College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 18.073T

Klacht tegen gezinsvoogd omtrent het niet verstrekken van het registratienummer en de invulling van de begeleiding door de gezinsvoogd.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk, voorzitter,
mevrouw M. Grol, lid-beroepsgenoot,
mevrouw T. Roosblad, lid-beroepsgenoot,

over de door:

[klager], hierna te noemen: klager, wonende te [woonplaats],

ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als gezinsvoogd bij [GI], locatie [plaatsnaam], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. S.M.C. van Papenrecht.

Beklaagde wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. E.J.C. de Jong, werkzaam als advocaat te Utrecht.

 

1 Het verloop van de procedure

1.1

Het College heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift met bijlagen ontvangen op 16 mei 2018,
– de aanvulling op het klaagschrift ontvangen op 4 augustus 2018,
– het verweerschrift met bijlagen ontvangen op 10 juli 2018,
– de door klager tijdens de zitting overgelegde pleitnotitie.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 24 september 2018 in aanwezigheid van klager, beklaagde en de hiervoor genoemde gemachtigde.

1.3

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd zal worden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1

Klager is vader van drie minderjarige zonen, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen. De oudste zoon is geboren in 2004, de middelste zoon is geboren in 2006 en de jongste zoon is geboren in 2009.

2.2

De relatie tussen klager en zijn ex-partner, hierna te noemen: moeder, is beëindigd. De kinderen wonen sindsdien bij moeder.

2.3

Bij beschikking van de rechtbank van 23 september 2011 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Klager heeft ter zitting toegelicht dat de ondertoezichtstelling sinds 23 maart 2018 is beëindigd.

2.4

Tijdens de betrokken periode van beklaagde waren klager en moeder gezamenlijk belast met het gezag.

2.5

Eind januari 2016 is beklaagde gestopt met de uitvoering van de ondertoezichtstelling naar aanleiding van een gesprek tussen klager en Inspectie Jeugdzorg. Nadat Inspectie Jeugdzorg de GI op de hoogte had gebracht van de inhoud van het gesprek is contact opgenomen met de wijkagent en aangifte gedaan tegen klager. Deze aangifte is later wegens gebrek aan bewijs geseponeerd.

2.6

Beklaagde is werkzaam als gezinsvoogd bij de GI en heeft vanaf februari 2015 tot en met januari 2016 de ondertoezichtstelling samen met een collega uitgevoerd. Beklaagde was als contactpersoon voor klager betrokken. De collega van beklaagde was betrokken als contactpersoon voor moeder.

2.7

Beklaagde is als jeugdzorgwerker sinds [datum] 2013 geregistreerd bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ.

3 De klacht, het verweer en de beoordeling

3.1

Het College wijst allereerst op het volgende:

3.1.1

Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

3.1.2

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.1.3

Hierna worden de in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht en het verweer, zakelijk en verkort, weergegeven waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College volgt.

3.2 Klachtonderdeel I

3.2.1

Klager stelt dat beklaagde geweigerd heeft om zijn registratienummer te verstrekken aan klager. In de e-mail van 31 maart 2016 heeft klager beklaagde verzocht om het registratienummer. Op deze e-mail heeft klager geen reactie ontvangen. Hiermee wordt de suggestie gewekt dat beklaagde niet SKJ geregistreerd is.

3.2.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat de e-mail van 31 maart 2016 waarschijnlijk aan zijn aandacht ontsnapt is. Vanwege de gebeurtenis eind januari 2016 is besloten dat beklaagde geen contact meer zou opnemen met klager, mogelijk is om die reden de e-mail van klager onbeantwoord gebleven. Beklaagde is van mening dat hem dit niet tuchtrechtelijk valt te verwijten nu zijn registratiegegevens eenvoudig op zijn te zoeken in het openbaar register. Beklaagde betwist dat hij de suggestie zou hebben gewekt dat hij zonder SKJ registratie zou hebben gewerkt.

3.2.3

Het College overweegt dat het registratienummer van beklaagde is op te zoeken in het openbaar register van het SKJ. Het register is voor een ieder vrij toegankelijk. Uit het dossier is gebleken dat klager op 31 maart 2016 via een e-mail de gegevens direct bij beklaagde heeft opgevraagd in plaats van in het register heeft opgezocht. Het College is van oordeel dat het zorgvuldiger was geweest van beklaagde als hij de e-mail van klager had beantwoord en transparant was geweest over zijn registratienummer. In de geschetste omstandigheden is het College echter van oordeel dat het niet geven van zijn registratienummer bij het SKJ beklaagde niet tuchtrechtelijk valt te verwijten. Beklaagde was vanwege de onder 2.5 geschetste gebeurtenis vanaf januari 2016 (zie ook bijlage 8) niet langer betrokken bij klager. Besloten was dat er geen verdere communicatie meer zou zijn tussen klager en beklaagde. Het College acht het dan ook begrijpelijk dat beklaagde niet heeft gereageerd op de e-mail van klager. In het dossier zijn geen aanknopingspunten gevonden die leiden tot de conclusie dat beklaagde bewust zijn registratienummer niet heeft verstrekt of de suggestie heeft willen wekken niet geregistreerd te zijn. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.3 Klachtonderdeel II

3.3.1

Klager is van mening dat beklaagde in de periode dat hij betrokken was als gezinsvoogd geen enkel gesprek met hem heeft gehad. Ook heeft klager nooit een Plan van Aanpak van beklaagde mogen ontvangen.

3.3.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat dit verwijt iedere grond mist. Beklaagde heeft klager per post een uitnodiging gestuurd voor een kennismakingsgesprek. Beklaagde heeft vervolgens talloze contactmomenten waaronder gesprekken gehad, veelal per telefoon, maar ook per e-mail. De contacten die beklaagde met klager heeft gehad verliepen zeer moeizaam. Niettemin heeft beklaagde een meer dan gemiddeld aantal gesprekken met klager gehad.

Het Plan van Aanpak is opgesteld, maar daarover is geen overeenstemming bereikt. Beklaagde heeft klager uitgenodigd voor een persoonlijke bespreking op het kantoor van de GI voor maandag 16 februari 2015. Klager is echter niet verschenen.

3.3.3

Het College overweegt dat klager dit klachtonderdeel onvoldoende heeft geconcretiseerd. Het klachtonderdeel is niet onderbouwd met relevante stukken. Het College constateert, nu klager ter zitting desgevraagd niet heeft weersproken dat er onderling veel contact is geweest telefonisch en via de e-mail, dat de stelling van klager niet aannemelijk is geworden. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.4 Klachtonderdeel III

3.4.1

Klager is van mening dat beklaagde de kinderen onnodig in een ernstige onveiligheid heeft gebracht door niet open te staan voor argumenten van klager om de kinderen niet achtereenvolgens voor drie weken bij hem te laten zijn in de zomervakantie van 2015.

3.4.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat voorafgaande aan de zomervakantie in 2015 er een conflict tussen klager en moeder was over de verblijfplaats van de kinderen gedurende die zomervakantie. Moeder wilde graag dat de kinderen drie weken bij klager zouden verblijven en vervolgens drie weken bij haar. Moeder had een baan waarmee rekening moest worden gehouden, klager werkte niet. Klager wilde dat de kinderen om de week bij hem zouden verblijven. Beklaagde en zijn collega hebben op een gegeven moment de knoop doorgehakt teneinde voor alle partijen zekerheid te scheppen. Beklaagde ziet niet in waarom hij hiermee de kinderen in onveiligheid heeft gebracht. Indien klager het standpunt inneemt dat de kinderen in ernstige onveiligheid waren doordat zij bij hem verbleven, zou dat niet beklaagde regarderen, maar klager. Voor zover klager zou menen dat het aan beklaagde was om zorg te dragen voor de financiële draagkracht van klager, is dat verwijt zonder grond. Klager diende daar zelf zorg voor te dragen.

3.4.3

Het College overweegt het volgende. Beklaagde heeft ter zitting aangegeven dat voorafgaande aan de zomervakantie een risicotaxatie is gemaakt over het verblijf van de kinderen bij klager. Uit deze taxatie zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit bleek dat het verblijf van de kinderen bij klager niet mogelijk was. In overleg met collega’s heeft beklaagde het besluit genomen. Voorts heeft klager tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd naar de situatie van de zomervakantie in 2015 bestreden dat er sprake is geweest van een ernstige onveiligheid. Er zou sprake zijn geweest van liquiditeitsproblemen welke klager heeft kunnen oplossen, zodat hij eten kon kopen voor de kinderen. Nu klager tijdens het verblijf van de kinderen uiteindelijk over voldoende middelen beschikte om in de basis behoefte van de kinderen te kunnen voorzien, zijn er in het dossier geen aanknopingspunten gevonden die de stelling van klager onderbouwen. Ook nu klager het door hem gestelde tijdens de mondelinge behandeling gedeeltelijk heeft weersproken is het klachtonderdeel ongegrond.

3.5 Klachtonderdeel IV

3.5.1

Klager stelt dat beklaagde tot op heden heeft nagelaten om wettig en overtuigend bewijs te leveren van de belastingen waaraan klager zijn oudste zoon zou hebben blootgesteld. Klager is van mening dat beklaagde hiermee gezocht zou hebben naar redenen om de omgang van klager met zijn kinderen te beperken.

3.5.2

Beklaagde betwist dat hij de insteek zou hebben gehad om de omgang tussen de kinderen en klager te beperken. Het is beklaagde echter wel duidelijk geworden dat de kinderen en met name de oudste zoon zich steeds meer gingen verzetten tegen de omgang met klager. Klager suggereert dat beklaagde wettig en overtuigend bewijs zou moeten leveren, maar er is geen rechtsregel of gedragsregel die beklaagde daartoe verplicht. Wel was beklaagde verplicht om rekening te houden met de belangen van de kinderen. Dat heeft hij gedaan.

3.5.3

Het College overweegt het volgende. Klager heeft onvoldoende concreet geformuleerd op basis van welke rechtsregel beklaagde wettig en overtuigend bewijs dient aan te leveren. Ook is niet duidelijk geworden wat beklaagde precies zou moeten aantonen. Voorts heeft het College besloten om de berichten waarover beklaagde beschikt niet op te vragen nu het niet in het belang van de beoordeling van het klachtonderdeel wordt geacht. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

3.6 Klachtonderdeel V

3.6.1

Klager heeft klachtonderdeel vijf als volgt geformuleerd: ‘De gezinsvoogd heeft onvoldoende gedaan met haar mening de aantijgingen van moeder jegens vader niet serieus te nemen, niet ten tijde van het kort geding en ook niet nadien ondanks dat er omgangsbeperkingen waren opgelegd.’

3.6.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat ook bij herhaalde lezing van dit klachtonderdeel hem niet duidelijk wordt wat nu precies het verwijt is dat klager aan beklaagde maakt. Dit klachtonderdeel is zodoende onvoldoende helder, ten gevolge waarvan beklaagde daartegen geen verweer kan voeren.

3.6.3

Het College heeft klager tijdens de mondelinge behandeling gevraagd het klachtonderdeel nader toe te lichten. Desondanks is het klachtonderdeel onvoldoende concreet gebleven en is derhalve het klachtonderdeel ongegrond.

3.7 Klachtonderdeel VI

 3.7.1

Klager is van mening dat beklaagde zijn gezag niet zou respecteren door een medische behandeling van de middelste zoon eigenhandig te arrangeren zonder klager hierin te kennen en slechts achteraf te informeren.

3.7.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat als hij dit klachtonderdeel goed begrijpt, dit gaat over de situatie in januari 2016, waarin de situatie van de middelste zoon zorgelijk was qua gedrag, mede in relatie tot zijn moeder. Er was hulp nodig en die hulp is door beklaagde geregeld in de vorm van ambulante spoedhulp. Doel van die hulp was onder meer het voorkomen van een uithuisplaatsing. Het ging niet om medische hulp. Het ging ook niet zozeer om hulp aan alleen de middelste zoon, maar om hulp aan de middelste zoon, de andere kinderen en zijn moeder. Toestemming van klager was daarvoor niet vereist. De suggestie van klager dat toen de insteek aanwezig was dat het gezag van klager zou worden beëindigd is zonder grond en is ook niet relevant.

3.7.3

Het College overweegt het volgende. Beklaagde heeft het College tijdens de mondelinge behandeling inzicht gegeven in de genomen stappen. Er was sprake van een crisissituatie in de thuissituatie bij moeder. Ter voorkoming van een uithuisplaatsing van de middelste zoon heeft beklaagde allereerst de crisis willen verhelpen door het inzetten van ambulante spoedhulp. Het betrof hier ambulante hulp ten huize van de moeder voor 6 tot 14 uren per week. Er is naar het oordeel van het College geen sprake geweest van een medische behandeling. Uit het dossier is gebleken dat kort na het inzetten van de hulp klager door beklaagde op de hoogte is gebracht van de ingezette hulp. Het College acht het zorgvuldig dat beklaagde ervoor heeft gekozen allereerst de crisissituatie onder controle te krijgen alvorens klager op de hoogte te brengen. Klager is naar het oordeel van het College binnen een redelijke tijd geïnformeerd. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.8 Klachtonderdeel VII

3.8.1

Klager is van mening dat beklaagde de kinderen ernstig heeft belast met volwassen zaken door aan de kinderen te vertellen dat klager beklaagde bedreigd zou hebben. Terwijl hij op dat moment geen gezinsvoogd meer was.

3.8.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op de situatie van eind januari 2016. Te weten de dreiging jegens beklaagde en zijn gezin door klager. Beklaagde heeft zich vervolgens teruggetrokken en moest hierover de kinderen en moeder wel informeren. Jegens de kinderen heeft beklaagde niet naar voren gebracht dat de reden was dat klager beklaagde bedreigd had. Jegens moeder heeft hij daarover wel open kaart gespeeld. Beklaagde diende met deze gesprekken zijn betrokkenheid bij het gezin goed af te ronden.

3.8.3

Het College overweegt het volgende. Beklaagde betwist dat hij met de kinderen heeft gesproken over de aangifte van de GI jegens klager. Klager heeft geen nadere gronden gesteld die zijn stelling dat beklaagde de kinderen, al dan niet in gesprekken, ernstig zou hebben belast ondersteunen. Beklaagde heeft uiteengezet dat hij de kinderen uitsluitend heeft uitgelegd dat hij niet langer als gezinsvoogd bij het gezin betrokken zou zijn, zonder aan te geven wat de reden was. Beklaagde wilde de werkrelatie zorgvuldig afronden. Aan moeder heeft beklaagde wel de reden van zijn vertrek uitgelegd. Het College heeft in het dossier en tijdens de mondelinge behandeling geen aanknopingspunten kunnen vinden die de stelling van klager ondersteunen. Het klachtonderdeel is ongegrond.

3.9 Klachtonderdeel VIII

3.9.1

Klager stelt dat beklaagde ondanks dat hij geen gezinsvoogd meer is de kinderen blijft belasten met volwassen zaken en contact blijft zoeken met de kinderen.

3.9.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat klager bij de formulering van dit klachtonderdeel feiten verdraaid. Beklaagde heeft per abuis aan de middelste zoon een e-mail gestuurd die niet voor hem bedoeld was. Direct nadat beklaagde dit ontdekt heeft, heeft beklaagde dit ook aan klager en moeder duidelijk gemaakt. Het document dat bij de e-mail was toegevoegd had betrekking op iemand anders. Beklaagde heeft, ook aan klager, gevraagd om de desbetreffende e-mail en de bijlage daarbij te vernietigen. Kennelijk heeft klager dat niet gedaan en het rapport bewaard. Hij brengt nu een rapport in het geding waarin verscheidende namen worden genoemd. Kennelijk meent klager dat hij zelfs de persoonlijke levenssfeer van derden mag schenden ter onderbouwing van zijn klachten jegens beklaagde. Dit klachtonderdeel zegt daarom meer over klager dan over beklaagde.

3.9.3

Het College is van oordeel dat beklaagde onzorgvuldig heeft gehandeld bij het versturen van een e-mail aan de middelste zoon waarin een rapport was toegevoegd wat niet voor hem bestemd was. Klager heeft ter zitting betoogd dat zijn zoon schrok van de bijlage bij de abusievelijk aan zijn zoon toegezonden e-mail omdat hij de inhoud niet begreep. Hoewel begrijpelijk is dat een kind de inhoud van de bijlage niet kan duiden is niet vast komen te staan dat hij deze heeft gelezen. Nadat beklaagde zijn fout heeft ontdekt heeft hij naar het oordeel van het College adequaat gehandeld om de schade zo beperkt mogelijk te houden. Beklaagde heeft gereflecteerd op zijn fout en erkend dat dit onzorgvuldig en slordig is geweest. Echter valt het beklaagde niet tuchtrechtelijk te verwijten. Het klachtonderdeel is ongegrond.

4 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

– verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 5 november 2018 aan partijen toegezonden.

 

mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk                    mevrouw mr. S.M.C. van Papenrecht
voorzitter                                                                secretaris