College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.346Ta

Hoewel de klacht tegen de jeugdbeschermer in beginsel gedeeltelijk verjaard is, wordt verzocht de klacht in zijn geheel in behandeling te nemen. De moeder heeft daartoe een verzoek ingediend waaruit zou moeten blijken dat zij niet eerder in de gelegenheid was de klacht in te dienen. De voorzitter wijst het verzoek in een tussenbeslissing af en handhaaft de verjaringstermijn van drie jaar.

De voorzitter van het College van Toezicht, mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, hierna te noemen: de voorzitter, heeft beslist over het verzoek tot afwijking van de verjaringstermijn met betrekking tot het door:

[de moeder], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [plaatsnaam],

op 23 juli 2019 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [de GI] (locatie: [plaatsnaam]) hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional is als jeugdzorgwerker van [datum] 2013 tot [datum] 2018 geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. M.J.I. Assink, advocaat te Rijswijk.

1     Het verloop van de procedure

1.1 De voorzitter heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift ontvangen op 23 juli 2019;
  • de verzoeken van de moeder ontvangen op 7 en 15 augustus 2019;
  • het verweerschrift ontvangen op 25 september 2019.

1.2 Uit het klaagschrift blijkt dat de klacht gaat over het handelen van de jeugdprofessional in de periode van 28 augustus 2015 tot en met november 2016. Op grond van artikel 6.5 van het Tuchtreglement van SKJ, versie 1.3, vervalt de mogelijkheid tot het indienen van een klacht door verjaring na drie jaar. De termijn van verjaring begint op de dag volgend op die waarop het desbetreffende handelen heeft plaatsgevonden, dan wel volgend op het moment waarop de belanghebbende van het handelen op de hoogte raakte. Een deel van de ingediende klacht is op grond van voornoemd artikel in beginsel verjaard, omdat het handelen van de jeugdprofessional op het moment van indienen van de klacht meer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden.

1.3 In afwijking van voornoemd artikel, kan de voorzitter van het College van Toezicht op grond van artikel 6.7 van het Tuchtreglement bepalen dat een klager alsnog ontvankelijk is in de klacht. De klager dient hiertoe een gemotiveerd verzoek aan de voorzitter van het College van Toezicht voor te leggen, waaruit voldoende blijkt dat hij of zij niet eerder in de gelegenheid was om de klacht in te dienen. De moeder is op 7 augustus 2019 door het College in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 14 augustus 2019 op grond van voornoemd artikel een gemotiveerd verzoek in te dienen. Na ontvangst van het verzoek van de moeder, is de jeugdprofessional op 30 augustus 2019 in de gelegenheid gesteld uiterlijk 27 september 2019 een verweerschrift in te dienen met betrekking tot het verzoek van de moeder.

2     Het verzoek, het verweer en de beoordeling

2.1 De moeder heeft – samengevat – het volgende in haar verzoek aangevoerd:
In haar eerste verzoek van 7 augustus 2019 heeft de moeder aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om een klacht bij SKJ in te dienen. In haar nadere toelichting van 15 augustus 2019 maakt zij voorts kenbaar dat zij eind januari 2018 het dossier van de dochter heeft ontvangen. Gelet op de inhoud van het dossier, kon en wilde zij het dossier niet direct lezen. Zij heeft wat over haar geschreven werd als schokkend ervaren. Daarnaast liepen er ook procedures. Tot slot was de moeder niet op de hoogte van de mogelijkheid om ondersteuning te krijgen van het AKJ bij het indienen van een klaagschrift bij het College van Toezicht van SKJ. In februari/maart 2019 is zij daarvan op de hoogte gesteld. De moeder heeft zich vervolgens bij het AKJ aangemeld, maar kwam op een wachtlijst terecht. In juli 2019 is de moeder uitgenodigd op kantoor van het AKJ. Aangegeven werd dat zij op dat moment de moeder niet konden ondersteunen, vanwege het ontbreken van subsidie. De moeder besloot daarom in juli 2019 zelf het klaagschrift in te dienen.

2.2 De jeugdprofessional heeft – samengevat – het volgende in zijn verweerschrift aangevoerd:
Primair stelt de jeugdprofessional zich op het standpunt dat het tweede verzoek van de moeder buiten de expliciet en herhaalde termijn van 14 augustus 2019 is ingediend. Reden waarom het tweede verzoek niet in behandeling dient te worden genomen en de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek moet worden verklaard. Secundair voert de jeugdprofessional het volgende aan. Het standpunt van de moeder dat zij na ontvangst van het dossier dit niet direct wilde lezen omdat het te schokkend was, verklaart niet waarom zij gedurende anderhalf jaar geen actie heeft ondernomen. Tevens wijst de jeugdprofessional erop dat de moeder met de inhoud van het dossier, althans het overgrote deel daarvan, al bekend was. Dat de moeder geacht mag worden met de dossierstukken bekend te zijn, volgt uit de vele gerechtelijke procedures die zijn gevoerd. Voorts stelt de moeder dat zij het dossier niet zou willen lezen. Dat veronderstelt een (bewuste) keuze die de moeder heeft gemaakt om geen actie te willen ondernemen. Het veronderstelt ook dat de moeder wel in de gelegenheid was of kon zijn, maar van deze gelegenheid (om haar moverende redenen) geen gebruik wilde maken. Deze keuze dient voor rekening van de moeder te blijven en kan als zodanig onvoldoende grond vormen voor een beroep op een uitzondering. Daarnaast geeft de moeder aan dat zij de klacht niet eerder kon indienen omdat er procedures liepen. Dit veronderstelt dat de moeder toegang tot juridische bijstand heeft. Haar bezwaren gericht aan het bestuur van de GI, zoals door de jeugdprofessional overgelegd, laten zien dat zij goed in staat is om onmiddellijk te reageren en dat ook doet in geval er sprake is van een voor haar nadelig besluit. Voor wat betreft de moeder stelt dat zij pas in februari/maart 2019 op de hoogte raakte van de mogelijkheid tot ondersteuning van het AKJ, verklaart niet waarom zij dan nog vijf maanden wacht met het indienen van een klacht. De informatie over AKJ en bijstand bij het indienen van klachten is op de kantoren van Jeugdbescherming door middel van bijvoorbeeld posters en folders zichtbaar en daarnaast eenvoudig zelf te vinden, onder meer via de website van de GI. Bovendien heeft de moeder zonder de hulp van het AKJ haar klacht ingediend. Concluderend stelt de jeugdprofessional dat uit het verzoek van de moeder blijkt dat zij heeft stilgezeten waar zij kon en moest handelen. De aangedragen redenen om dat niet te doen zijn onvoldoende. Het belang van de jeugdprofessional, dat hij er op mag vertrouwen dat er na een zeker tijdsverloop geen klachten meer tegen hem kunnen worden ingediend en het algemeen rechtsbelang dienen hier te prevaleren.

2.3 De voorzitter overweegt als volgt:
Voor wat betreft het één dag te laat ingediende verzoek van de moeder, heeft zij toegelicht dat zij door persoonlijke omstandigheden niet eerder kon reageren. Alhoewel de voorzitter het standpunt van de jeugdprofessional volgt dat deze toelichting algemeen is, is de voorzitter ook van oordeel dat de termijnoverschrijding van één dag een summiere overschrijding is. Daardoor is de voorzitter van oordeel dat kan worden volstaan met de door de moeder gegeven toelichting. In het hierna volgende beoordeelt de voorzitter dan ook het verzoek van de moeder in het geheel.
De voorzitter stelt voorop dat zij oog heeft voor de positie van beide partijen. De moeder heeft het recht om het handelen van de jeugdprofessional tuchtrechtelijk te laten toetsen. Aan de andere kant kan de jeugdprofessional te maken krijgen met tuchtklachten gericht op zijn professioneel handelen, hetgeen de dagelijkse werkzaamheden kan belasten. Gelet op beide posities en in het kader van de rechtszekerheid, is er in het thans geldende Tuchtreglement gekozen voor een verjaringstermijn van drie jaar. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden, kan de voorzitter op verzoek van de klager van deze verjaringstermijn afwijken. De klager dient dan conform artikel 6.7 van het Tuchtreglement te motiveren waarom hij of zij niet eerder in de gelegenheid was om de klacht in te dienen. De vraag die dan ook voor ligt is of de moeder dat voldoende gemotiveerd heeft. De voorzitter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die het rechtvaardigen om af te wijken van de vastgestelde verjaringstermijn. Dat de moeder niet op de hoogte was van de mogelijkheid een klacht bij het College van Toezicht van SKJ in te dienen of dat zij daarbij ondersteuning van het AKJ kon krijgen, is onvoldoende om van een uitzonderingssituatie te spreken. De moeder heeft immers ook een eigen verantwoordelijkheid om zowel van wet- en regelgeving als van de mogelijkheid tot (rechts)bijstand op de hoogte te zijn. Daarnaast heeft de moeder aangevoerd dat zij het dossier in januari 2018 heeft ontvangen. Hoewel de voorzitter kennis heeft genomen van het standpunt van de moeder dat zij het dossier vanwege de inhoud niet kon of wilde lezen, kan dat niet rechtvaardigen dat pas anderhalf jaar na ontvangst van het dossier een tuchtklacht tegen de betreffende jeugdprofessional wordt ingediend. De voorzitter concludeert dat in het verzoek van de moeder onvoldoende is gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor in afwijking van de verjaringstermijn zou moeten worden beslist.

2.4 De voorzitter wijst het verzoek van de moeder af en is van oordeel dat het klaagschrift op grond van artikel 7.7 van het Tuchtreglement aangepast dient te worden met inachtneming van de verjaringstermijn, zoals vastgesteld in artikel 6.5 van het Tuchtreglement.

3     De beslissing

Dit alles overwegende komt de voorzitter tot de volgende beslissing:

  • wijst het verzoek van de moeder af en handhaaft de verjaringstermijn zoals vastgesteld in artikel 6.5 van het Tuchtreglement;
  • oordeelt dat het klaagschrift op grond van artikel 7.7 van het Tuchtreglement aanpassing behoeft met inachtneming van de vastgestelde verjaringstermijn;
  • verklaart tegen deze beslissing met toepassing van artikel 14.3 van het Tuchtreglement voor wat betreft de procedure in beroep artikel 7.9 sub b van het Tuchtreglement van overeenkomstige toepassing;
  • houdt de zaak aan in afwachting van een eventuele beroepsprocedure.

Aldus gedaan door de voorzitter en op 15 oktober 2019 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter