Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mevrouw M.L.F. Grijseels, lid-beroepsgenoot,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[Vader], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],
op 18 juli 2019 ingediende klaagschrift tegen:
[Jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [instelling], hierna te noemen: de GI.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. M. van Mourik, werkzaam als advocaat te Groningen.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ontvangen op 18 juli 2019;
- het verweerschrift ontvangen op 14 oktober 2019.
1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 4 december 2019 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigde. Hierbij is als toehoorder aanwezig geweest een collega van de jeugdprofessional.
1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft twee minderjarige dochters, geboren in 2006 en 2014, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.
2.2 De vader en de moeder van de kinderen, hierna samen aan te duiden als: de ouders zijn in 2013 uit elkaar gegaan. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
2.3 Op 4 april 2014 heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de RvdK, verzocht een onderzoek in te stellen en te adviseren over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de kinderen. De RvdK heeft de rechtbank geadviseerd de kinderen onder toezicht te stellen.
2.4 Bij beschikking van 23 juli 2014 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van zes maanden. Er zijn door de GI twee jeugdbeschermers aangesteld als gezinsvoogden. Nadien is de ondertoezichtstelling steeds verlengd.
2.5 Bij beschikking van 25 februari 2015 is er tussen de vader en de kinderen een omgangsregeling vastgesteld.
2.6 Vanaf 1 oktober 2015 is één van de jeugdbeschermers niet langer betrokken bij het gezin van de vader.
2.7 Met ingang van 22 juni 2016 is de jeugdprofessional als jeugdbeschermer betrokken geraakt bij het gezin van de vader.
2.8 Op 1 juli 2016 is de tweede aangestelde jeugdbeschermer met pensioen gegaan en is de jeugdprofessional als enige belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen.
2.9 Op 4 juli 2016 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen de vader en de jeugdprofessional. Daar is onder meer gesproken over het toestemmingsformulier voor een vakantie van de moeder met de kinderen. De vader heeft geweigerd het formulier te ondertekenen, omdat de moeder het telefoonnummer van de camping niet heeft ingevuld.
2.10 Na een multidisciplinair overleg heeft de regiomanager van de GI op 14 juli 2016 een verklaring omtrent ‘gezag en verblijf’ opgesteld en daarin aangegeven dat de GI geen bezwaar heeft tegen de voorgenomen vakantie van de moeder en de kinderen. “De GI is van mening dat het hier een gewone vakantie betreft en er geen enkele aanwijzing is voor kinderontvoering of iets dergelijks.”
2.11 Op 18 juli 2016 heeft de vader tijdens een telefoongesprek met de jeugdprofessional verklaard “dat hij zich terugtrok als vader”. De jeugdprofessional heeft tegen de vader gezegd dat hij zijn beslissing zou respecteren. Op dezelfde dag heeft de vader de moeder, die inmiddels met de kinderen op vakantie is gegaan, per sms-bericht geïnformeerd dat hij de kinderen niet meer op zou halen.
2.12 Op 21 juli 2016 heeft de jeugdprofessional een brief aan de vader geschreven waarin hij nogmaals aangeeft de beslissing van de vader zich terug te trekken te respecteren.
2.13 Op 26 juli 2016 heeft de jeugdprofessional de vader verzocht zijn besluit zich terug te trekken als vader zelf kenbaar te maken aan de kinderen, of de moeder toestemming te geven het met de kinderen te bespreken. Uiteindelijk heeft de moeder de kinderen geïnformeerd over de beslissing van de vader.
2.14 Op 30 augustus 2016 heeft de vader contact gezocht met de kinderen en verteld waarom hij ze na de vakantie met de moeder niet heeft opgehaald voor hun gezamenlijke vakantie. Naar aanleiding hiervan is de jeugdprofessional in overleg getreden met de gedragswetenschapper en een collega.
2.15 Op 2 september 2016 heeft de jeugdprofessional een aankondiging schriftelijke aanwijzing aan de vader verzonden, omtrent de wijze waarop hij op 30 augustus 2016 contact heeft gelegd met de kinderen. In de aankondiging staat vermeld: “Het contact tussen u en de kinderen wordt voorlopig stopgezet. Dit betekent dat er in deze periode geen bel of bezoekmomenten zullen zijn. De GI zal zich ondertussen beraden op de wijze waarop, het tijdstip wanneer en de frequentie waarmee het contact tussen de vader en de kinderen weer hersteld kan worden.” De vader wordt uitgenodigd voor een gesprek op 7 september 2016.
2.16 Op 7 september 2016 heeft het gesprek plaatsgevonden, waarbij aanwezig zijn geweest de vader, de jeugdprofessional, twee medewerkers van Zorgbelang en de werkbegeleider van de GI.
2.17 Op 8 september 2016 heeft de vader schriftelijk gereageerd op de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing.
2.18 Op 14 september 2016 heeft de GI de kinderrechter verzocht de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
2.19 Op 15 september 2016 is de schriftelijke aanwijzing definitief aan de vader verstrekt.
2.20 Bij beschikking van 26 oktober 2016 heeft de kinderrechter de door de GI op 15 september 2016 verstrekte schriftelijke aanwijzing nietig verklaard, en het verzoek tot bekrachtiging van deze schriftelijke aanwijzing afgewezen. De schriftelijke aanwijzing wijkt volgens de kinderrechter af van de zorgregeling, die bij beschikking van 25 februari 2015 tussen de vader en de kinderen is vastgesteld.
2.21 Op 15 februari 2017 heeft de rechtbank naar aanleiding van het verzoekschrift van de moeder van 16 december 2016 beslist dat zij voortaan alleen belast zal zijn met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.22 Bij afzonderlijke beschikking van 15 februari 2017 heeft de rechtbank beslist over het verzoek van de GI van 29 november 2016 de vastgestelde omgangsregeling (bij beschikking van 25 februari 2015) tussen de vader en de kinderen te wijzigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, voordat de verzochte, gewijzigde omgangsregeling ingaat, eerst aan de voorwaarde dient te worden voldaan van een gesprek tussen de vader en de jeugdprofessional over hoe de vader zich het beste in kan zetten voor het belang van de kinderen. Indien niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, zal de omgang tussen de vader en de kinderen worden opgeschort. De vader heeft tijdens de zitting verklaard geen gesprek meer met de jeugdprofessional te willen.
2.23 Nadat de vader tegen de beschikking van 15 februari 2017 omtrent de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders in beroep is gegaan, heeft het gerechtshof bij beschikking van 5 december 2017 de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. “Beëindiging van het gezag van de vader is in het belang van de [kinderen] noodzakelijk om te voorkomen dat de [kinderen] (verder) klem of verloren raken tussen de ouders”.
2.24 Op 25 januari 2018 heeft een behandeling ter zitting van de rechtbank plaatsgevonden waar de rechtbank heeft bepaald dat er nogmaals een gesprek tussen de GI en de vader dient plaats te vinden, waarbij in ieder geval de houding van de vader en het belang van de kinderen aan de orde dienen te komen.
2.25 Op 7 maart 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren de vader en zijn advocaat, de jeugdprofessional en de werkbegeleider van de GI. Doel van het gesprek was te kunnen gaan voldoen aan de voorwaarde, gesteld in de beschikking van 15 februari 2017, om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. Er is afgesproken dat er eerst vier keer begeleid contact plaats zou vinden. Daarnaast is overeengekomen dat de jeugdprofessional een brief zou opstellen voor de vader, waarin aan de kinderen wordt uitgelegd waarom er al ruim anderhalf jaar geen contact meer is met de vader.
2.26 Op 28 maart 2018 heeft de vader verklaard zich niet in de inhoud van de door de jeugdprofessional opgestelde brief te kunnen vinden. De vader heeft vervolgens zelf een brief geschreven, waarvan de jeugdprofessional de inhoud niet in het belang van de kinderen vond. Op 28 april 2018 heeft de jeugdprofessional aan de advocaat van de vader geschreven wat er in de brief aan de kinderen opgenomen diende te worden, met een ultimatum tot 15 mei 2018. Op 26 april 2018 heeft de advocaat van de vader de rechtbank bericht dat partijen het niet eens kunnen worden over hetgeen aan de kinderen verteld moet worden. De vader heeft de rechtbank verzocht om een zitting te plannen om tot een compromis te kunnen komen. Op 20 juli 2018 heeft de jeugdprofessional de rechtbank geschreven omtrent de gang van zaken rondom de brief.
2.27 Tijdens de zitting bij de rechtbank op 25 september 2018 heeft de vader alle beslissingen omtrent een (opbouwende) omgangsregeling opgegeven, en omwille van de rust en uit liefde voor zijn kinderen afgezien van welke omgangsregeling dan ook. In de bijbehorende beschikking van 17 oktober 2018 heeft de rechtbank de voorwaardelijke omgangsregeling, vastgesteld bij beschikking van 15 februari 2017 beëindigd.
2.28 Op 23 april 2019 is de ondertoezichtstelling van de kinderen beëindigd.
2.29 De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.3 Op grond van de kamer waarin een professional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College het handelen van een jeugdprofessional aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. Voor wat betreft de registratie van de jeugdprofessional is gebleken dat hij gedurende zijn betrokkenheid bij deze casus van kamer is gewisseld, zoals weergegeven onder 2.29 van deze beslissing. Gelet hierop wijst het College erop dat in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional gelezen dienen te worden, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College.
4.1 Klachtonderdeel 1
4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional heeft de vader niet gerespecteerd en onvoldoende gewezen op zijn verantwoordelijkheid als ouder.
Toelichting:
De jeugdprofessional heeft de moeder, zonder toestemming van de vader, toegestaan met de kinderen op vakantie te gaan. Er is de vader gevraagd het toestemmingsformulier te ondertekenen, terwijl dit niet naar waarheid was ingevuld door de moeder. In plaats dat de jeugdprofessional hierover communiceert met de ouders, heeft hij zelf een beslissing genomen. De jeugdprofessional had geen respect voor de vader en geen neutrale houding. De vader verwijst naar een
e-mailbericht van 14 juli 2016, waarin deze kwestie naar voren komt. Een ander voorbeeld bij deze klacht is dat tijdens het gesprek op 7 maart 2018 met elkaar is afgesproken dat er een voorstelbrief zou worden opgesteld. Deze brief zou aan de kinderen worden gestuurd, in verband met het feit dat de vader de kinderen op korte termijn weer zou zien. De jeugdprofessional heeft een voorstel voor deze brief gedaan. Hierin geeft de jeugdprofessional aan “jammer dat u niet akkoord kunt gaan met de door mij opgestelde brief”. De vader kon zich niet vinden in het voorstel van de jeugdprofessional en de jeugdprofessional respecteerde de vader niet in zijn eigen brief.
Tot slot vindt de vader het onprofessioneel hoe de jeugdprofessional heeft gereageerd op de mededeling van de vader “zich terug te trekken als vader”. Dit heeft de vader in een emotie gezegd. De reactie van de jeugdprofessional was dat hij de vader hierin respecteerde. Hij heeft de vader niet gewezen op zijn verplichtingen als gezaghebbende ouder.
4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De klacht is ten dele verjaard. Op grond van artikel 6.5 Tuchtreglement (versie 1.3) vervalt de mogelijkheid tot het indienen van een klacht na drie jaar. De kwestie inzake het toestemmingsformulier voor de vakantie liep al begin juli 2016. De verklaring die uiteindelijke door de GI is opgesteld – zodat moeder alsnog op vakantie kon – is gedateerd op 14 juli 2016. Dit betekent dat de verjaringstermijn is voltooid op 14 juli 2019 om 23:59 uur. Het klaagschrift van vader d.d. 15 juli 2019 is derhalve een dag te laat ingediend. Bovendien heeft niet de jeugdprofessional, maar de regiomanager de verklaring opgesteld. Er kan de jeugdprofessional enkel een verwijt worden gemaakt van persoonlijke handelen.
Voorts is goed te zien wat de oorzaak is van de vele problemen met vader in de afgelopen jaren. Het gaat de vader erom dat zijn keuzes worden gerespecteerd en niet dat hij handelt in het belang van de kinderen. De situatie en ontwikkeling van de kinderen was zeer precair en juist daarom is er een ondertoezichtstelling opgelegd. Kenmerkend daarvoor is dat de ouder dient mee te werken aan bepaalde beslissingen van de jeugdprofessional die de belangen van de kinderen tracht te waarborgen. Hierdoor kan het gebeuren dat een ouder het niet eens is met een beslissing of een plan van aanpak, maar dit betekent niet dat er sprake is een tuchtrechtelijk verwijt. Voor een behoorlijke uitoefening van het werk van de jeugdprofessional als jeugdbeschermer was de wijze waarop is gehandeld juist. De jeugdprofessional heeft op verschillende manieren (telefonisch, per
e-mailbericht en in gesprekken) het gesprek proberen aan te gaan om een passende oplossing te vinden voor onder meer het toestemmingsformulier. Het doel van het toestemmingsformulier is dat een ouder schriftelijk toestemming geeft, zodat de ouder die op vakantie gaat aan de Marechaussee kan aantonen dat de andere ouder akkoord is en er geen sprake is van kinderontvoering. Het dwarsbomen van de vakantie voor de kinderen heeft ertoe geleid dat de jeugdprofessional, als een redelijk handelend jeugdbeschermer, een keuze heeft gemaakt die in het belang van de kinderen was. Welk belang de vader had bij het niet willen ondertekenen, is onduidelijk. Dat dit voor hem niet neutraal voelt, kan zo zijn maar de jeugdprofessional heeft gehandeld conform de op hem rustende professionele standaard.
Hetzelfde geldt voor de kwestie inzake de op te stellen brief voor de kinderen. De vader en de jeugdprofessional hadden een andere visie over wat er in de brief vermeld diende te worden. Echter, als jeugdprofessional heeft hij de vader diverse malen uitgelegd welke informatie in de brief vermeld diende te worden. Voor de inhoud van de brief heeft de jeugdprofessional ook multidisciplinair overleg gepleegd waarin zijn visie door zijn collega’s is bevestigd. Daarnaast heeft de jeugdprofessional zich hier juist ingespannen om een brief te laten opstellen die de kinderen de benodigde duidelijkheid verschafte, die in lijn was met de waarheid en waar de vader én de moeder zich in konden vinden. Als jeugdprofessional heeft hij juist datgene gedaan waar de kinderen behoefte aan hadden om zo het contact met de vader te kunnen herstellen. De jeugdprofessional heeft met alle belangen, ook met die van de vader, proberen rekening te houden.
Het derde onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond. De jeugdprofessional heeft de vader immers diverse malen de mogelijkheid geboden en de tijd gegund om op zijn beslissing zich als vader terug te trekken terug te komen. De vader is echter een volwassen man en indien hij zelf een beslissing neemt, mag de jeugdprofessional ervan uitgaan dat hij daarachter staat. In plaats van op zijn beslissing terug te komen, zond de vader een bevestiging aan de moeder, reageerde hij niet op de diverse brieven van de jeugdprofessional en heeft hij zich gedurende de drie weken vakantie van de kinderen en de vakantie die de kinderen met vader gepland hadden niet bedacht. De uitspraak dat hij “zich terugtrok als vader” heeft hij in stand gehouden en is zeker niet in een hevige emotie geuit. De jeugdprofessional is juist zorgvuldig met zijn beslissing omgegaan en heeft de vader serieus genomen. Tevens is de jeugdprofessional van mening dat een dergelijke klacht te laat is ingediend. Deze kwestie speelde zich af in juli en augustus 2016. De jeugdprofessional vraagt zich af waarom de vader hier niet eerder over heeft geklaagd, terwijl hij wel over allerlei andere zaken zijn ongenoegen heeft geuit. De jeugdprofessional ziet niet in dat hem op de verschillende punten in dit klachtonderdeel een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.1.3 Het College overweegt als volgt:
Het eerste deel van klachtonderdeel 1 gaat over de vakantie van de moeder met de kinderen naar een camping in het buitenland, waarvoor de vader zijn toestemming heeft geweigerd. Voor het College staat vast dat de moeder op 23 mei 2016 een formulier heeft ingevuld en ondertekend om toestemming te verkrijgen met de kinderen naar het buitenland te reizen. Aangezien de vader kennelijk toestemming weigerde te geven, omdat het formulier volgens hem niet naar waarheid was ingevuld, heeft de regiomanager van de GI op 14 juli 2016 een verklaring afgegeven omtrent ‘gezag en verblijf’. Hierin schrijft de regiomanager dat de GI van mening is dat het een gewone vakantie betreft en dat er geen enkele aanwijzing is voor kinderontvoering. Het College leest in de klacht van de vader dat hij zich door deze handeling van de regiomanager (en overigens niet uitgevoerd door de jeugdprofessional) gepasseerd en niet gerespecteerd heeft gevoeld. Echter, op grond van artikel 6.5 van het Tuchtreglement (versie 1.3) vervalt de mogelijkheid tot het indienen van een klacht door verjaring na drie jaar en begint de termijn van verjaring te lopen op de dag volgend waarop het desbetreffende handelen heeft plaatsgevonden. Nu de verklaring omtrent ‘gezag en verblijf’ gedateerd is op 14 juli 2016, de moeder daags daarna met de kinderen op vakantie is gegaan en het klaagschrift door de vader is ingediend op 18 juli 2019, is dit gedeelte van de klacht naar het oordeel van het College verjaard. De opmerking van de vader tijdens de mondelinge behandeling van de klacht dat de kwestie rondom de toestemming voor de vakantie doorliep tot in september 2016 en er derhalve van verjaring geen sprake is, is door de vader niet nader onderbouwd en houdt derhalve geen stand.
Ten aanzien van het deel van de klacht over de brief die aan de kinderen gestuurd zou worden, overweegt het College als volgt. Op 7 maart 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden, waar onder meer gesproken is over de brief. Vast staat dat de afspraak was dat de jeugdprofessional een inhoudelijk voorstel voor de brief zou doen en dat zou voorleggen aan de vader. Op 28 maart 2018 heeft de vader de jeugdprofessional laten weten niet akkoord te gaan met de brief opgesteld door de jeugdprofessional. De jeugdprofessional heeft daarop gereageerd: “Jammer dat u niet akkoord kunt gaan met de door mij opgestelde brief. Graag zie ik van u tegemoet hoe u e.e.a. aan uw kinderen zou willen uitleggen zodat we hier hopelijk 1 brief van kunnen maken die voor iedereen acceptabel is”. Kennelijk hadden de vader en de jeugdprofessional beiden een andere visie op de inhoud van de brief. Het College kan enerzijds begrijpen dat de vader graag zijn eigen versie van de brief aan de kinderen wilde sturen, maar ziet anderzijds een jeugdprofessional die zich heeft ingespannen in het belang van de kinderen een voor hen zo helder mogelijk verhaal op papier te krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional desgevraagd verklaard dat het de bedoeling was de kinderen zowel mondeling als schriftelijk te informeren. De brief was daarbij van belang om de kinderen de gelegenheid te bieden alles rustig na te lezen. In de ogen van het College had de jeugdprofessional zeker kunnen overwegen de vader meer vrijheid te geven in het schrijven van zijn eigen brief aan de kinderen. Dat de jeugdprofessional daar niet voor heeft gekozen, maakt echter niet dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Binnen het tuchtrecht gaat het er niet om of het beter had gekund, maar of de jeugdprofessional met zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening.
Dat de jeugdprofessional onprofessioneel heeft gehandeld door de uitspraak van de vader “dat hij zich terugtrok als vader” te respecteren, volgt het College niet. De jeugdprofessional heeft in zijn verweer en ook tijdens de mondelinge behandeling onweersproken verklaard de vader meerdere kansen gegeven te hebben op deze uitspraak terug te komen. Het College is van oordeel dat de vader hier een eigen verantwoordelijkheid in heeft en dat het de jeugdprofessional niet verweten kan worden dat hij de vader na zijn uitspraak niet gewezen heeft op zijn verplichtingen als gezaghebbende vader.
4.1.4 Het College verklaart de vader op grond van artikel 6.5 van het Tuchtreglement (versie 1.3) niet-ontvankelijk in zijn klacht dat de jeugdprofessional de moeder toestemming zou hebben gegeven met de kinderen op vakantie te gaan. Voor het overige is het klachtonderdeel ongegrond.
4.2 Klachtonderdeel 2
4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional heeft onvoldoende informatie over de hulp- en dienstverlening verstrekt.
Toelichting:
Vanaf het begin dat de jeugdprofessional betrokken is, informeert hij de vader nagenoeg niet over de kinderen, alleen wanneer de vader hier zelf om vraagt. In een groot deel van 2017 en in 2018 heeft de vader amper informatie ontvangen van de jeugdprofessional, terwijl hij hier volgens artikel F van de Beroepscode wel recht op heeft. Uit de richtlijnen ‘jeugdhulp’, onder het kopje ‘informatieplicht derden’, volgt dat een jeugdzorgwerker ook verplicht is informatie aan de vader te verstrekken, wanneer deze geen gezag meer heeft. Zo heeft de vader op 13 maart 2019 een e-mailbericht gestuurd aan de jeugdprofessional met de vraag of de kinderen nog steeds onder toezicht zijn gesteld en of de jeugdprofessional nog de jeugdbeschermer is. Het antwoord op deze vragen kreeg de vader pas op het moment dat hij er zelf om vroeg. Dat er thans geen ondertoezichtstelling meer is, heeft de vader ook pas gehoord nadat hij de jeugdprofessional daarnaar heeft gevraagd. De jeugdprofessional dient ondanks dat de vader geen gezag meer heeft, zich te houden aan zijn informatieplicht.
4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional betwist dat hij geen of onvoldoende informatie zou hebben verstrekt. Toen de vader nog het gezag had over de kinderen was hij betrokken bij alle gesprekken en beslissingen en ontving hij het plan van aanpak en de evaluaties. Uit de door de vader overgelegde bijlagen valt duidelijk op te maken dat de jeugdprofessional telkens zijn vragen heeft beantwoord. Vanaf het moment dat de vader geen gezag meer had, heeft hij op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving geen recht meer op afschriften van alle gegevens over de kinderen. De jeugdprofessional heeft vanaf het moment dat de moeder eenhoofdig gezag had regelmatig met haar overlegd om ervoor zorg te dragen dat de moeder de vader informeerde over de kinderen. De jeugdprofessional heeft juist de regelgeving nageleefd en ervoor gezorgd dat de informatieverschaffing goed zou verlopen. Ondanks dat de jeugdprofessional zeker wist dat de moeder de vader goed informeerde, eiste de vader deze informatie ook van de jeugdprofessional te ontvangen, terwijl hij in feite niet meer met de jeugdprofessional wilde spreken. Desondanks is de jeugdprofessional beleefd gebleven en heeft hij de vader altijd geantwoord. Ook op dit punt kan de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.2.3 Het College overweegt als volgt:
Het College kan niet vaststellen dat de vader onvoldoende is geïnformeerd over de hulp- en dienstverlening, nu de vader dit op geen enkele manier heeft onderbouwd. De jeugdprofessional heeft in zijn schriftelijke verweer en tijdens de mondelinge behandeling betwist dat hij de vader onvoldoende zou hebben geïnformeerd. De jeugdprofessional benadrukt dat de vader in de periode dat hij samen met de moeder het gezag had over de kinderen alle informatie heeft ontvangen, en dat er altijd gereageerd is op zijn vragen en e-mailberichten. Voorts zijn er verschillende gesprekken met de vader gevoerd. Het College acht het van belang te benadrukken dat nu de vader vanaf 15 februari 2017 geen gezag meer had over de kinderen, in eerste instantie de moeder verplicht is hem te informeren over gewichtige aangelegenheden omtrent de kinderen, zoals school en gezondheid. Daarnaast wordt op grond van artikel 1:377c onder 1 BW de niet met het gezag belaste ouder ‘desgevraagd’ door derden (lees in dit geval de jeugdprofessional) die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, op de hoogte gesteld, tenzij bijvoorbeeld het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet. Het is het College voldoende gebleken dat de jeugdprofessional de vader zowel in de periode dat hij met de moeder gezamenlijk gezag had over de kinderen, als in de periode dat zijn gezag beëindigd was, heeft geïnformeerd over de kinderen. De jeugdprofessional heeft onbetwist verklaard dat hij, nadat de vader geen gezag meer had over de kinderen, ervoor heeft gezorgd dat de moeder de vader zou informeren, als ook dat hij voldoende gereageerd heeft op de diverse verzoeken van de vader om informatie. Op het e-mailbericht van de vader van 13 maart 2019 met een vraag over de ondertoezichtstelling heeft de jeugdprofessional op 14 maart 2019 gereageerd. Daarin geeft de jeugdprofessional ook aan geconstateerd te hebben dat de moeder de vader onder meer de schoolrapporten van de kinderen heeft verstrekt. Ook op de
e-mailberichten van de vader van 21 maart 2019 en 19 juni 2019 is door de jeugdprofessional eveneens per ommegaande gereageerd. Het College ziet in de klacht dan ook geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt.
4.2.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.3 Klachtonderdeel 3
4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional is onvoldoende vertrouwelijk omgegaan met informatie en informatieverstrekking aan derden.
Toelichting:
De jeugdprofessional stuurt op 28 maart 2018 en op 23 juli 2018 ongevraagd een e-mailbericht aan de vertrouwenspersoon van Zorgbelang en aan de advocaat van de vader. Dit heeft de jeugdprofessional gedaan zonder met de vader te overleggen en daarmee schendt hij de privacy van de vader.
4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Zoals duidelijk te zien is in de door de vader bijgevoegde bijlage 7 heeft de vader in zijn e-mailbericht van 28 maart 2018 aan de jeugdprofessional zelf de vertrouwenspersoon van Zorgbelang, zijn advocaat en de werkbegeleider in de cc gezet. Al deze personen waren in die periode betrokken om te bezien of het contact tussen de vader en de kinderen hersteld kon worden. De vader heeft deze personen dus zelf in de cc gezet, waarmee hij heeft aangegeven dat hij graag wilde dat zij allen op de hoogte waren van de inhoud van zijn e-mailbericht. Het is daarom zeker niet tuchtrechtelijk verwijtbaar of een schending van de privacy van de vader wanneer de jeugdprofessional deze personen ook meeneemt in zijn bericht.
4.3.3 Het College overweegt als volgt:
Het College acht de handelswijze van de jeugdprofessional inzake het beantwoorden van de
e-mailberichten navolgbaar. In de door de vader bijgevoegde e-mail van 28 maart 2018 heeft de vader een bericht aan de jeugdprofessional gestuurd waarin een aantal personen, waaronder de genoemde vertrouwenspersoon en de advocaat, door hem in de cc is meegenomen. De jeugdprofessional heeft de vader op dezelfde dag geantwoord en – in navolging van de vader – dezelfde personen in de cc laten staan. Het College ziet in deze klacht geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt, maar meent juist dat de jeugdprofessional door zo te handelen transparant is geweest in zijn berichtgeving. Daarbij is het College ook niet gebleken dat de vader van tevoren heeft aangegeven dat de jeugdprofessional genoemde personen niet in de cc mocht meenemen. In het door de vader bijgevoegde e-mailbericht van 23 juli 2018 leest het College dat de jeugdprofessional kennelijk heeft gereageerd op een vraag van de advocaat van de vader. Ook hierin is het College het niet eens met de vader dat er sprake zou zijn van privacy schending. De jeugdprofessional mocht er volgens het College in redelijkheid vanuit gaan dat deze juridische vertegenwoordiger is ingeschakeld om de belangen van de vader te behartigen. Voor zover de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de jeugdprofessional tijdens een zitting bij de rechtbank in een openbare wachtruimte stukken las over zijn kinderen kan het College geen oordeel geven, nu dat geen deel uitmaakt van de klacht.
4.3.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.4 Klachtonderdeel 4
4.4.1. De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional heeft de vader onder druk gezet.
Toelichting:
De jeugdprofessional heeft in het verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 14 september 2016 geschreven: “[De moeder] kan zich vinden in de door [……] de GI gegeven schriftelijke aanwijzing”. De jeugdprofessional heeft de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven, welke alleen aan de vader was gericht. Kennelijk is de schriftelijke aanwijzing ook bij de moeder terecht gekomen en is haar gevraagd om haar mening. Vervolgens staat in hetzelfde verzoek van 14 september 2016: “Het bezoek/contact met uw kinderen kan pas worden opgestart na een zeer indringend gesprek met […..] de GI, waarin uw rol als ouder zou moeten worden besproken en ongemak waarmee u moeder confronteert”. Ten aanzien van dit punt voelde de vader zich onder druk gezet en heeft de jeugdprofessional geen neutrale houding. Ook wordt geschreven: “Indien u besluit zich niet aan deze aanwijzing(en) te houden, zijn wij genoodzaakt om de [….] RvdK te verzoeken onderzoek te doen naar de wenselijkheid van eenhoofdig gezag ten behoeve van moeder en vaststelling van een andere contact-/bezoekregeling tussen [de kinderen] en u”. Ook hierin voelde de vader zich door de jeugdprofessionalerg onder druk gezet.
4.4.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Juist als professioneel jeugdbeschermer is het van belang dat wanneer de GI wil overgaan tot een schriftelijke aanwijzing, de andere belanghebbende, zijnde in dit geval de moeder, daarvan op de hoogte is. De inhoud van de aanwijzing zou immers impact hebben op de kinderen en op de moeder zelf. Als jeugdbeschermer moet het belang van het hele gezin in het oog worden gehouden en dit heeft de jeugdprofessional dan ook gedaan. Het gebeurt vaker dat één van de ouders zich niet kan vinden in bepaalde beslissingen of in een schriftelijke aanwijzing. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, is het van belang dat een ouder op de hoogte wordt gebracht van de mogelijke consequenties wanneer hij/zij besluit zich niet te houden aan de schriftelijke aanwijzing. Het benoemen hiervan is geen druk uitoefenen maar de belanghebbende op de hoogte stellen van de regels die er gelden en de eventuele consequenties. Tevens is het onduidelijk op welke wijze er druk zou zijn uitgeoefend. Dit is door de vader niet gesteld. Het is spijtig dat de vader niet begrijpt dat de jeugdprofessional niet werkt als belangenbehartiger van de vader, maar dat hij de belangen van het gezin en met name de kinderen tracht te beschermen in het kader van de ondertoezichtstelling.
4.4.3 Het College overweegt als volgt:
Vast staat dat de GI op 14 september 2016 de kinderrechter heeft verzocht de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing aan de vader te bekrachtigen. Het bezwaar van de vader dat uit dit verzoek blijkt dat de moeder op de hoogte was van de schriftelijke aanwijzing en om haar mening is gevraagd, houdt geen stand. Het College volgt de jeugdprofessional in zijn verweer dat het relevant is de moeder als belanghebbende mee te nemen in het voornemen van de GI de vader een schriftelijke aanwijzing te gaan verstrekken. Gezien de door de jeugdprofessional geschetste impact op de moeder en de kinderen acht het College het handelen van de jeugdprofessional hier navolgbaar.
Uit het dossier is het College voorts voldoende gebleken dat de schriftelijke aanwijzing op 26 oktober 2016 door de kinderrechter nietig is verklaard en het verzoek tot bekrachtiging van deze aanwijzing is afgewezen. De kinderrechter heeft als volgt geoordeeld: “De GI had nimmer de bevoegdheid om de schriftelijk aanwijzing te geven, nu de GI met het geven van de aanwijzing in strijd heeft gehandeld met een eerdere rechterlijke beslissing”. Nu de schriftelijke aanwijzing van 15 september nietig is verklaard is er ook geen sprake van rechtsgevolg en ziet het College geen aanleiding om daar inhoudelijk nog een tuchtrechtelijk oordeel over te geven. Dat de schriftelijke aanwijzing niet aan de vader gegeven had mogen worden, is reeds beslist door de kinderrechter. Overigens heeft de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling nogmaals excuses aangeboden voor het verstrekken van de schriftelijke aanwijzing. Aangezien de vader in zijn klacht heeft aangegeven zich onder druk gezet te hebben gevoeld, merkt het College ten overvloede op dat de aard van een schriftelijke aanwijzing is druk uit te oefenen op één of beide ouders.
4.4.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.5 Klachtonderdeel 5
4.5.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional is op onjuiste wijze omgegaan met verslaglegging en
dossiervorming /verstrekking.
Toelichting:
De vader heeft meerdere malen vergeefs het dossier opgevraagd. Daarna heeft hij de jeugdprofessional erop gewezen dat hij daartoe verplicht is. Vervolgens kwam het dossier veel te laat en werden er kosten in rekening gebracht wat volgens het ‘Michael arrest’ niet is toegestaan. Nadat de vader daarvoor heeft betaald, heeft hij dit later wel teruggekregen. Een excuus hierover van de jeugdprofessional was op z’n plaats geweest. Door de GI is er aangegeven dat zij niet “aan notulen doen”. De vader vindt dit onjuist en niet conform de Beroepscode. De jeugdprofessional had hierin zijn eigen professionaliteit als jeugdzorgwerker behoren te handhaven. Een ander voorbeeld dat de jeugdprofessional niet aan juiste verslaglegging doet, is het volgende. Vanaf begin af aan wordt de vader beschuldigd van huiselijke geweld door de jeugdprofessional. Deze zaak is geseponeerd en daar mag de jeugdprofessional volgens het protocol van Jeugdzorg niets meer mee doen. Ook dit is ter sprake gekomen in de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing. De vader vindt dat de jeugdprofessional hierin niet professioneel heeft gehandeld.
4.5.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel geeft de vader aan dat de verslaglegging en dossiervorming onjuist zou zijn uitgevoerd door de jeugdprofessional, omdat het dossier te laat zou zijn verstrekt, er in eerste instantie kosten in rekening werden gebracht, er niet genotuleerd werd en dat de jeugdprofessional in de vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing heeft gerefereerd aan huiselijk geweld, terwijl de zaak is geseponeerd. De vader verwijst voor wat betreft de kosten naar het ‘Michael arrest’, waarbij de vader waarschijnlijk het ‘HVRM-arrest Mc Michael’ heeft bedoeld. Naar aanleiding van de reactie van de vader over het betalen van kosten, heeft de jeugdprofessional de vader alsnog gratis een kopie verstrekt. Het verzoek tot betaling van de kosten voor een kopie van het dossier was overigens instellingsbeleid en derhalve niet aan te merken als een persoonlijk verwijt richting de jeugdprofessional. Dat een en ander wellicht niet geheel soepel is verlopen, kan zo zijn maar levert geen tuchtrechtelijk verwijt.
Inzake het notuleren geldt dat het de vader, zijn advocaat of de door vader ingeschakelde personen van Zorgbelang geheel vrij stond te notuleren. Bij diverse gesprekken is er vooraf aan de vader medegedeeld dat een gesprek opgenomen mocht worden en dat hij zelf notulen mocht maken. De vader kan de jeugdprofessional niet verplichten om notulen op te stellen.
In de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing heeft de jeugdprofessional enkel de bewoordingen uit het rapport van de RvdK weergegeven. In het rapport van de RvdK staat omschreven dat de moeder heeft aangegeven dat vader uit het niets verbaal en fysiek agressief kon worden en de vader heeft aangegeven dat de moeder juist fysiek grensoverschrijdend gedrag jegens hem zou hebben vertoond. Feit is dat de kinderen getuigen zijn geweest van fysiek agressief gedrag. De jeugdprofessional heeft de vader nooit beschuldigd en ook niets met de aangifte gedaan. De vader heeft in dit klachtonderdeel ook niet gemotiveerd op welke wijze hij beschuldigd zou zijn door de jeugdprofessional. De vader mag uiteraard een mening hebben over de inhoud van de schriftelijke aanwijzing maar feit is dat deze gang van zaken niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
4.5.3 Het College overweegt als volgt:
Het College kan niet vaststellen dat de vader meerdere keren tevergeefs verzocht heeft het dossier te mogen ontvangen. De vader heeft dit deel van zijn klacht niet nader onderbouwd. Het College ziet een brief van 7 december 2016 van de jeugdprofessional aan de vader, waarin staat dat hij het verzoek van de vader van 7 november 2016 ontvangen heeft en dat er voor het verzenden van het dossier onder meer een geldig ID-bewijs nodig is, wat kennelijk nog ontbreekt. Daaruit maakt het College op dat er in ieder geval contact was tussen de vader en de jeugdprofessional over het dossier. Tevens ziet het College in de brief dat er een financiële vergoeding wordt gevraagd voor de kopieerkosten. Of dit wel of niet is toegestaan, is thans niet relevant nu de jeugdprofessional onbetwist heeft gesteld dat de vader, nadat hij bezwaar had gemaakt tegen het betalen van deze kosten, alsnog een gratis kopie van het dossier heeft ontvangen. Dat dit mogelijkerwijs niet soepel is verlopen, betekent volgens het College nog niet dat er sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt.
Voor zover de klacht betrekking heeft op het ontbreken van notulen merkt het College op dat het niet tot de taken van de jeugdprofessional behoort van iedere bespreking een verslag aan te leveren. In een e-mailbericht van de werkbegeleider van de GI aan de vader van 19 september 2016 heeft het College gelezen dat de vader is aangegeven dat er geen notulen worden gemaakt van het gesprek, doch dat het de vader of een medewerker van Zorgbelang vrij staat dat zelf op zich te nemen. Dat de jeugdprofessional geen notulen heeft gemaakt, wil niet zeggen dat hij daarmee buiten de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is getreden. Tot slot is het het College gebleken dat de klacht van vader dat hij onterecht is beschuldigd van huiselijk geweld niet is opgenomen in de vooraankondiging, zoals de vader aangeeft, maar in de verklaring ‘omtrent gezag en verblijf’ van 14 juli 2016 die als bijlage bij de vooraankondiging is gevoegd. In die verklaring leest het College dat er sprake is geweest van huiselijk geweld. Er staat niet dat de vader dat gepleegd zou hebben, noch dat de moeder zich daar schuldig aan heeft gemaakt. Het is een algemene opmerking, die volgens de jeugdprofessional is overgenomen uit het rapport van de RvdK. Het College kan dan ook niet vaststellen dat de vader onterecht beschuldigd zou zijn van huiselijk geweld, noch dat de jeugdprofessional daar een verwijt van gemaakt kan worden.
4.5.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.6 Klachtonderdeel 6
4.6.1. De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional heeft zich onvoldoende ingezet voor een goede samenwerking.
Toelichting:
Van samenwerking is vanaf dag één geen sprake geweest. De eerste kennismaking is tot stand gekomen op initiatief van de vader, aangezien de vader het niet correct zou vinden een rechtszitting te hebben met een jeugdbeschermer die hij niet kent en andersom ook niet. De vader hoopte met de jeugdprofessional te kunnen gaan samenwerken. De jeugdprofessional schrijft in de schriftelijke aanwijzing van 15 september 2016: “Vervolgens heeft u als ouders ’s avonds contact met elkaar gehad….”. Dit is niet correct. Bovendien heeft de jeugdprofessional ook niet gevraagd naar het verhaal van de vader hierin. In dezelfde schriftelijke aanwijzing op pagina 2 geeft de jeugdprofessional aan: “Woensdag 31 augustus 2016 ontving [……] de GI van moeder het bericht dat u op 30 augustus 2016 contact heeft gehad met de [kinderen] en hun heeft verteld waarom u ze niet heeft gehaald voor een vakantie met u …”. Hieruit blijkt dat de jeugdprofessional wederom niet met de vader het gesprek hierover is aangegaan en zijn kant van het verhaal heeft gehoord. Het voelde totaal niet als samenwerken.
4.6.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional herkent zich niet in het relaas van de vader. De jeugdprofessional heeft, evenals zijn voorgangers, zeer veel geduld en tijd gestoken in alle verzoeken en wensen van de vader. De jeugdprofessional heeft aan alle verzoeken van de vader meegewerkt die in het belang van het gezin waren. Van het toesturen van blanco enveloppen, tot het schriftelijk bevestigen van telefoongesprekken, keer op keer in gesprek gegaan, tot altijd netjes reageren op de informatieverzoeken. De jeugdprofessional heeft zich ook telkens ingezet om het contact tussen de vader en de kinderen op zorgvuldige wijze te herstellen. Ook toen de vader zeer duidelijk aangaf niet meer met de jeugdprofessional te willen spreken. De jeugdprofessional is, mede in het belang van de kinderen en de moeder, en in het kader van zijn taak als jeugdbeschermer, altijd netjes en professioneel gebleven richting de vader.
4.6.3 De jeugdprofessional merkt tot slot op dat hij als jeugdbeschermer naar eer en geweten heeft gehandeld in deze zaak. Hij heeft het doel, om een gezonde ontwikkeling van de kinderen te bevorderen, altijd voor ogen gehouden en in dat belang gehandeld. Dat de vader het niet altijd eens was met bepaalde beslissingen moge duidelijk zijn. De jeugdprofessional heeft als jeugdbeschermer al die jaren binnen de normen van de beroepsgroep gehandeld. Alle klachten dienen dan ook als ongegrond te worden afgewezen.
4.6.4 Het College overweegt als volgt:
Het College meent dat de jeugdprofessional zich voldoende heeft ingespannen om met de vader de samenwerking aan te gaan. Op 22 juni 2016 is de jeugdprofessional bij het gezin van de vader betrokken geraakt en op 4 juli 2016 heeft het eerste kennismakingsgesprek plaatsgevonden. Door wie dit gesprek is geïnitieerd, kan het College niet vaststellen, maar acht het College ook niet van belang. Uit het dossier, aangeleverd door zowel de vader als de jeugdprofessional, blijkt dat de jeugdprofessional menig gesprek met de vader heeft gevoerd en dat de vader een veelheid aan brieven en e-mailberichten heeft ontvangen. De voorbeelden in de schriftelijke aanwijzing waar de vader naar verwijst zijn eveneens niet relevant, nu de schriftelijke aanwijzing op 26 oktober 2017 door de kinderrechter nietig is verklaard.
4.6.5 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 15 januari 2020 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter
mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris