College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.213Tb

Klacht tegen de jeugdbeschermer over – onder meer – dat de ouders geen gelegenheid is geboden een familiegroepsplan op te stellen, dat de vader niet is geïnformeerd over kindgesprekken en dat de ouderrol niet is vormgegeven.

19.213Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 juni 2020

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,

mevrouw M. Grol, lid-beroepsgenoot,

de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],

op 12 november 2019 ingediende klaagschrift tegen:

[jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [GI gedwongen], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. D. Schuts – Wolf, werkzaam bij DAS te Amsterdam.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift, ontvangen op 12 november 2019;
  • het verweerschrift, ontvangen op 20 januari 2020.

1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 5 van de ‘tijdelijke regeling werkwijze’ van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 7 van de tijdelijke regeling is de vader op 20 april 2020 in de gelegenheid gesteld een conclusie van repliek in te dienen. Ook na de vader op 29 april 2020 herinnerd te hebben, heeft SKJ geen conclusie van repliek ontvangen. De jeugdprofessional is daarom niet meer verzocht om een conclusie van dupliek te overleggen.

1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 18 mei 2020. De beslissing is op 29 juni 2020 aan partijen verzonden.

2     De feiten

Op grond van de stukken, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De zoon is geboren in 2009 en de dochter is geboren in 2014, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.

2.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de kinderen, samen aan te duiden als: de ouders, zijn uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. Na het beëindigen van de relatie van de ouders is het hoofdverblijf van de kinderen niet direct formeel vastgesteld. De kinderen verblijven bij de moeder. De ouders hebben onderling afspraken gemaakt over de contacten tussen de vader en de kinderen.

2.3 In de periode van februari 2018 tot en met maart 2018 zijn er diverse politiemeldingen geweest waardoor Veilig Thuis bij de kinderen en de ouders betrokken is geraakt. Veilig Thuis heeft vervolgens een melding gedaan bij de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de RvdK).

2.4 Vanaf juni 2018 heeft de hulpverleningsinstelling [de instelling] eerst in het vrijwillig kader en later in het gedwongen kader, hulp geboden aan de kinderen en de ouders. De hulpverlening is gericht (geweest) op ouderreorganisatie en begeleiding van de kinderen.

2.5 De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 juni 2018 de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 21 september 2018. Tevens heeft de kinderrechter bij gelijke beschikking een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder met ingang van 21 juni 2018 voor de duur van twee weken. De GI heeft één jeugdbeschermer belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

2.6 De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 juli 2018 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

2.7 De kinderrechter heeft bij beschikking van 11 september 2018 de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, tot 21 september 2019. De kinderrechter heeft geconstateerd dat er sprake is van: “Concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen, die zijn gelegen in de forse ex-partner problematiek en de ernstig verstoorde communicatie tussen de ouders, waarbij de kinderen, op structurele wijze worden belast met ex-partnerstrijd. De kinderen zitten klem tussen de ouders”. Voorts heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder verleend, tot dat er door de rechtbank een beslissing is genomen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. 

2.8 De GI heeft bij schriftelijke aanwijzing van 8 november 2018 de contacten tussen de vader en de kinderen vastgesteld. De kinderen gaan vanaf 9 november 2018 in de oneven weken van vrijdagmiddag tot maandagochtend naar de vader.

2.9 Aan het verzoek van de vader de eerste jeugdbeschermer te vervangen, is door de teamleider van de GI niet tegemoetgekomen. Op 16 november 2018 heeft de teamleider de vader geïnformeerd dat er een tweede jeugdbeschermer aan de casus wordt toegewezen. De jeugdprofessional is vanaf 16 november 2018 gezamenlijk met de eerste jeugdbeschermer belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

2.10 Op 31 januari 2019 heeft de teamleider de ouders per e-mailbericht geïnformeerd dat de eerstaangewezen jeugdbeschermer om inhoudelijke redenen niet langer betrokken zal zijn bij het gezin. De jeugdprofessional krijgt een nieuwe collega jeugdbeschermer.

2.11 Bij beschikking van 3 april 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn. Ook is een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vastgesteld, in die zin dat de kinderen bij de vader verblijven in de oneven weken van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school. Indien aan de orde worden de wisselmomenten van de kinderen begeleid door [de instelling]. Er is ook een verdeling gemaakt van de vakanties.

2.12 Op 7 juli 2019 heeft de vader per e-mailbericht een reactie gegeven op de concept evaluatieverslagen van 24 juni 2019 voor beide kinderen (lees ook: rapportages) en de jeugdprofessional verzocht zijn zienswijze, onder meer over de persoonlijke problematiek van de vader met betrekking tot zijn emotieregulatie-problemen, als bijlage aan de verslagen toe te voegen.

2.13 Op 2 september 2019 heeft de advocaat van de vader een brief geschreven aan de jeugdprofessional dat in de evaluatieverslagen, die op 12 juli 2019 definitief zijn vastgesteld, nog steeds gesproken wordt over de emotieregulatie-problemen van de vader en dat met zijn zienswijze geen rekening is gehouden. De advocaat heeft verzocht de door de jeugdprofessional aan de rechtbank overgelegde evaluatieverslagen aan te passen en de rechtbank hiervan op de hoogte te stellen. Op 3 september 2019 heeft de jeugdprofessional in een e-mailbericht aan de advocaat van de vader geschreven dat de rapportages in deze fase niet worden aangepast. In de rapportages wordt duidelijk uitgelegd hoe de jeugdprofessional het gedrag/de houding van de vader observeert/analyseert. Zij spreekt niet van een stoornis maar ziet wel problemen in de emotieregulatie bij de vader. De rechtbank heeft tot taak deze rapportages en de input van de GI te beoordelen, aldus de jeugdprofessional.

2.14 Bij beschikking van 6 september 2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 21 september 2020. Op verzoek van de vader heeft de rechtbank op 5 november 2019 een herstelbeschikking gegeven. Een opmerking met betrekking tot de emotieregulatie-problemen van de vader is hierin verbeterd.

2.15 Op 20 september 2019 heeft de advocaat van de vader de jeugdprofessional opnieuw verzocht de informatie over de emotieregulatie-problemen/problematiek uit de evaluatieverslagen te verwijderen en alle betrokken instanties hierover te informeren. Op 30 september 2019 heeft de advocaat van de GI dit verzoek gemotiveerd afgewezen.

2.16 Op 27 september 2019 heeft de advocaat van de vader tegen de jeugdprofessional een klacht ingediend bij de teamleider van de GI. Deze klacht ziet toe op de werkwijze van de jeugdprofessional ten aanzien van de kindgesprekken bij [de instelling], de hulp aan de moeder en het tekortschieten van de jeugdprofessional.

2.17 Op 14 oktober 2019 heeft de jurist van de GI schriftelijk gereageerd op de brief van de advocaat van de vader van 20 september 2019 en op de klacht, genoemd onder 2.16. De jurist is ingegaan op een vijftal punten, namelijk: de ouder/kindgesprekken, de hulp aan moeder, de schriftelijke aanwijzing aan moeder, het gestelde tekortschieten van de gezinsvoogden en inzage in het dossier.

2.18 Op 22 oktober 2019 heeft de vader een verzoek tot correctie van de evaluatieverslagen gericht aan de rechtbank. Op dezelfde dag is er binnen het ‘Team rond jeugdige’ van de GI besloten dat de vader geen volledige afschriften krijgt van de kindgesprekken.

2.19 De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.3 Op grond van de kamer waarin een professional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College het handelen van een jeugdprofessional aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. Voor wat betreft de registratie van de jeugdprofessional is gebleken dat zij gedurende haar betrokkenheid bij deze casus van kamer is gewisseld, zoals weergegeven onder 2.19 van deze beslissing. Gelet hierop wijst het College erop dat in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional gelezen dienen te worden, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College.

4.1 Klachtonderdeel 1

4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:

Er is geen plan van aanpak opgesteld.

Toelichting:

Artikel 4.1.2 van de Jeugdwet verplicht de jeugdprofessional de ouders de gelegenheid te geven tot het opstellen van een familiegroepsplan. Die gelegenheid is nooit geboden. Als er geen familiegroepsplan wordt opgesteld, dient de GI op grond van artikel 4.1.3 van de Jeugdwet een hulpverleningsplan op te stellen. In de periode van de voorlopige ondertoezichtstelling per 21 juni 2018 en het door de GI ingediende verzoekschrift voor verlenging van de ondertoezichtstelling op 17 juli 2019 is er geen plan van aanpak opgesteld, althans dat is niet bekend bij de vader.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

Ten onrechte wordt de jeugdprofessional verweten dat er bij het begin van de ondertoezichtstelling geen plan van aanpak is opgesteld. Dit klachtonderdeel ziet toe op de periode voorafgaand aan de betrokkenheid van de jeugdprofessional. Daarom is de klager niet-ontvankelijk in deze klacht, dan wel is het klachtonderdeel ongegrond. De jeugdprofessional is betrokken geraakt op 16 november 2018. De teamleider heeft de ouders daarover geïnformeerd. De jeugdprofessional kan daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor een familiegroepsplan, dat wettelijk binnen een redelijke termijn na de ingangsdatum van de spoed voorlopige ondertoezichtstelling moet worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor het plan van aanpak. Op 20 november 2018 is er een plan van aanpak gemaakt door de eerste jeugdbeschermer, waarvan de ouders een afschrift hebben ontvangen. De jeugdprofessional betreurt het dat dit niet eerder is gebeurd. Het eerste persoonlijke contact tussen de vader en de jeugdprofessional heeft echter pas plaatsgevonden op 12 december 2018. De jeugdprofessional heeft aan de hand van dit plan van aanpak de ondertoezichtstelling verder vormgegeven.

4.1.3 Het College overweegt als volgt:

De kinderen zijn op 21 juni 2018 voorlopig onder toezicht gesteld en op 11 september 2018 onder toezicht gesteld. Beide data liggen voor het aantreden van de jeugdprofessional. Of in die periode aan de ouders gelegenheid is geboden een familiegroepsplan op te stellen, is het College niet bekend. Dat is in het kader van deze klacht ook niet relevant. De jeugdprofessional was op dat moment nog niet betrokken bij de kinderen en de ouders en kan daarom niet verweten worden dat er geen plan van aanpak is opgesteld in deze periode. Voor het College is uit de overgelegde stukken wel gebleken dat er door de eerstaangewezen jeugdbeschermer een plan van aanpak is opgesteld. Dat plan is gedateerd op 20 november 2018. Het College volgt de vader dan ook niet in zijn klacht dat er geen plan van aanpak zou zijn, noch dat het hem niet bekend zou zijn. De jeugdprofessional heeft in haar verweer onweersproken gesteld dat beide ouders van dit plan van aanpak een afschrift hebben ontvangen.

4.1.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:

De informatieplicht naar de vader toe is verzuimd.

Toelichting:

Conform artikel F van de Beroepscode dient de jeugdprofessional de jeugdige cliënt en diens wettelijke vertegenwoordigers de voor een goede professionele relatie relevante informatie te verschaffen, zoveel mogelijk in een voor de cliënt(en) begrijpelijke taal. De kinderen wonen bij de moeder en de jeugdprofessional legt enkel met haar contact voor het inplannen van gesprekken met de kinderen. Deze gesprekken vinden plaats in aanwezigheid van de moeder. De vader wordt niet in kennis gesteld van de data waarop de gesprekken plaatsvinden en wordt ook niet geïnformeerd over de inhoud van deze gesprekken. Dit resulteert erin dat de kinderen vragen gaan stellen aan de vader over hetgeen zij van de jeugdprofessional hebben vernomen, waar de vader niet adequaat op kan reageren. De kinderen komen hierdoor in een loyaliteitsconflict terecht.

4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

De ervaring van de eerste jeugdbeschermer was dat de gesprekken tussen de vader en de kinderen in de thuissituatie bij de vader leidde tot een gespannen sfeer. Dit is ook de ervaring van de jeugdprofessional. Op het moment dat kindsignalen met de vader besproken worden, raken de kinderen steeds in strijd met de vader, doordat hij meteen in de verdediging gaat en niet open staat voor aanwijzingen. De hulpverlening stagneert hierdoor. De GI heeft besloten niet bij te willen dragen aan het loyaliteitsconflict van de kinderen en daarom de gesprekken met de vader en de kinderen in beperkte mate te laten plaatsvinden. Bovendien is het de taak van de jeugdprofessional om gesprekken met de kinderen te voeren en een vertrouwensband met hen op te bouwen, zonder dat de ouders hierbij aanwezig zijn. Als het in het belang wordt geacht van de hulpverlening, wordt hetgeen met de kinderen is besproken op hoofdlijnen teruggekoppeld aan de ouders. De vader gebruikt de terugkoppeling van de kindsignalen in zijn strijd naar de moeder en de hulpverlening, in plaats van deze te gebruiken ter reflectie op zijn eigen aandeel. De vader is voorts geneigd om de kinderen te confronteren met uitspraken die zij naar de jeugdprofessional hebben gedaan. Hiermee worden de kinderen belast en neemt hun vertrouwen in volwassenen verder af. Vanuit deze bevindingen is er in de vergadering ‘Team rond jeugdige’, overigens pas naar aanleiding van het opvragen van het dossier door de vader, besloten terughoudend te zijn in het delen van de inhoud van deze kindgesprekken met de vader. Daarom is ervoor gekozen de vader alleen op hoofdlijnen te informeren.

De kindgesprekken vinden meestal plaats op het kantoor van de GI en daarbij is de moeder niet aanwezig. Er vindt achteraf wel een terugkoppeling plaats naar de moeder. De moeder gebruikt de terugkoppeling van de kindsignalen als reflectie op haar eigen handelen.

4.2.3 Het College overweegt als volgt:

Het College is uit het verslag van de vergadering ‘Team rond jeugdige’ van 22 oktober 2019 gebleken dat er zorg is dat de vader een afschrift van de kindgesprekken zal inzetten in de strijd tegen de moeder en niet zal gebruiken om de situatie te verbeteren. Hierdoor dreigt het geven van alle informatie aan de vader vooral strijd verhogend te werken, wat weerslag zal hebben op de kinderen. Het College overweegt dat het weigeren (bepaalde) informatie te verstrekken mogelijk is. In artikel 4.1.1 lid 3 van de Jeugdwet is bepaald dat een hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede hulpverlener in acht neemt en daarbij handelt in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de geldende professionele standaard. Hiermee wordt bedoeld de beroepscode waaraan de geregistreerde medewerker zich middels registratie heeft verbonden. In het ‘Privacyreglement gecertificeerde instelling’ van Jeugdzorg Nederland (versie 2.0, 8 januari 2016) staat in artikel 11 lid 4, onder b. (‘Inzage en afschrift voor de cliënt’) opgenomen dat inlichtingen over, inzage in of afschrift van bescheiden geweigerd kan worden indien de medewerker van de GI hierdoor niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen. Er kan sprake zijn van een zogenoemde weigeringsgrond wanneer de GI van mening is dat het belang van de jeugdige zich verzet tegen deze informatieverstrekking. Daarbij kan het gaan om gevallen waarin gevreesd moet worden voor het toebrengen van psychische schade aan de jeugdige, maar ook wanneer het verstrekken van informatie de vertrouwensband tussen de jeugdige en de jeugdprofessional ernstig zou schaden. Een jeugdige moet aan de jeugdprofessional vrijelijk zijn of haar gevoelens kunnen uiten en dat is alleen mogelijk als ouders niet automatisch kennisnemen van alles wat een jeugdige aan de jeugdprofessional vertelt. De jeugdprofessional stelt terecht in haar verweerschrift dat het haar taak is een vertrouwensband met de kinderen op te bouwen. In samenspraak met de teamleider, de gedragswetenschapper en de jurist van de GI heeft de jeugdprofessional een afweging gemaakt. Er is gemotiveerd besloten het belang van de kinderen zwaarder te laten wegen dan het recht van de vader op volledige informatie over de data en de inhoud van de kindgesprekken. Het College is, alles overwegende, van oordeel dat de jeugdprofessional in deze complexe situatie, waar de kinderen klem zitten tussen de ouders, de afweging bepaalde informatie niet aan de vader te verstrekken, heeft mogen maken. Bovendien heeft zij dit intern afgestemd met meerdere collega’s. Het College ziet in de klacht dan ook geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt. Dat de moeder bij de kindgesprekken aanwezig zou zijn, zoals door de vader is gesteld, is door de jeugdprofessional onweersproken betwist.

4.2.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.3 Klachtonderdeel 3

4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:

Er is geen overeenstemming/instemming gevraagd omtrent de hulp- en dienstverlening.

Toelichting:

Op grond van artikel G van de Beroepscode moet de jeugdprofessional met de jeugdige cliënt en/of met diens ouders/opvoeders overleggen om tot overeenstemming/instemming omtrent de hulp- en dienstverlening of andere (wettelijk opgelegde) taken te komen. De vader constateert dat er eenzijdig met de moeder afspraken worden gemaakt over de hulpverlening aan de kinderen, zonder dat hij daarbij betrokken wordt.

4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

Volgens de richtlijnen in de jeugdhulp wordt getracht zoveel mogelijk de ouders en de minderjarigen te betrekken in de besluitvormig over het hulpverleningsproces. In het gedwongen kader wordt gestreefd naar gezamenlijke besluitvorming. Als dat niet lukt, is het de taak van de GI om in het belang van de kinderen beslissingen te nemen. De ouders wensen vanaf het begin kindercoaching in te zetten voor de kinderen, maar het lukt hen niet om tot overeenstemming te komen over de uitvoering hiervan. De moeder wilde kindercoaching vanuit een nieuwe zorgaanbieder, de vader was van mening dat [de instelling] de kindercoaching moest realiseren. Vanuit de zoektocht naar overeenstemming tussen beide ouders, hebben er gesprekken plaatsgevonden met de moeder om haar mee te laten bewegen richting een aanbod voor kindercoaching door [de instelling]. Het dilemma is tijdens het verzoek van de verlenging van de ondertoezichtstelling d.d. 6 september 2019 voorgelegd aan de kinderrechter. De moeder heeft tijdens deze zitting alsnog besloten toestemming te geven voor kindercoaching door [de instelling], onder de voorwaarde dat dit door een neutrale persoon zou gebeuren. De advocaat van de vader heeft ter zitting ingestemd met dit plan. In genoemde beschikking is derhalve zichtbaar dat in overleg besluiten zijn genomen over de in te zetten hulp aan de kinderen, waarbij rekening is gehouden met de wensen van beide ouders. Van eenzijdige afspraken over de hulpverlening aan de kinderen is dan ook geen sprake.

4.3.3 Het College overweegt als volgt:

Uit het dossier is het College voldoende gebleken dat er onenigheid bestond tussen de ouders over de inzet van hulpverlening door [de instelling]. De vader wenste dat de kindercoaching door [de instelling] zou worden uitgevoerd, terwijl de moeder daar bezwaar tegen maakte. Ter ondersteuning van deze klacht heeft de vader één e-mailbericht bijgevoegd. Dit is een e-mailbericht van 13 september 2019 van de jeugdprofessional aan [de instelling]. Daarin leest het College dat de jeugdprofessional de moeder de ruimte wilde geven om voor haar eigen traject van ‘solo parallel ouderschap’ over te stappen naar een andere hulpverlener. De vader zou voor zijn traject bij [de instelling] blijven. Ook blijkt uit genoemd e-mailbericht dat de jeugdprofessional heeft voorgesteld de ondersteuning van de kinderen bij [de instelling] te laten en dat de moeder daarmee akkoord is, mits dit wordt uitgevoerd door een neutrale persoon die niet betrokken is bij de ouders. Dat er eenzijdig met de moeder afspraken zijn gemaakt over de hulpverlening aan de kinderen, zonder de vader daarbij te betrekken, blijkt volgens het College geenszins uit genoemd e-mailbericht. Eerder lijkt juist de moeder mee te bewegen in de wens van de vader de kindercoaching door [de instelling] te laten uitvoeren, en heeft de jeugdprofessional hier ook op aangestuurd. Uit de door de vader naar voren gebrachte feiten is het College dan ook niet gebleken dat de vader hierin niet is gehoord. Naar het oordeel van het College heeft de jeugdprofessional voldoende gedaan om tegemoet te komen aan de complexe situatie en de hulpverlening – in overleg met beide ouders – hierop af te stemmen. Artikel G (Overeenstemming/instemming gevraagd omtrent de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode is niet geschonden.

4.3.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Klachtonderdeel 4

4.4.1. De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:

Er wordt geen inzage gegeven in het dossier en correctie van het dossier wordt geweigerd.

Toelichting:

Op grond van artikel M van de Beroepscode is de jeugdprofessional verplicht om desgevraagd gelegenheid te geven tot inzage in, en aanvulling of correctie van het dossier, voor zover nodig na overleg met, en instemming van de ouder en/of wettelijke vertegenwoordiger. De jeugdprofessional heeft in de evaluatieverslagen ten onrechte vermeld dat er bij de vader sprake zou zijn van emotieregulatie-problematiek. De vader heeft meermaals verzocht om correctie van deze verslagen. Dit verzoek is door de GI telkens afgewezen. De vader heeft voorts op 27 september 2019 om inzage gevraagd in het dossier van de kinderen, met name in de contactjournaals. Door de GI is na vele verzoeken uiteindelijk zes weken later op 8 november 2019 een afschrift van het dossier aan de vader verstrekt. De vader heeft daarbij geconstateerd dat de contactjournaals pas beginnen op 26 maart 2019, terwijl de ondertoezichtstelling is gestart op 21 juni 2018. Ook blijkt uit het dossier dat de GI op 22 oktober 2019 een besluit heeft genomen over de vraag welke stukken aan de vader dienen te worden overgelegd. Uit de verslaglegging blijkt dat besloten is de vader alleen een afschrift te geven van passages uit de gesprekken met de kinderen die niet kunnen worden gebruikt als munitie naar de andere ouder. De vader heeft dus slechts een selectief gedeelte van het dossier ontvangen.

4.4.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

Op 5 april 2019 heeft de jeugdprofessional in een uitnodiging aan de vader voor een gesprek uitgelegd dat zij een patroon ziet in de houding van de vader ten opzichte van de jeugdprofessional en de GI. Het lijkt erop dat de vader verwachtingen heeft, die zij niet kan waarmaken. Daardoor lijkt de frustratie en boosheid van de vader te groeien. Verder heeft zij toegelicht dat het haar zo niet lukt om de visie en de werkwijze van de GI, die gericht is op het belang van de kinderen, op een rustige manier uit te leggen, zodat zij de vader mee kan nemen in haar handelen. Op 3 september 2019 heeft de jeugdprofessional aan de vader toegelicht waarom zij deze terminologie van emotieregulatie heeft gehanteerd in de evaluatieverslagen. Dit is door de vader ook in de procedure gebracht bij de civiele rechter op 13 januari 2020 in een verzoekschrift om aanpassing van de evaluatieverslagen. Op 20 september 2019 heeft de advocaat van de vader verzocht gegevens in het dossier te wijzigen, dan wel te vernietigen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de GI op 30 september 2019 gemotiveerd onderbouwd dat zij het verzoek om correctie van de betreffende gegevens afwijst. Over het verzoek om een afschrift van het dossier hebben er meerdere
e-mailwisselingen plaatsgevonden tussen de teamleider, de jeugdprofessional en de advocaat van de vader. Daarnaast heeft de jurist van de GI op 24 oktober 2019 contact opgenomen met de advocaat van de vader. Zij heeft aangegeven dat de vader geen recht heeft op gegevens van de moeder en dat de vader alleen recht heeft op de inhoud van de gesprekken met de kinderen voor zover het belang van de kinderen en/of van de hulpverlening zich hiertegen niet verzet. Steeds wordt de afweging gemaakt of de vader informatie over de gesprekken met de kinderen mag hebben. Artikel 4.1.1. van de Jeugdwet bepaalt dat de jeugdprofessional bij de uitoefening van haar werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht neemt. De GI is van mening dat de zorg van een goed hulpverlener niet in acht wordt genomen door inzage te geven in de (volledige) inhoud van de gesprekken van de kinderen. Het belang van de kinderen verzet zich hiertegen. Hierbij is verwezen naar artikel 3 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (verder: IVRK) en de oude wet op de jeugdzorg, en ook artikel 11 van het Privacyreglement gecertificeerde instelling. Doel van de inzage in het dossier is dat de beslissingen van de GI voor de vader navolgbaar zijn. Verder moet de jeugdprofessional in staat worden gesteld een vertrouwensband op te bouwen met de kinderen, zoals blijkt uit diverse gerechtelijke uitspraken. Een jeugdige kan immers alleen vrijelijk zijn of haar gevoelens uiten aan de jeugdprofessional als de ouders niet automatisch kennisnemen van hetgeen hij of zij aan de jeugdprofessional vertelt. Op 28 oktober 2019 heeft de GI aan de vader en diens advocaat laten weten dat er een afschrift van het dossier zou worden verstrekt. De GI heeft toegelicht dat de geldende termijn van een maand wordt verlengd met maximaal twee manden vanwege het omvangrijke dossier. Vervolgens heeft de vader op 8 november 2019 de dossiergegevens ontvangen. Aan hem zijn toen alle contactgegevens uit het logboek verstrekt vanaf 25 juni 2018 tot en met 31 oktober 2019. De jeugdprofessional betwist dan ook dat de contactjournaals pas vanaf 26 maart 2019 aan de vader zijn verstrekt.

4.4.3 Het College overweegt als volgt:

De vader klaagt dat hij geen inzage heeft gekregen in het dossier, dan wel pas op 8 november 2019 een incompleet dossier heeft ontvangen. Voor het College staat voldoende vast dat de advocaat van de vader de teamleider van de GI op 27 september 2019 heeft verzocht om binnen één week een afschrift van het volledige dossier, inclusief de contactlogboeken van de kinderen, te verstrekken. Op 14 oktober 2019 heeft de jurist van de GI schriftelijk gereageerd dat volgens eerdergenoemd Privacyreglement gecertificeerde instelling inzage zal worden verleend binnen vier weken na de aanvraag. Aangezien de vader al een deel van het dossier in zijn bezit heeft, is de vader op dezelfde datum verzocht precies aan te geven welke stukken hij wenst te ontvangen. Daarbij is hem duidelijk gemaakt dat hij alleen recht heeft op inzage in het dossier voor wat betreft zijn eigen gegevens. Gegevens over de moeder worden niet overgelegd en informatie over de kinderen wordt slechts verstrekt, wanneer het belang van de kinderen of de voortgang van de hulpverlening zich daartegen niet verzet. Tot slot is de vader verzocht aan te geven of hij inzage wenst in de contacten met de kinderen, want dan kan – zo schrijft de jurist van de GI – dat meteen praktisch worden afgehandeld. Zo niet, kan de vader voor inzage in het dossier een afspraak maken op locatie. Op 28 oktober 2019 heeft de jurist van de GI de vader geïnformeerd dat, gezien de omvang van het dossier, het niet haalbaar is het dossier binnen één maand te verstrekken. Wederom is door de jurist van de GI gevraagd of de vader aan kan geven welke stukken hij verlangt. Voor het College is in ieder geval voldoende vast komen te staan dat op 8 november 2019 gegevens uit de contactlogboeken vanaf 25 juni 2018 tot en met 31 oktober 2019 zijn verstrekt. Dat de vader geen inzage heeft gekregen in het dossier is het College dan ook niet gebleken en dat het dossier, gezien de omvang, later zou worden overgelegd dan hem aanvankelijk was toegezegd, is de vader schriftelijk medegedeeld. De jeugdprofessional heeft bovendien de stelling van de vader dat hij slechts contactjournaals vanaf 26 maart 2019 heeft ontvangen, gemotiveerd weerlegd. Onder 4.2.3 van klachtonderdeel 2 heeft het College al geoordeeld de beslissing van de jeugdprofessional in het belang van de kinderen niet het gehele dossier aan de vader te overleggen, navolgbaar te vinden. Naar het oordeel van het College is niet komen vast te staan dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld voor wat betreft het recht op dossierinzage van de vader.

Ten aanzien van het verwijt dat de jeugdprofessional heeft geweigerd om op verzoek van de vader een correctie in het dossier aan te brengen, overweegt het College als volgt. Het dossier bevat voor beide kinderen evaluatieverslagen ‘ondertoezichtstelling’ (conceptversie is gedateerd op 24 juni 2019, de definitieve versie is van 12 juli 2019). De vader heeft op 7 juli 2019 gereageerd op de verslagen en onder meer zijn zienswijze gegeven op de passage over zijn persoonlijke problematiek met betrekking tot emotieregulatie, wat volgens de vader ten onrechte in de verslagen is vermeld. Het College overweegt dat op grond van artikel 14 (‘Recht op inzage’) van het Privacyreglement gecertificeerde instelling een betrokkene (c.q. de vader) de GI schriftelijk kan verzoeken de hem betreffende ‘persoonsgegevens’ te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het College constateert dat de jeugdprofessional geen inhoudelijke informatie heeft opgenomen, die afkomstig is van artsen, psychologen of psychiaters, zodat aldus de vermelding van de emotieregulatie-problematiek niet onder persoonsgegevens valt en dit daarom niet behoeft te worden gecorrigeerd. De jeugdprofessional heeft in de evaluatieverslagen het gedrag/de houding van de vader beschreven, zoals zij dat heeft geobserveerd/geanalyseerd en heeft duidelijk aangegeven dat zij de diagnostiek niet zelf vaststelt. Kennelijk heeft zij geoordeeld dat de betreffende informatie over de vader in het belang van de kinderen in de verslagen opgenomen moest worden. Alhoewel het College meent dat de jeugdprofessional in de evaluatieverslagen wellicht zorgvuldiger had kunnen zijn in het kiezen van de bewoordingen, is er naar het oordeel van het College geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijt. Ten overvloede merkt het College nog op dat voor wat betreft dit punt de zienswijze van de vader aan de evaluatieverslagen is toegevoegd, zoals blijkt uit de laatste pagina 21 van de definitieve versie. Artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode is niet geschonden.

4.4.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Klachtonderdeel 5

4.5.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:

De jeugdprofessional negeert de adviezen van [de instelling].

Toelichting:

Op grond van artikel B van de Beroepscode dient de jeugdprofessional zijn beroep deskundig uit te oefenen op basis van actuele kennis en in nauwe aansluiting op ontwikkelingen in de jeugdhulp. Door de GI is [de instelling] aangewezen als hulpverlener. [de instelling] heeft meermaals in evaluatiegesprekken aangegeven dat de moeder onvoldoende medewerking verleent. In gesprekken is ook meerdere keren gedreigd dat er een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven zou gaan worden. Deze schriftelijke aanwijzing is echter nimmer opgelegd.

4.5.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

Vanaf de start van de hulpverlening bij [de instelling] is er sprake geweest van een visieverschil met de GI over de wijze waarop de hulpverlening aan de ouders en de kinderen vorm en inhoud gegeven moest worden. Gezien de complexiteit van de casus hebben er regelmatig werkoverleggen plaatsgevonden tussen de jeugdprofessional, haar collega en de hulpverleners van [de instelling]. Het doel was om de visie, kennis en bevindingen over het gezin met elkaar te delen en te bediscussiëren, om zo tot een eenduidige afstemming te komen. Op momenten dat het visieverschil moeilijk te overbruggen was, is de casus op initiatief van de jeugdprofessional opgeschaald. Daarom zijn de gedragswetenschapper en de teamleider meermaals aangesloten bij de gesprekken met [de instelling]. De jeugdprofessional heeft de casus ook verschillende keren ingebracht in de intervisie met als doel te reflecteren op het eigen professionele handelen. Bovendien is er binnen de GI voldoende kennis en kunde aanwezig rondom vechtscheidingen. De GI is van mening dat beide ouders een aandeel hebben in de geschillen. De jeugdprofessional streeft ernaar om de dynamiek tussen de ouders, die allebei hun problemen hebben, te doorbreken. Daarom werkt het niet bevorderlijk om één ouder een schriftelijke aanwezig te geven. Daarin verschilde de GI van visie met [de instelling]. Maar de GI heeft hierin de regie. Een schriftelijke aanwijzing wordt ingezet als laatste middel en gebeurt op initiatief van de jeugdprofessional en niet op verzoek van een hulpverleningsinstantie of een ouder.

4.5.3 Het College overweegt als volgt:

Uit het verweer van de jeugdprofessional is het College gebleken dat er een verschil in visie bestond tussen de GI en [de instelling] over de hulpverlening. De jeugdprofessional heeft aangegeven dat zij regelmatig werkoverleggen heeft georganiseerd met haar collega en met de hulpverleners van [de instelling] om zo tot een eenduidig plan van aanpak te komen. Nu de vader geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid een conclusie van repliek in te dienen, staat hetgeen de jeugdprofessional hierover heeft verklaard voor het College voldoende vast. Op het moment dat het visieverschil moeilijk te overbruggen was, heeft de jeugdprofessional intern opgeschaald en de teamleider en de gedragswetenschapper erbij betrokken. Daarbij heeft de jeugdprofessional naar het oordeel van het College gedaan wat er in zo’n situatie van haar verwacht mocht worden en heeft zij laten zien zich in te zetten voor deze complexe casus. Het verschil in visie betrof kennelijk ook het verstrekken van een schriftelijke aanwijzing aan de moeder. De jeugdprofessional heeft voldoende aangetoond dat zij ernaar streefde de dynamiek tussen de ouders te doorbreken en dat zij de samenwerking zocht. In dat licht bezien, heeft zij het verstrekken van een schriftelijke aanwijzing, waarvan de aard is druk uit te oefenen op één of beide ouders, op dat moment niet bevorderlijk gevonden. Hoewel het College zich kan voorstellen dat de vader dit vanuit zijn positie wenste, ligt de bevoegdheid over te gaan tot het verstrekken van een schriftelijke aanwijzing exclusief bij de GI/jeugdprofessional. De jeugdprofessional heeft de adviezen van [de instelling] daarin niet genegeerd. Voorts heeft zij gemotiveerd aangegeven waarom zij niet is overgegaan tot het geven van een schriftelijke aanwijzing. Het College oordeelt dat de jeugdprofessional daarom geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.5.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Klachtonderdeel 6

4.6.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:

Op de aard van het probleem wordt er onderscheid gemaakt tussen de ouders.

Toelichting:

De jeugdprofessional blijft in de verslagen aangeven dat de vader kampt met emotieregulatie-problematiek. De jeugdprofessional zoekt geen toenadering tot de vader voor het tot stand brengen van een professionele relatie. Dit is in strijd met de artikel C en H van de Beroepscode.

4.6.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

Er is gepoogd om de samenwerking met de vader te verbeteren vanuit de eerder opgedane ervaring door de vorige jeugdbeschermer. De vader benoemde namelijk met grote regelmaat dat hij het gevoel had als ‘dader’ te worden neergezet. De jeugdprofessional heeft naast de reguliere evaluatiemomenten geïnvesteerd in gesprekken met de vader. Het doel van deze gesprekken was om de vader te horen en hem het gevoel te geven dat hij gezien werd. Ook in het e-mailverkeer en de brieven heeft de jeugdprofessional getracht om te komen tot een positieve en constructieve samenwerking. Er is begrip getoond voor de situatie van de vader maar het is vanuit een ondertoezichtstelling ook noodzakelijk kaders te stellen. Het lukt goed om met de vader in gesprek te blijven zolang zijn visie wordt gevolgd en de kritische toon wordt weggelaten. Wanneer de vader zich benadeeld voelt, te weten op momenten dat hij feedback krijgt op zijn handelen, verandert de vader in een boze man, die zichzelf niet meer in de hand lijkt te hebben. Het begrenzen van het gedrag van de vader is dan noodzakelijk. Het is de taak van de jeugdprofessional om het belang van de kinderen voorop te stellen en dat is soms anders dan het belang van de vader. Op die momenten dient de jeugdprofessional zich te positioneren richting de vader. De jeugdprofessional kan zich voorstellen dat dit bij de vader overkomt als partijdig, maar de jeugdprofessional positioneert zich altijd vanuit het belang van de kinderen en de beschikking van de kinderrechter.

4.6.3 Het College overweegt als volgt:

Voor zover de vader in het klachtonderdeel stelt dat de jeugdprofessional in de evaluatieverslagen van de kinderen schrijft dat hij kampt met emotieregulatie-problematiek, verwijst het College naar hetgeen hierover in deze beslissing is opgenomen onder 4.4.3. Dat de jeugdprofessional geen toenadering heeft gezocht tot de vader voor het tot stand brengen van een professionele relatie is door de vader niet onderbouwd. Uit het dossier is het College voldoende gebleken dat de jeugdprofessional menig gesprek met de vader heeft gevoerd en dat de vader van de jeugdprofessional en haar collega’s een veelheid aan brieven en e-mailberichten heeft ontvangen. De jeugdprofessional heeft daarbij onweersproken gesteld dat het juist aandachtspunt was dat de vader zich niet achtergesteld zou voelen. Van schending van artikel C (Bereid iedere cliënt te helpen) en artikel H (Macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) van de Beroepscode is naar het oordeel van het College dan ook geen sprake. Het College ziet juist een jeugdprofessional die zich voldoende heeft ingespannen om met de vader de samenwerking aan te gaan.

4.6.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.7 Klachtonderdeel 7

4.7.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:

De jeugdprofessional zoekt binnen de wettelijke kaders niet naar mogelijkheden om de ouderrol vorm te geven.

Toelichting:

Artikel E van de Beroepscode gaat over respect. De jeugdprofessional vertoont geen respect naar de vader toe, aangezien hij wordt voorgelogen en aan het lijntje wordt gehouden. De jeugdprofessional heeft tot twee keer toe thuisbezoeken bij de vader afgezegd. Een keer is er als gevolg van ziekte op de dag zelf afgezegd. De andere keer heeft men zogenaamd voor de deur van de vader gestaan en gewacht, ondanks dat hij had aangegeven later te zijn omdat de kinderen uit school opgehaald moesten worden. Doordat de jeugdprofessional geen telefoon bij zich had, kon zij niet bellen. De vader heeft hierover een klacht ingediend bij de GI.

4.7.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

De jeugdprofessional herkent zich niet in dit klachtonderdeel en verwijst naar klachtonderdeel 6, waarin met voorbeelden meer dan voldoende blijk wordt gegeven van respectvol handelen jegens de vader. Het is juist dat de jeugdprofessional één keer wegens ziekte van een van de twee professionals heeft afgezegd. De vader is ermee bekend dat de jeugdprofessional nooit alleen een gesprek met hem aangaat. Het is ook juist dat de jeugdprofessional één keer voor niets aan de deur is geweest. Zij heeft daar 20 minuten gewacht. De jeugdprofessional was daar niet boos om en heeft een nieuw voorstel gedaan voor een afspraak waar de vader niet op heeft gereageerd.

4.7.3 Het College overweegt als volgt:

In navolging van hetgeen hierover in deze beslissing is opgenomen onder 4.6.3 overweegt het College dat uit de enkele door de vader genoemde incidenten over de thuisbezoeken niet afgeleid mag worden dat de ouderrol van de vader niet is vormgegeven. Het College kan zich voorstellen dat wanneer thuisbezoeken geen doorgang kunnen vinden dit voor een ouder teleurstellend kan zijn, maar vindt het te ver voeren te oordelen dat er geen respect naar de vader is getoond, dat hij wordt voorgelogen en aan het lijntje wordt gehouden. Het door de vader genoemde artikel E (Respect) van de Beroepscode is naar het oordeel van het College niet geschonden.

4.7.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.8 Klachtonderdeel 8

4.8.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:

Er is sprake van een vorm van kindermishandeling.

Toelichting:

Doordat de moeder in het bezit is van een alarmknop (SOS-drukker) worden de kinderen onnodig blootgesteld aan het spanningsveld van de moeder. Doordat de drukker vaker per ongeluk is afgegaan, heeft de politie al meerdere keren voor de deur gestaan. Dit is een vorm van kindermishandeling. De jeugdprofessional is hiervan op de hoogte maar onderneemt – voor zover de vader weet – geen actie om de kinderen uit dit spanningsveld te halen. De GI versterkt en ondersteunt de moeder in haar slachtofferrol en houdt op die manier de spanning tussen de ouders in stand. De vader heeft al vaker om opheldering gevraagd bij de GI maar geen antwoord ontvangen.

4.8.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

De jeugdprofessional merkt op dat het besluit de moeder een alarmknop te geven buiten de GI om is genomen. De jeugdprofessional heeft hier geen invloed op. Deze informatie is opgevraagd bij de wijkagent. De jeugdprofessional beseft zich dat het dragen van een alarmknop de positie tussen de vader en de moeder (dader en slachtoffer) op scherp kan zetten. In het kader hiervan is de impact en het effect van het dragen van deze alarmknop op de kinderen meermaals met de moeder besproken, als ook in het hulpverleningstraject voor de moeder opgepakt. De zin of onzin van het dragen van deze knop is voor de jeugdprofessional moeilijk te beoordelen, vanwege het feit dat beide ouders een eigen werkelijkheid hebben over (on)veiligheid. De jeugdprofessional kan niet inschatten of de alarmknop juist nodig is of niet, en of het bezit daarvan een onnodig strijd verhogend effect heeft en dus mogelijk een patroon in stand houdt.

4.8.3 Het College overweegt als volgt:

Vast staat dat de alarmknop die de moeder gekregen heeft buiten de GI en de jeugdprofessional om aan haar is verstrekt. Hoewel de jeugdprofessional hier geen enkele invloed op heeft gehad, heeft zij onbetwist gesteld dat zij over de impact en het effect van het dragen van deze alarmknop meermaals met de moeder heeft gesproken en het ook binnen het hulpverleningstraject heeft aangekaart. De jeugdprofessional heeft hiermee in de ogen van het College juist verantwoordelijkheid getoond. Het ligt niet binnen haar bevoegdheid om hier verdere actie in te nemen dan dat zij al heeft gedaan. Het voorgaande in acht genomen, bestaat er naar het oordeel van het College geen aanleiding de jeugdprofessional een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.8.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.

4.9 Klachtonderdeel 9

4.9.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:

Onbekende personen binnen de GI staan in cc in e-mailberichten van de GI aan de vader.

Toelichting:

Zonder overleg met, of na het informeren van de vader hierover, worden voor hem onbekende personen binnen de GI meegenomen in e-malberichten aan de vader. Voor hem is niet duidelijk

welke rol deze personen hebben binnen de GI. Dit is in strijd met artikel F van de Beroepscode met betrekking tot de informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening.

4.9.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

De jurist van de GI had naar aanleiding van een verzoek om inzage van het dossier eerder contact opgenomen met de advocaat van de vader. Zie hiervoor ook het verweer onder klachtonderdeel 4. De jurist heeft vanwege haar specifieke deskundigheid, als vertegenwoordiger van de GI, contact opgenomen en zich ook als zodanig gepresenteerd. Aangezien de vader zijn verzoek om inzage en correctie van de dossiergegevens aan de GI heeft gericht, heeft de jurist namens de GI gereageerd. Dat kan niet aan de jeugdprofessional worden verweten.

4.9.3 Het College overweegt als volgt:

Ter onderbouwing van deze klacht heeft de vader een e-mailbericht van 15 oktober 2019 bijgevoegd. Dat e-mailbericht is gezonden aan de advocaat van de vader, aan de jeugdprofessional en haar collega, aan de jurist en aan de gedragswetenschapper van de GI. Het bericht is echter afkomstig van de teamleider van de GI en niet van de jeugdprofessional. In het verweer gaat de jeugdprofessional in op contact tussen de jurist van de GI en de advocaat van de vader. Dat is volgens het College niet waar de klacht van de vader op toeziet en wordt in het licht van dit klachtonderdeel daarom buiten beschouwing gelaten. Het College toetst enkel het individuele handelen van de jeugdprofessional en is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen, zoals in dit geval de teammanager, te toetsen.

4.9.4 Het College verklaart de vader niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de klachtonderdelen 1 tot en met 8 ongegrond;
  • verklaart de vader niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 9.

Aldus gedaan door het College en op 29 juni 2020 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter

mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris