College van Toezicht | N.v.t. - Geen maatregel | zaaknummer: 20.022Ta

Het verzoek van de moeder om af te wijken van de verjaringstermijn, zoals vastgesteld in artikel 6.5 van het Tuchtreglement, wordt door de voorzitter van het College van Toezicht in een tussenbeslissing afgewezen. Door het gebrek aan onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die het rechtvaardigen af te wijken van de geldende verjaringstermijn.

20.022Ta Tussenbeslissing van de voorzitter van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 19 maart 2020

De voorzitter van het College van Toezicht, mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, hierna te noemen: de voorzitter, heeft beslist over het verzoek tot afwijking van de verjaringstermijn met betrekking tot het door:

[de moeder], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [plaatsnaam],

op 17 januari 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], hierna te noemen: de GI. De jeugdprofessional is als jeugdzorgwerker van [datum] 2014 tot [datum] 2018 geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer J.S. Meij, werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

1     Het verloop van de procedure

1.1 De voorzitter heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift ontvangen op 17 januari 2020;
  • het verzoek namens de moeder ontvangen op 5 februari 2020.

1.2 Uit het klaagschrift blijkt dat de klacht gaat over het handelen van de jeugdprofessional in de periode van 21 september 2015 tot 20 januari 2017. Op grond van artikel 6.5 van het Tuchtreglement van SKJ, versie 1.3, vervalt de mogelijkheid tot het indienen van een klacht door verjaring na drie jaar. De termijn van verjaring begint op de dag volgend op die waarop het desbetreffende handelen heeft plaatsgevonden, dan wel volgend op het moment waarop de belanghebbende van het handelen op de hoogte raakte. De ingediende klacht is op grond van voornoemd artikel in beginsel verjaard, omdat het handelen van de jeugdprofessional op het moment van indienen van de klacht meer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden.

1.3 In afwijking van voornoemd artikel, kan de voorzitter van het College van Toezicht op grond van artikel 6.7 van het Tuchtreglement bepalen dat een klager alsnog ontvankelijk is in de klacht. De klager dient hiertoe een gemotiveerd verzoek aan de voorzitter van het College van Toezicht voor te leggen, waaruit voldoende blijkt dat hij of zij niet eerder in de gelegenheid was om de klacht in te dienen. De moeder is op 31 januari 2020 door het College in de gelegenheid gesteld om uiterlijk
7 februari 2020 op grond van voornoemd artikel een gemotiveerd verzoek in te dienen. De gemachtigde van de moeder heeft het gemotiveerde verzoek op 5 februari 2020 ingediend.

2     Het verzoek, het verweer en de beoordeling

2.1 Voor zover van belang voor de beoordeling van de voorzitter is namens de moeder – samengevat – het volgende aangevoerd:

De moeder is van oordeel dat het klachtwaardig handelen zich heeft afgespeeld binnen de terugkijktermijn van het College, als bedoeld in artikel 6.5 van het Tuchtreglement. Volgens de moeder gaat het om de periode vanaf 21 september 2017 tot 20 januari 2017. De inhoud van de klachten ziet toe op het handelen van de jeugdprofessional, denk hierbij aan het nalaten de moeder en haar gezin, zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt, te helpen met de gezinsproblematiek door geen perspectiefonderzoek te doen en daarmee geen gevolg te geven aan de beschikking van de rechtbank van 19 juli 2016. Het klachtwaardig handelen heeft voortgeduurd tot het einde van de betrokkenheid van de jeugdprofessional. Daarom begint de verjaringstermijn op 20 januari 2017.

2.2 De voorzitter overweegt als volgt:

In het thans geldende Tuchtreglement is de verjaringstermijn op drie jaar gesteld. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden, kan de voorzitter op verzoek van een klager van deze verjaringstermijn afwijken. De klager dient dan conform artikel 6.7 van het Tuchtreglement te motiveren waarom hij of zij niet eerder in de gelegenheid was om de klacht in te dienen. De vraag die dan ook voor ligt, is of de moeder dat in het onderhavige geval voldoende gemotiveerd heeft. De voorzitter beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarbij veronderstelt de voorzitter dat de door de moeder genoemde data van 21 september 2017 tot 20 januari 2017 een kennelijke verschrijving is van de bedoelde periode. Afgezien daarvan volgt de voorzitter het bezwaar van de moeder tegen hantering van de nu geldende verjaringstermijn niet. De moeder heeft haar motivatie, zoals opgenomen onder 2.1 van deze beslissing, niet voorzien van enige onderbouwing. Door het gebrek aan onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die het rechtvaardigen af te wijken van de nu geldende verjaringstermijn. Het verzoek van de moeder wordt daarom afgewezen vanwege het gebrek aan feitelijke grondslag.

2.3 De voorzitter wijst het verzoek van de moeder af en is van oordeel dat het klaagschrift aangepast dient te worden met inachtneming van de verjaringstermijn, zoals vastgesteld in artikel 6.5 van het Tuchtreglement. Nu het Tuchtreglement niet voorziet in het nemen van een tussenbeslissing, verklaart de voorzitter met toepassing van artikel 14.3 van het Tuchtreglement voor wat betreft de procedure in beroep artikel 7.9 sub b van het Tuchtreglement van overeenkomstige toepassing.

3     De tussenbeslissing

Dit alles overwegende komt de voorzitter tot de volgende tussenbeslissing:

  • wijst het verzoek van de moeder af en handhaaft de verjaringstermijn zoals vastgesteld in artikel 6.5 van het Tuchtreglement;
  • oordeelt dat het klaagschrift tenminste aanpassing behoeft met inachtneming van de vastgestelde verjaringstermijn;
  • verklaart tegen deze beslissing met toepassing van artikel 14.3 van het Tuchtreglement voor wat betreft de procedure in beroep artikel 7.9 sub b van het Tuchtreglement van overeenkomstige toepassing;
  • houdt de zaak aan tot en met 16 april 2020 in afwachting van een eventuele beroepsprocedure.

Aldus gedaan door de voorzitter en op 19 maart 2020 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter