College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.563Ta

Hoewel de klacht tegen de jeugdbeschermer in beginsel verjaard is, wordt verzocht de klacht in behandeling te nemen. De moeder heeft daartoe een verzoek ingediend waaruit zou moeten blijken dat zij niet eerder in de gelegenheid was de klacht in te dienen. Vanwege het gebrek aan onderbouwing, wijst de voorzitter het verzoek af. De verjaringstermijn van drie jaar wijzigt niet.

De voorzitter van het College van Toezicht, mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, hierna te noemen: de voorzitter, heeft beslist over het verzoek tot afwijking van de verjaringstermijn met betrekking tot het door:

[Klaagster], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],

op 9 december 2019 ingediende klaagschrift tegen:

[Jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [GI], hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional is als jeugdzorgwerker van [datum] 2013 tot [datum] 2018 geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

1     Het verloop van de procedure

1.1 De voorzitter heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift ontvangen op 9 december 2019;
– het verzoek van de moeder ontvangen op 19 december 2019.

1.2 Uit het klaagschrift blijkt dat de klacht gaat over het handelen van de jeugdprofessional in de periode van 9 december 2014 tot 9 december 2016. Op grond van artikel 6.5 van het Tuchtreglement van SKJ, versie 1.3, vervalt de mogelijkheid tot het indienen van een klacht door verjaring na drie jaar. De termijn van verjaring begint op de dag volgend op die waarop het desbetreffende handelen heeft plaatsgevonden, dan wel volgend op het moment waarop de belanghebbende van het handelen op de hoogte raakte. De ingediende klacht is op grond van voornoemd artikel in beginsel verjaard, omdat het handelen van de jeugdprofessional op het moment van indienen van de klacht meer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden.

1.3 In afwijking van voornoemd artikel, kan de voorzitter van het College van Toezicht op grond van artikel 6.7 van het Tuchtreglement bepalen dat een klager alsnog ontvankelijk is in de klacht. De klager dient hiertoe een gemotiveerd verzoek aan de voorzitter van het College van Toezicht voor te leggen, waaruit voldoende blijkt dat hij of zij niet eerder in de gelegenheid was om de klacht in te dienen. De moeder is op 12 december 2019 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 19 december 2019 op grond van voornoemd artikel een gemotiveerd verzoek in te dienen. De moeder heeft dat verzoek op 19 december 2019 ingediend.

2     Het verzoek en de beoordeling

2.1 Voor zover van belang voor de beoordeling van de voorzitter heeft de moeder – samengevat – het volgende aangevoerd in haar verzoek van 19 december 2019:
Allereerst heeft de moeder kenbaar gemaakt dat in het digitale klaagschrift de aangegeven periode van betrokkenheid van de jeugdprofessional onjuist is ingevuld. De jeugdprofessional is tot 21 december 2017 betrokken geweest, in plaats van tot december 2016. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de moeder een e-mailbericht van de jeugdprofessional van 21 december 2017 overgelegd, waarin geschreven is dat de weken daarvoor de overdracht heeft plaatsgevonden en zij inmiddels niet meer betrokken is.
Voor wat betreft de motivatie waarom de moeder niet eerder in de gelegenheid was de klacht in te dienen, is het volgende aangevoerd. Na een andere klachtprocedure tegen de jeugdprofessional is volgens de moeder nieuwe informatie bekend geworden. Deze informatie heeft de moeder doen laten inzien dat zaken niet overeenkomen met het beeld dat eerder door de jeugdprofessional is neergezet. De jeugdprofessional heeft volgens de moeder karaktermoord gepleegd en de moeder is daardoor getraumatiseerd. De moeder heeft EMDR moeten volgen om daarmee om te gaan. Nog steeds ondervindt de moeder hinder van het handelen van de jeugdprofessional in het dagelijks leven, in haar functioneren, en in haar vertrouwen en de samenwerking met jeugdbescherming.

2.2 De voorzitter overweegt als volgt:
In het thans geldende Tuchtreglement is de verjaringstermijn op drie jaar gesteld. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden, kan de voorzitter op verzoek van een klager van deze verjaringstermijn afwijken. De klager dient dan conform artikel 6.7 van het Tuchtreglement te motiveren waarom hij of zij niet eerder in de gelegenheid was om de klacht in te dienen. De vraag die dan ook voor ligt is of de moeder dat in het onderhavige geval voldoende gemotiveerd heeft. De voorzitter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft haar motivatie, zoals opgenomen onder 2.1 van deze beslissing, niet voorzien van enige onderbouwing. Door het gebrek aan onderbouwing is niet vast te stellen dat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden die het rechtvaardigen af te wijken van de vastgestelde verjaringstermijn. Het verzoek van de moeder wordt daarom afgewezen vanwege het gebrek aan feitelijke grondslag.

2.3 De voorzitter wijst het verzoek van de moeder af en verklaart haar op grond van artikel 7.6 van het Tuchtreglement niet-ontvankelijk in de klacht. Het dossier wordt gesloten. Tegen deze beslissing staat geen beroep open.

2.4 Gelet op de periode van betrokkenheid van de jeugdprofessional, kennelijk tot 21 december 2017, wijst de voorzitter volledigheidshalve nog op het volgende. Nu de klacht op 9 december 2019 is ingediend, maakt dat het voor de moeder mogelijk een eventuele nieuwe klacht in te dienen in het geval deze betrekking heeft op de niet verjaarde periode van 9 december 2016 tot 21 december 2017. In dat geval dient de klacht te worden ingediend met inachtneming van de vereisten uit het Tuchtreglement. Dat betekent dat de verwijten die de moeder de jeugdprofessional maakt in die specifieke periode duidelijk omschreven, toegelicht en onderbouwd moeten zijn. De moeder kan daarbij ondersteuning vragen bij een vertrouwenspersoon van het AKJ of in haar gemeente, haar eventuele rechtsbijstandsverzekering of een advocaat.

3     De beslissing

Dit alles overwegende komt de voorzitter tot de volgende beslissing:
– wijst het verzoek van de moeder af en verklaart de moeder niet-ontvankelijk in de klacht.

Aldus gedaan door de voorzitter en op 23 januari 2020 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns
voorzitter