig in zijn overtuiging dat alles wat de moeder inbrengt op een leugen berust en er op gericht is zijn vaderrol te ontnemen. De jeugdprofessional wordt door de vader gezien als ‘aanhanger van moeder’, omdat zij niet meegaat in het diskwalificeren van de moeder.
3.2.3
Het College leest de klacht van de vader aldus dat zijn medische en psychische gegevens zonder zijn toestemming zijn gedeeld, in zowel het gezinsplan als in de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing. Omdat het College in de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing van 22 januari 2019 geen medische en psychische gegevens heeft aangetroffen, wordt de vooraankondiging in dit kader buiten beschouwing gelaten. Daarentegen is het College gebleken dat in het gezinsplan van de GI van 22 januari 2019 wel informatie staat opgenomen over diverse therapieën, die de vader volgt of heeft gevolgd. De vader gebruikt hiervoor in zijn klacht de term ‘medische en psychische gegevens’. Het College overweegt dat dergelijke gegevens vallen onder ‘bijzondere persoonsgegevens’ en acht het voor het oordeel van belang deze persoonsgegevens eerst nader te definiëren. Bijzondere persoonsgegevens (waaronder ras, godsdienst en gezondheid) onderscheiden zich van ‘gewone persoonsgegevens’, zoals de naam, het adres en telefoonnummer van een persoon. Bij bijzondere persoonsgegevens gaat het onder meer over informatie die direct of indirect betrekking heeft op de gezondheid of op de lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid van een persoon. Deze (gevoelige) persoonsgegevens zijn door de wetgever extra beschermd en vallen onder het beroepsgeheim van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), daar waar gewone persoonsgegevens vallen onder de Jeugdwet en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het (zomaar) delen van bijzondere persoonsgegevens is niet toegestaan. De vraag die derhalve voorligt, is of de jeugdprofessional bijzondere persoonsgegevens (lees in casu: medische en psychische gegevens) heeft gedeeld. Het College overweegt dat de jeugdprofessional geen inhoudelijke informatie in het gezinsplan heeft opgenomen, die afkomstig is van artsen, psychologen of psychiaters. De in het gezinsplan opgenomen informatie schetst in de ogen van het College vooral een globaal beeld van de door de vader genomen acties in het door hem beoogde behandelingstraject, en is daarmee vooral (relevante) procesinformatie. Voor het College staat voldoende vast dat de betreffende informatie over de therapieën in het gezinsplan (uitsluitend) afkomstig is van de vader zelf, nu de jeugdprofessional onweersproken heeft verklaard dat de vader in verschillende gesprekken deze informatie heeft gedeeld. Bovendien heeft de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht benadrukt dat in het kader van de ondertoezichtstelling, de persoonlijke problematiek van de vader een factor van belang is voor de ontwikkeling van de kinderen. Zo ook dat het opnemen van dergelijke informatie relevant is bij een mogelijke overdracht van de casus aan een collega jeugdprofessional. Het College overweegt dat de jeugdprofessional daarin een afweging dient te maken en acht het navolgbaar dat de jeugdprofessional kennelijk geoordeeld heeft dat de betreffende informatie over de vader in het belang van de kinderen in het gezinsplan opgenomen moest worden. Het College ziet in dit klachtonderdeel geen gronden voor een tuchtrechtelijk verwijt aan de jeugdprofessional.
3.2.4
Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
3.3 Klachtonderdeel II
3.3.1
De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij hem vals beschuldigt van het plegen van een strafbaar feit. Volgens de jeugdprofessional is de vader zeer bedreven in ‘hacken’ en zou hij dit de zoon ook leren. De vader heeft aangegeven dat hij handig is met computers, omdat dit zijn werk is. Hij kan echter niet hacken en leert dit de zoon ook niet. De vader is er niet van gediend dat er valse beschuldigingen in rapportages verschijnen. Dat is laster en smaad.
3.3.2
De jeugdprofessional voert samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan:
De jeugdprofessional merkt op dat de vader meermaals heeft aangegeven dat hij kan hacken. De vader heeft hiertoe een aantal voorbeelden opgesomd. Zo heeft de vader kenbaar gemaakt dat hij de e-mailberichten van de jeugdprofessional wil ‘spoofen’, waardoor het lijkt alsof het e-mailbericht afkomstig is van een andere bron. Ook heeft de vader in meerdere e-mailberichten aangegeven dat hij ‘vogeltjes’ heeft, waarmee hij spionnetjes bedoelt. Tevens heeft de vader tegen de collega’s, die tijdens het preventieve kader betrokken waren, gezegd: “Geef me een dag en ik weet heel jullie privé”. Tot slot heeft de vader tijdens een huisbezoek verklaard dat hij ‘verborgen pixels’ in e-mailberichten stopt, zodat hij kan zien of deze berichten worden doorgestuurd. Uit voornoemde voorbeelden blijkt dat de vader zeer bedreven is in het werken met computers en het manipuleren ervan.
3.3.3
Ten aanzien van het deel van de klacht van de vader dat hij vals beschuldigd wordt van hacken (computervredebreuk) overweegt het College als volgt. Vast staat dat de jeugdprofessional in de ‘vooraankondiging’ van de schriftelijke aanwijzing van 22 januari 2019 de term hacken heeft gebruikt. Zij schrijft: “Zo ook het hacken van de computer. [Vader] is hier zeer bedreven in en zegt hier [de zoon] in mee te nemen”. Vast staat ook dat de jeugdprofessional in de schriftelijke aanwijzing van 26 maart 2019 de term hacken vervangen heeft door “Zo ook het ‘onrechtmatig toegang’ verkrijgen tot een computer [….]. Hacken betekent volgens Wikipedia: ‘het vinden van toepassingen die niet door de maker van het middel bedoeld zijn, speciaal met betrekking tot computers’. Hacken betreft strafrechtelijk handelen en in hoeverre daar sprake van is, is ter beoordeling van de strafrechter en niet aan de tuchtrechter. Over deze vraag zal het College zich dan ook niet buigen, maar wel over de vraag of de jeugdprofessional met haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het College kan zich in dit geval goed voorstellen dat de vader, vooral door de door hem verzonden e-mailberichten aan de jeugdprofessional, heeft gezorgd voor onrust over de wijze waarop hij de computer gebruikt en zijn intenties. De vader werkt naar het oordeel van het College zelf mee aan de beeldvorming over mogelijk onoorbaar handelen met betrekking tot computers. Het College ziet in het dossier e-mailberichten van de vader aan de jeugdprofessional terug van 3 oktober 2018 en 7 februari 2019 over genoemde vogeltjes, van 13 december 2018 en 22 januari 2019 over hacken en van 24 januari 2019 over spoofen. Naar het oordeel van het College kan hieruit worden opgemaakt dat de vader niet op een gangbare wijze gebruik maakt van de computer. Het College acht het dan ook begrijpelijk dat de jeugdprofessional ongerust is over het computergebruik van de vader en over de vraag of hij het ook aan de zoon leert, temeer nu de vader dit zelf meerdere keren heeft geopperd. Daarentegen acht het College de term hacken – nu dit strafrechtelijk handelen betreft – ongelukkig gekozen. Terecht heeft de jeugdprofessional in de definitieve schriftelijke aanwijzing gekozen voor een andere omschrijving van het computergebruik van de vader. Het College overweegt echter dat de intenties van de jeugdprofessional steeds goed zijn geweest: zij heeft naar het oordeel van het College steeds gehandeld in het belang van de kinderen. Bovendien is het nadeel voor de vader beperkt gebleven, nu de jeugdprofessional de term hacken niet meer heeft genoemd in de definitieve schriftelijke aanwijzing.
Of de vader zijn zoon leert hacken in de zin van strafrechtelijk handelen, is voor het College niet vast te stellen. De jeugdprofessional heeft onweersproken verklaard dat de vader meerdere keren heeft verteld dat hij zijn zoon hierin meeneemt, en in een e-mail van 22 januari 2019 van de vader aan de jeugdprofessional en de teammanager leest het College dat de vader de zoon, mocht hij daar interesse in hebben, zeker zal stimuleren ethisch te hacken. Ook hier is het College van oordeel dat de vader zelf heeft bijgedragen aan het beeld dat over hem is ontstaan. Mogelijk had de jeugdprofessional een en ander genuanceerder kunnen beschrijven, echter bij een tuchtrechtelijke beoordeling gaat het er niet om of het beter had gekund, maar om beantwoording van de vraag of de jeugdprofessional met haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het College oordeelt dat dat bij dit klachtonderdeel het geval is.
De opmerkingen over het afsteken van illegaal vuurwerk laat het College hier overigens buiten beschouwing. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader het gebruik hiervan toegegeven.
3.3.4
Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
3.4 Conclusie
Het College concludeert dat de twee klachtonderdelen ongegrond zijn en dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart beide klachtonderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 21 juni 2019 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. drs. L.C. Mulder
voorzitter
mevrouw mr. E.C. Abbing
secretaris