19.511Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 juni 2020
Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mevrouw M. Grol, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],
op 8 november 2019 ingediende klaagschrift tegen:
[jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [GI gedwongen], hierna te noemen: de GI.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.J.I. Assink, werkzaam als advocaat te [plaatsnaam].
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het aangepaste klaagschrift ontvangen op 26 november 2019;
- de aanvulling op het klaagschrift ontvangen op 30 november 2019 en 5 december 2019;
- de op 6 december 2019 ontvangen reactie van de jeugdprofessional op de aanvulling op het klaagschrift van 5 december 2019;
- het verweerschrift, ontvangen op 27 januari 2020;
- de conclusie van repliek, ontvangen op 23 april 2020;
- de conclusie van dupliek, ontvangen op 8 mei 2020.
1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 7 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).
1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 18 mei 2020. De beslissing is op 29 juni 2020 aan partijen verzonden.
2 De feiten
Op grond van de stukken gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De oudste zoon is geboren in 2006 en de jongste zoon is geboren in 2008. Zij worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de kinderen. Bij de oudste zoon is sprake van complexe psychiatrische problematiek.
2.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de kinderen, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn gescheiden. De oudste zoon woont bij de vader, de jongste zoon bij de moeder. De oudste zoon en de moeder hebben sinds 9 april 2017 geen contact met elkaar.
2.3 Veilig Thuis heeft op 13 oktober 2016 een melding bij de Jeugdbeschermingstafel gedaan die is doorgezet naar de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK). De RvdK is op 25 oktober 2016 een onderzoek gestart en heeft op 2 december 2016 een onderzoeksrapport opgesteld.
2.4 De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 december 2016 de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.
2.5 De jeugdprofessional heeft deze casus in 2017 overgenomen van een collega en voert sindsdien de ondertoezichtstelling uit.
2.6 De oudste zoon heeft van april 2019 tot en met september 2019 individuele therapie gevolgd bij een psychiatrisch ziekenhuis voor kinder- en jeugdpsychiatrie, hierna: het psychiatrisch kinderziekenhuis. De ouders hebben hier systeemtherapie gevolgd. Het psychiatrisch kinderziekenhuis heeft op 27 november 2019 de individuele therapie en de systeemgesprekken geëvalueerd en afgesloten.
2.7 Op 23 oktober 2019 heeft de vader samen met de jongste zoon bij de politie aangifte gedaan van computerhuisvredebreuk door de moeder.
2.8 Op 8 november 2019 heeft de vader een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de GI.
2.9 De jeugdprofessional heeft namens de GI op 20 november 2019 de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven. De vader mag op geen enkele wijze de kinderen meer betrekken en belasten met de conflicten tussen de ouders, geen informatie met de kinderen delen over de scheiding, mag de moeder in het bijzijn van de kinderen niet diskwalificeren, dient neutraal te communiceren over de moeder en de kinderen niet betrekken bij de verblijfplaats en de omgangsregeling. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bij beschikking van 20 december 2019 bekrachtigd.
2.10 Tot en met 19 december 2019 oefenden de ouders gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De moeder heeft de rechtbank verzocht tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, de wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het verlenen van vervangende toestemming voor een vakantie met de jongste zoon. Bij beschikking van 20 december 2019 heeft de kinderrechter de moeder belast met het eenhoofdig gezag over de jongste zoon.
2.11 De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.3 Op grond van de kamer waarin een professional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College het handelen van een jeugdprofessional aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. De jeugdprofessional is gedurende zijn betrokkenheid bij deze casus van kamer is gewisseld, zoals weergegeven onder 2.11 van deze beslissing. Gelet hierop wijst het College erop dat in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional gelezen dienen te worden, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Het College richt zich uitsluitend op de klacht die is ingediend op 26 november 2019 met de aanvullingen van 30 november 2019 en 5 december 2019. Voor zover de vader in de conclusie van repliek nieuwe klachtonderdelen heeft benoemd, zijn deze niet in deze beslissing opgenomen en zal het College hier geen oordeel over geven. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College.
4.1 Klachtonderdeel 1
4.1.1 De vader verwijst naar een bijgevoegde brief die gericht is aan de klachtencommissie van de GI.
4.1.2 De jeugdprofessional voert aan dat de vader zijn klacht bij de klachtencommissie zonder enige toelichting ook heeft ingediend bij het College. De klachten in de brief aan de klachtencommissie zijn niet concreet omschreven en niet wordt aangegeven waarom en waarop het College een oordeel moet geven zodat niet voldaan is aan artikel 7.4 van het Tuchtreglement.
4.1.3 De vader heeft in de conclusie van repliek niet gereageerd op het verweer van de jeugdprofessional.
4.1.4 De jeugdprofessional heeft in de conclusie van dupliek aangevoerd dat de vader niet reageert op hetgeen de jeugdprofessional naar voren heeft gebracht.
4.1.5 Het College overweegt het volgende. Op grond van artikel 7.4 onder d van het Tuchtreglement van SKJ (versie 1.3) dient het klaagschrift een duidelijke omschrijving van de klacht te bevatten. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de vader om hiervoor zorg te dragen. De vader heeft bij klachtonderdeel 1 enkel verwezen naar een bijgevoegde brief. In deze brief, die is gericht aan de klachtencommissie, heeft de vader geen klachtonderdelen geformuleerd. De inhoud van de klachten die ter beoordeling aan de tuchtcolleges voorliggen, dient voor de partijen en het College helder te zijn. Het College heeft niet de bevoegdheid om zelf klachten te (her)formuleren en/of te destilleren uit een brief die door een klager is aangeleverd.
4.1.6 Nu er naar het oordeel van het College geen sprake is van een duidelijke omschrijving van de klacht, verklaart het College de vader niet-ontvankelijk in het eerste klachtonderdeel.
4.2 Klachtonderdeel 2
4.2.1 Volgens de vader heeft de jeugdprofessional hem schriftelijke aanwijzingen gegeven die zijn gebaseerd op e-mails van de jongste zoon. Hierin heeft de jongste zoon de wens geuit om bij de vader te wonen. De moeder heeft deze e-mails bemachtigd door in de computer van de jongste zoon in te breken. De jongste zoon heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. Volgens de jeugdprofessional heeft de vader de jongste zoon in de knel gebracht, terwijl de moeder een strafbaar feit heeft gepleegd en de jongste zoon daarvan aangifte heeft gedaan.
4.2.2 De jeugdprofessional voert aan dat de aangifte niet heeft geleid tot nader onderzoek. De moeder is niet aangemerkt als verdachte. De politie heeft verklaard dat de aangifte in overleg met het openbaar ministerie niet in behandeling wordt genomen. Het recht op privacy van de jongste zoon staat naast de zorg- en opvoedplichten van de ouders. De kinderrechter heeft in de beschikking van 20 december 2019 geoordeeld dat de grondrechten van de vader niet zijn geschonden.
4.2.3 De vader heeft in de conclusie van repliek niet gereageerd op het verweer van de jeugdprofessional.
4.2.4 Het College overweegt het volgende. De jeugdprofessional heeft de bevoegdheid om de vader namens de GI een schriftelijke aanwijzing te geven. De jeugdprofessional heeft in de schriftelijke aanwijzing van 20 november 2019 onder andere het volgende opgenomen. De kinderen raken verstrikt in een loyaliteitsconflict tussen de vader en de moeder en komen daardoor klem te zitten. De vader heeft de jongste zoon buitenproportioneel belast met de aangifte. De vader heeft de rechter verzocht om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren. De rechter heeft deze schriftelijke aanwijzing getoetst en heeft onder andere geoordeeld dat de grondrechten van de vader niet zijn geschonden en de jongste zoon klem zit tussen zijn ouders. De vader deelt informatie met de jongste zoon die voor hem belastend is. De jongste zoon raakt hierdoor verder verstrikt in een loyaliteitsconflict, hetgeen een bedreiging is voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Het College heeft in dat licht niet kunnen vaststellen dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.2.5 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.3 Klachtonderdeel 3
4.3.1 De vader is van mening dat de schriftelijke aanwijzing van 20 november 2019 is gebaseerd op een niet bestaand rapport van het psychiatrisch kinderziekenhuis.
4.3.2 De jeugdprofessional voert aan dat hij gesprekken heeft gevoerd met het psychiatrisch kinderziekenhuis. De vader was hiervan op de hoogte. Bij deze gesprekken waren de gedragswetenschapper van de GI en twee medewerksters van het psychiatrisch kinderziekenhuis aanwezig. In het laatste gesprek heeft het psychiatrisch kinderziekenhuis medegedeeld dat de therapie voor de oudste zoon niet haalbaar is en dat de vader niet meewerkt aan de systeemgesprekken. De jeugdprofessional heeft zich hierop kunnen en mogen baseren. Bovendien strookt de informatie van de jeugdprofessional volledig met het rapport van de instelling.
4.3.3 De vader heeft in de conclusie van repliek het volgende aangevoerd. Het psychiatrisch kinderziekenhuis heeft geconcludeerd dat er naar de kinderen moet worden geluisterd en dat de jeugdprofessional dit niet doet. Terwijl dit met begeleiding van het psychiatrisch kinderziekenhuis gemakkelijk had gekund. Desondanks negeert de jeugdprofessional hier wat er op papier staat vanuit het psychiatrisch kinderziekenhuis en steunt hij moeder in haar wens voor het herstel van haar contact met de oudste zoon. De jeugdprofessional stelt ook geen vragen bij de trauma’s die er zijn bij de oudste zoon en wat dit betekent voor de jongste zoon. De jeugdprofessional is er niet voor de kinderen, maar voor moeder.
4.3.4 De jeugdprofessional verwijst in de conclusie van dupliek naar productie 8 waarin de kinderrechter heeft geoordeeld dat de jeugdprofessional de belangen van de kinderen wel degelijk vooropstelt bij alle beslissingen die worden genomen. De problematiek van de kinderen is niet alleen gerelateerd aan de moeder. De jeugdprofessional heeft pogingen ondernomen om op alternatieve wijze gesprekken te voeren. De vader heeft deze afgewezen. Ook de door de jeugdprofessional voorgestelde inzet en adviezen van het psychiatrisch kinderziekenhuis hebben niet tot hulpverlening voor de oudste zoon kunnen leiden. De vader werkt onvoldoende mee. De jeugdprofessional verwijst naar het verweer bij klachtonderdeel 7. Het psychiatrisch kinderziekenhuis ziet geen mogelijkheid om de gesprekken met de ouders door te zetten omdat er geen wezenlijke verandering van visie mogelijk lijkt. De vader staat niet open voor gesprekken over de afstemming rondom het ouderschap.
4.3.5 Het College overweegt het volgende. Het College wenst op te merken dat de vader een forse beschuldiging richting de jeugdprofessional heeft geuit. Deze beschuldiging vindt geen steun in de stukken. In de aankondiging van de schriftelijke aanwijzing leest het College dat de jeugdprofessional heeft verwezen naar een rapportage van het psychiatrisch kinderziekenhuis. De jeugdprofessional heeft toegelicht dat hij gesprekken heeft gevoerd met twee medewerkster van het psychiatrisch kinderziekenhuis en een gedragswetenschapper van de GI en dat hij de aankondiging van de schriftelijke aanwijzing hierop heeft gebaseerd. Het College concludeert dat de jeugdprofessional voldoende heeft gemotiveerd hoe hij tot de inhoud van de aankondiging van de schriftelijke aanwijzing is gekomen. Tot slot biedt het dossier geen aanknopingspunten die de stelling van de vader ondersteunen.
4.3.6 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.4 Klachtonderdeel 4
4.4.1. Volgens de vader heeft de jeugdprofessional naar de rechtbank gecommuniceerd dat er geen bezwaar is tegen de vakantieplannen van de moeder, terwijl de jongste zoon heeft aangegeven dat hij niet met de moeder op vakantie wil.
4.4.2 De jeugdprofessional voert aan dat de moeder vervangende toestemming heeft gevraagd aan de rechtbank waarbij de rechter aan de jeugdprofessional heeft gevraagd om zijn visie te geven. De jeugdprofessional heeft aangegeven dat hij het verzoek van de moeder redelijk vindt. De jongste zoon heeft in een gesprek met de jeugdprofessional op 3 september 2019 verteld dat hij de vakantie met de vader en ook met de moeder leuk vond. De jeugdprofessional verwijst naar de onder 2.10 genoemde beschikking. Ook de rechtbank heeft het verzoek van de moeder redelijk geacht. De rechtbank en de GI wijzen er op dat de wil van de jongste zoon niet onbegrensd is.
4.4.3 De vader heeft in de conclusie van repliek het volgende aangevoerd. Kennelijk wordt er van de vader verwacht dat hij instemt met het onrecht dat de jeugdprofessional de kinderen en de vader aandoet, door een continue duidelijke voorkeur te hebben voor de verzoeken van moeder en daar steeds mee in te stemmen.
4.4.4 De jeugdprofessional heeft in de conclusie van dupliek aangevoerd dat de problematiek van het gezin frequent en multidisciplinair is besproken en is vervat in kernbesluiten. Vanuit de meervoudige partijdigheid is ook het belang van de moeder uitvoerig besproken. Mogelijke loyaliteitsconflicten bij de jongste zoon worden door de vader niet gezien. De jeugdprofessional spreekt meerdere malen per jaar met de jongste zoon.
4.4.5 Het College overweegt het volgende. De vader heeft geen toestemming gegeven aan de moeder om in 2020 met de jongste zoon naar [Land] op vakantie te gaan. De moeder heeft vervolgens een verzoek tot vervangende toestemming ingediend bij de rechtbank. De jeugdprofessional is door de kinderrechter als belanghebbende gehoord en heeft als professional zijn visie gegeven waarbij de jeugdprofessional de taak heeft om te handelen in het belang van de kinderen. Een professionele visie geven aan de rechtbank valt ook onder deze taak. De jeugdprofessional heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat hij de jongste zoon op 3 september 2019 heeft gesproken over de vakantie met de moeder en dat de jongste zoon hier positief over was. Dat de jongste zoon mogelijk tegen de vader iets anders zou hebben gezegd, valt de jeugdprofessional niet te verwijten. De kinderrechter heeft bij beschikking van 20 december 2019 na de uitwisseling van de standpunten van partijen en de visie van de jeugdprofessional onder andere het volgende geoordeeld: “Gelet op de leeftijd van [de jongste zoon] acht de rechtbank het niet in zijn belang dat hij in belangrijke beslissingen over zijn gezondheid maar ook over het contact met de andere ouder, de vakantiebestemming, sportevenementen het laatste woord heeft. De vraag of de jongste zoon met de moeder mee naar [Land] wil, is een discussie die de jongste zoon met de moeder behoort te voeren. Het is naar het oordeel van de kinderrechter niet aan de vader om zich daarin te mengen.” Op grond van het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.4.6 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.5 Klachtonderdeel 5
4.5.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij de felicitatie en de kaart van de moeder aan de oudste zoon ondersteunt. Volgens de vader is de oudste zoon suïcidaal geworden door een verjaardagskaart die de moeder naar hem heeft gestuurd. Deze kaart is de trigger geweest voor het handelen van de oudste zoon.
4.5.2 De jeugdprofessional voert aan dat hij de moeder heeft aangesproken op haar handelen en de mogelijke effecten. Dat de vader hiervan niet op de hoogte is of hoeft te zijn, maakt niet dat het niet is gebeurd. De belangen van de kinderen staan op de voorgrond om de doelen van de ondertoezichtstelling te kunnen verwezenlijken. Dat dit kan betekenen dat beslissingen en handelingen meer in lijn is met de mening, visie of wensen van één van beide ouders is inherent aan de conflictueuze situatie waarin twee partijen tegengestelde ideeën hebben, maar dat maakt niet dat de jeugdprofessional enkel de belangen van die ene ouder behartigt en deze ouder in andere kwesties niet zou aanspreken. De jeugdprofessional verwijst naar de overgelegde brief waarin de bevindingen van het psychiatrisch kinderziekenhuis zijn opgenomen.
4.5.3 De vader heeft in de conclusie van repliek niet gereageerd op het verweer van de jeugdprofessional, zodat de jeugdprofessional in de conclusie van dupliek geen reactie heeft gegeven.
4.5.4 Het College overweegt het volgende. De jeugdprofessional heeft een brief van het psychiatrisch kinderziekenhuis d.d. 27 november 2019 overgelegd. In deze brief staat onder het kopje algemene indruk, observaties het volgende vermeld: “[de oudste zoon] is een jongen die, als gevolg van zijn [complexe psychiatrische problematiek] ernstig is verstoord in zijn sociale emotionele ontwikkeling. [De oudste zoon] raakt snel gespannen en dit kan in korte tijd tot overspoeling geraken. Mogelijke triggers zijn zeer divers van aard en zeker niet altijd gekoppeld aan de situatie tussen zijn ouders.” De jeugdprofessional kan naar het oordeel van het College geen verwijt worden gemaakt.
4.5.5 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.6 Klachtonderdeel 6
4.6.1 Volgens de vader heeft de jeugdprofessional bij de kinderrechter aangedrongen op hulpverlening van het psychiatrisch kinderziekenhuis voor de oudste zoon. Ook diende de hulpverlening plaats te vinden in aanwezigheid van de jeugdprofessional en de moeder. Tijden werden afgesproken die niet schikten in de agenda’s van de vader en de oudste zoon. Verder heeft de jeugdprofessional de behandelaars niet op de hoogte gesteld van de veiligheidsrisico’s voor de oudste zoon, de moeder, de jeugdprofessional en de behandelaars als zij elkaar gelijktijdig zouden ontmoeten. De jeugdprofessional gaat mee in de visie van de moeder dat de vader de oudste zoon van haar weghoudt en is steeds bezig met de moeder te ondersteunen. Hij is zover gegaan dat hij gemaakte afspraken met de advocaten veranderde en zelfs de advocaat van de vader heeft bedreigd. De advocaat heeft hem hierop aangesproken.
4.6.2 De jeugdprofessional voert aan dat hij meerdere instanties heeft benaderd voor de hulpverlening maar dat geen van de instanties wilde of kon meewerken. Het psychiatrisch kinderziekenhuis echter wel. De oudste zoon was bekend met deze instantie. De vader heeft de tijd gekregen om met andere opties te komen maar hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De jeugdprofessional heeft binnen het redelijke rekening gehouden met ieders agenda. Het was niet de bedoeling dat de moeder en de oudste zoon elkaar zouden ontmoeten bij het psychiatrisch kinderziekenhuis. De stelling dat de jeugdprofessional gemaakte afspraken met de advocaat heeft veranderd, haar heeft bedreigd en de jeugdprofessional hierop is aangesproken, is niet juist.
4.6.3 De vader heeft in de conclusie van repliek niet gereageerd op het verweer van de jeugdprofessional zodat de jeugdprofessional in de conclusie van dupliek geen reactie heeft gegeven.
4.6.4 Het College oordeelt als volgt. De ondertoezichtstelling is door de kinderrechter uitgesproken en verlengd vanwege een bedreigde ontwikkeling van de kinderen. De oudste zoon heeft complexe psychiatrische problematiek dat zijn weerslag heeft op de jongste zoon en de ouders zijn niet in staat om met elkaar te communiceren. Daarnaast maakt het College uit de beschikking van 12 oktober 2018 op dat er tijdens de zitting bij de rechtbank gesproken is over de noodzaak van de hulpverlening van het psychiatrisch kinderziekenhuis. De ouders zijn niet tot overeenstemming gekomen over de in te schakelen hulpverlening terwijl de rechter het van belang acht dat de hulpverlening voor de oudste zoon vanuit het psychiatrisch kinderziekenhuis doorgang vindt. De rechter heeft bepaald dat de jeugdprofessional een coördinerende rol op zich zal nemen ten aanzien van het inschakelen van de nodige hulpverlening. De jeugdprofessional heeft in het verweerschrift aangevoerd dat hij meerdere instanties heeft benaderd voor de hulpverlening maar dat geen van de instanties wilde of kon meewerken met uitzondering van het psychiatrisch kinderziekenhuis. De vader heeft volgens de jeugdprofessional de tijd gehad om met andere opties te komen maar heeft deze niet benut. De vader heeft deze gang van zaken niet weersproken. Verder blijkt niet uit de stukken dat de jeugdprofessional heeft aangestuurd op een ontmoeting tussen moeder en de oudste zoon in het psychiatrisch kinderziekenhuis.
Ten aanzien van de tijden van de afspraken in het psychiatrisch kinderziekenhuis is het begrijpelijk dat de vader de voorkeur gaf aan afspraken die buiten de schooltijd van de oudste zoon vielen. Uit de stukken blijkt dat de jeugdprofessional aan de wens van de vader tegemoet heeft willen komen. De jeugdprofessional heeft op 17 oktober 2018 telefonisch contact opgenomen met het psychiatrisch kinderziekenhuis maar heeft vernomen dat men in vaste blokken werkt en dat hierdoor afspraken onder schooltijd kunnen plaatsvinden. De jeugdprofessional heeft dat aan de vader teruggekoppeld.
Dat de jeugdprofessional in een e-mail van 15 november 2018 de advocaat van de vader heeft bedreigd, is voor het College niet vast komen te staan. De vader heeft onvoldoende concreet gemaakt dat er gevaar is ontstaan en waar dit gevaar uit bestaat. Hoewel het beter was geweest als de jeugdprofessional in zijn e-mailbericht andere bewoordingen had gebruikt, is de jeugdprofessional gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Ook heeft de jeugdprofessional in de e-mail van 20 november 2018 aan de advocaat van de vader erkend dat zijn toon in de e-mail te scherp is geweest. De jeugdprofessional heeft verder geschreven dat hij waardering heeft voor de vader omdat hij de barricaden opgaat om de zaken voor de oudste zoon te regelen. Tot slot heeft de jeugdprofessional benoemd dat de visie op de problematiek en de doelstellingen uiteen liggen en dat de vader dient mee te bewegen. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional hiermee de inhoud van zijn e-mail heeft rechtgezet en dat hij de vader erkenning heeft gegeven. De jeugdprofessional heeft geprobeerd om de communicatie met de vader aan te gaan en heeft verbinding met hem gezocht. Evenmin is voor het College komen vast te staan dat de jeugdprofessional meegaat in de visie van de moeder en haar hierin steeds ondersteunt. Op grond van het voorgaande heeft de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4.6.5 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.7 Klachtonderdeel 7
4.7.1 De vader is van mening dat de jeugdprofessional geen oog heeft gehad voor en geen begrip heeft getoond voor de vluchtpogingen van de jongste zoon. Hij is meerdere keren weggelopen bij de moeder. De jeugdprofessional functioneert als een verlengstuk van de moeder. Het belang van de jongste zoon, zijn zorgen en zijn wensen worden ondergeschikt gemaakt aan de wensen van de moeder.
4.7.2 De jeugdprofessional voert aan dat de stem van de kinderen van belang is maar niet onbegrensd. Van de ouders wordt ook verwacht dat zij hun gedrag gaan aanpassen. De jeugdprofessional vraagt de vader om in het belang van de kinderen de strijd te staken en dat de kinderen voor te leven. De wijze van communiceren van de vader getuigt niet van respect.
4.7.3 De vader heeft in de conclusie van repliek aangevoerd dat de jongste zoon vragen heeft gesteld over de onpartijdigheid van de jeugdprofessional die de conclusie had moeten trekken dat hij niet de juiste persoon op de juiste plaats is. Maar aantoonbaar is dat er steeds werd doorgegaan met het zwart maken van de vader, het ophemelen van moeder en het bij herhaling instemmen met de verzoeken van moeder, zonder naar de kinderen te luisteren.
4.7.4 De jeugdprofessional heeft in de conclusie van dupliek aangevoerd dat mogelijke loyaliteitsconflicten bij de jongste zoon door de vader niet worden gezien. De jeugdprofessional spreekt meerdere malen per jaar met de jongste zoon.
4.7.5 Het College overweegt het volgende. De vader heeft niet met feiten onderbouwd dat de jeugdprofessional een verlengstuk van de moeder is. In een door de vader overgelegde e-mail van 5 december 2018 heeft de jeugdprofessional aan de vader geschreven dat hij zich bewust is van de complexe situatie. Dat de jongste zoon buiten de omgangregeling bij de vader langs komt, geeft volgens de jeugdprofessional aan dat de jongste zoon worstelt met zijn loyaliteit. Het zal naar de mening van de jeugdprofessional rust geven als de vader naar de jongste zoon uitspreekt dat de rechter het zo heeft besloten. In dezelfde e-mail schrijft de jeugdprofessional dat voor hem vaststaat dat de vader een goede vader wil zijn en dat de moeder een goede moeder wil zijn. De jeugdprofessional benoemt verder dat het voor de kinderen geweldig zou zijn als de ouders voorleven dat de strijd stopt en dat er gewerkt gaat worden aan betere verstandhoudingen. Ook roept hij de vraag op of de jongste zoon een coach zou moeten hebben en vraagt hij om de mening van beide ouders. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional zorgvuldig heeft gehandeld.
4.7.6 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart de vader niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 29 juni 2020 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter
mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris