College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Waarschuwing | zaaknummer: 18.001T

De jeugdbeschermer heeft de privacy van de moeder geschonden. Zij heeft de zus van de moeder meerdere keren als tolk ingezet terwijl bekend was dat de verhouding tussen hen was verstoord. Verder heeft zij niet intern overlegd bijvoorbeeld over de inzet van het landelijke Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVCN).

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. M. Fiege, voorzitter,
mevrouw T. Roosblad, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[klaagster], hierna te noemen: klaagster, wonende te [plaatsnaam 1], en [klager], hierna te noemen: klager, wonende te [plaatsnaam 2], hierna gezamenlijk te noemen: klagers,

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als jeugdbeschermer bij de [GI], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

Klagers worden in deze zaak bijgestaan door hun gemachtigde de heer mr. I. Mercanoglu, advocaat in Almelo.

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. E. Lam, advocaat in Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift ontvangen op 3 januari 2018, met de bijlagen, en de aanvulling hierop van 31 januari 2018,
– het verweerschrift ontvangen op 22 maart 2018, met de bijlagen.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 8 juni 2018 in aanwezigheid van klagers, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigden. Als toehoorder van de zijde van klagers is de moeder van klaagster aanwezig geweest. Een collega van beklaagde is eveneens als toehoorder aanwezig geweest.

1.3

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klaagster is moeder van twee minderjarige dochters, de oudste dochter is geboren in 2010, de jongste dochter is geboren in 2014, hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. Uit een eerdere relatie van klaagster is in 1999 een zoon geboren. In 2017 is nog een zoon geboren. De vader van de jongste zoon is uit beeld. Klager is de stiefvader van klaagster. Hij heeft een zoon uit een eerdere relatie die woonachtig is bij klager en de moeder van klaagster.

2.2

Klaagster en haar ex-partner, de vader van de kinderen, hierna te noemen vader, zijn sinds februari 2014 uit elkaar. Zij zijn officieel gescheiden in februari 2015. Zij waren gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. Thans heeft klaagster eenhoofdig gezag.
Vader heeft weinig tot geen contact met de kinderen. Vader heeft een relatie gekregen met de zus van klaagster en heeft met haar een kind gekregen. Deze relatie is geëindigd. Vader verblijft sinds maart 2017 in het buitenland.

2.3

De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 december 2015 van de rechtbank [arrondissement], locatie [zittingsplaats], de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 december 2018.

2.4

Bij beschikking van 22 februari 2016 van de rechtbank [arrondissement], locatie [zittingsplaats], is een spoedmachtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin voor de kinderen verleend voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 7 maart 2016 van de rechtbank [arrondissement], locatie [zittingsplaats], is de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van twee maanden verlengd tot 8 mei 2016. De machtiging uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 15 december 2018.

2.5

De kinderen verblijven sinds 23 februari 2016 in een crisispleeggezin. Bij aanvang van de uithuisplaatsing heeft de GI het voornemen gehad om een familiegroepsplan te laten opstellen om de mogelijkheid van een plaatsing van de kinderen bij klager en zijn partner te onderzoeken.

2.6

Bij beschikking van 26 april 2016 van de rechtbank [arrondissement], locatie [zittingsplaats], heeft de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen verlengd voor de duur van vijf maanden tot 8 oktober 2016. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft beklaagde medegedeeld dat mogelijk sprake is van seksueel misbruik van de oudste dochter, in de periode van voor de ondertoezichtstelling, door een nog onbekende dader waarbij alleen het crisispleeggezin kan worden uitgesloten en dat het onderzoek naar de plaatsing van de kinderen bij klager en zijn partner ´on hold´ is gezet. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de situatie van de kinderen voorlopig wordt gehandhaafd en dat eerst het politieonderzoek moet worden afgewacht. De machtiging uithuisplaatsing is sindsdien verlengd.

2.7

In het belang van het politieonderzoek naar het mogelijk misbruik van de oudste dochter heeft de GI de contacten van klaagster met de kinderen gedurende vijf maanden stopgezet. Na de sluiting van het politieonderzoek is de GI in december 2016 gestart met contactherstel tussen klaagster en de kinderen. Klaagster heeft eens in de vier weken een paar uur omgang met de kinderen.
Klager en zijn partner hebben sinds 7 maart 2017 eens in de acht weken een paar uur contact met de kinderen.

2.8

Beklaagde is werkzaam als jeugdbeschermer bij de GI en is vanaf het uitspreken van de ondertoezichtstelling belast met de uitvoering hiervan. Zij is als jeugdzorgwerker sinds [datum] 2013 geregistreerd bij het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.

2 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

De klacht van klagers heeft, kort samengevat, betrekking op het schenden van de privacy van klaagster, het schenden van de belangen van haar kinderen en het nalaten om feitenonderzoek te verrichten.

3.1.4

Gelet op de samenhang worden klachtonderdelen I en II gezamenlijk besproken en beoordeeld. Klachtonderdelen III en IV worden afzonderlijk besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, zakelijk en verkort weergegeven, waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.

3.2 Klachtonderdeel I en II

3.2.1

Volgens klagers heeft beklaagde in strijd gehandeld met de vertrouwelijkheid door informatie uit te wisselen met de zus van klaagster zonder dat klaagster hiervoor toestemming heeft gegeven. De privacy van klaagster is hiermee geschonden. Beklaagde heeft de privacy van klaagster ook geschonden door de zus van klaagster als tolk in deze casus in te zetten.

3.2.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat de gesprekken tussen haar en vader gericht waren op het verstrekken van informatie over de kinderen. Het is niet altijd mogelijk geweest om informatie over de kinderen te verstrekken zonder daarbij ook informatie over klaagster te verstrekken.
Beklaagde erkent dat zij de zus van klaagster als tolk heeft ingezet en betreurt het dat klaagster hierdoor heeft ervaren dat beklaagde niet zorgvuldig met haar privacy is omgegaan. Beklaagde heeft gemeend op deze wijze het belang van vader als gezaghebbende ouder en daarmee ook de belangen van de kinderen het beste te kunnen behartigen. Vader beheerst niet de Nederlandse taal en het is beklaagde niet gelukt om zonder tolk met hem in gesprek te gaan. Reflecterend op haar handelen is beklaagde nu extra alert geworden op het inzetten van een informele tolk. Zij realiseert zich dat hieraan risico´s zijn verbonden.

3.2.3

Het College overweegt het volgende.

Op beklaagde rust de plicht om gezaghebbende ouders te informeren. Dit levert in de praktijk problemen op bij ouders die de Nederlandse taal niet machtig zijn. Het College realiseert zich dat het vinden van een tolk niet gemakkelijk is en dat hiervoor bij de GI weinig geld beschikbaar is. Het is begrijpelijk dat beklaagde op het moment dat er sprake was van een spoeduithuisplaatsing waarover vader zo snel mogelijk moest worden geïnformeerd, heeft gehandeld naar bevind van zaken.

De inzet van de zus van klaagster als tolk is echter niet eenmalig geweest. Beklaagde heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij de zus van klaagster ook als tolk heeft ingezet bij de aangifte van de politie en een gesprek bij de traumatherapeut. Daarnaast heeft beklaagde enkele keren telefonisch contact met de zus van klaagster gehad om vader te informeren over zaken die hij diende te weten.

Alternatieven om vader te informeren, bijvoorbeeld het versturen van een e-mail of WhatsApp, heeft zij naar haar zeggen niet overwogen. Zij heeft ook niet over deze situatie intern overlegd, bijvoorbeeld over de inzet van het landelijke Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVCN).
Tot slot kan beklaagde een verwijt worden gemaakt dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over het inzetten van haar zus als tolk. Het was beklaagde bekend dat de verhouding tussen klaagster en haar zus (de nieuwe partner van de ex-partner van klaagster) verstoord was. Beklaagde had zich moeten realiseren dat het gevoelig kon liggen indien zij de zus van klaagster van privacygevoelige informatie zou voorzien.

Het College is van oordeel dat beklaagde in deze omstandigheden de privacy van klaagster heeft geschonden. Beklaagde heeft gehandeld in strijd met artikel J van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.

De klachtonderdelen zijn gegrond.

3.3 Klachtonderdeel III

3.3.1

Klagers zijn van mening dat beklaagde door de zus van klaagster als niet professioneel tolk in te zetten, de belangen van de kinderen zijn geschonden omdat zij geen goede band met de zus van klaagster hebben.

3.3.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat zij door het inzetten van de zus van klaagster als tolk het belang van vader heeft behartigd waardoor ook de belangen van de kinderen zijn behartigd.

3.3.3.

Het College is van oordeel dat het enkele feit dat de kinderen geen goede band met de zus van klaagster hebben onvoldoende is om aan te nemen dat hun belangen zijn geschonden door het inzetten van de zus van klaagster als tolk. Klagers hebben ter onderbouwing van dit klachtonderdeel geen andere feiten en/of omstandigheden aangedragen. Hierdoor hebben klagers onvoldoende concreet gemaakt welke belangen van de kinderen zijn geschonden zodat het klachtonderdeel ongegrond is.

3.4 Klachtonderdeel IV

3.4.1

Klagers verwijten beklaagde dat zij niet aan waarheidsvinding heeft gedaan. Beklaagde heeft nagelaten onderzoek te verrichten naar de melding van pleegouders over het seksueel misbruik van de oudste dochter.

3.4.2

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat er naast het verhaal van de pleegouders al langer zorgen waren over de seksuele ontwikkeling van de oudste dochter. De inzet van de GI is erop gericht geweest om te onderzoeken wat er zich in het verleden heeft voorgevallen. Klaagster heeft de traumatherapeut van de oudste dochter geen toestemming willen geven om te getuigen bij de recherche, waardoor nader feitenonderzoek niet mogelijk was.

3.4.3

Het College overweegt het volgende.
Vast staat dat de GI aangifte heeft gedaan bij de politie van mogelijk seksueel misbruik van de kinderen. Op een gegeven moment heeft justitie laten weten het onderzoek stil te leggen omdat er geen verdachte kan worden aangewezen. In een gesprek met een traumatherapeut heeft de oudste minderjarige gedetailleerd verteld over het seksueel misbruik. De zedenrecherche wilde daarop het onderzoek opnieuw oppakken. Hiervoor was een getuigenverklaring van de traumatherapeut noodzakelijk. Deze kon echter alleen een verklaring afleggen met toestemming van de wettelijke vertegenwoordigers. Klaagster heeft uiteindelijk haar toestemming onthouden. Het politieonderzoek is vervolgens gesloten omdat er te weinig aanknopingspunten waren voor nader onderzoek.

Het College is van oordeel dat beklaagde namens de GI heeft gehandeld volgens het protocol door bij de politie aangifte te doen. Beklaagde heeft verder gekeken welke hulp de kinderen nodig hadden omdat er zorgen waren over de seksuele ontwikkeling op basis van de signalen die door zowel de oudste als de jongste dochter zijn afgegeven. Zij heeft in het belang van de kinderen zorgvuldig gehandeld door deze signalen serieus te nemen.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.6 Conclusie

Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat beklaagde met betrekking tot klachtonderdelen I en II een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft de privacy van klaagster meerdere keren geschonden en heeft gehandeld in strijd met artikel J van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerkers. Nu beklaagde in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling heeft gereflecteerd op haar handelen, is de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

Tot slot hebben klagers het College gevraagd om te bepalen dat beklaagde de kosten van deze procedure draagt. In artikel 3.2 Tuchtreglement staat onder meer beschreven dat de klacht slechts betrekking kan hebben op het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional en dat belanghebbenden niet bij de tuchtrechter terecht kunnen om (financiële) genoegdoening te verkrijgen. Het College verklaart klagers dan ook niet-ontvankelijk in dit verzoek.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

• verklaart klachtonderdelen III en IV ongegrond;
• verklaart klachtonderdelen I en II gegrond;
• legt aan beklaagde op een maatregel van waarschuwing;
• verklaart klagers niet-ontvankelijk in het verzoek om beklaagde de kosten van deze procedure te laten dragen.

Aldus gedaan door het College en op 20 juli 2018 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. M. Fiege                                             mevrouw mr. A.C. Veerman
voorzitter                                                                     secretaris