De voorzitter van het College van Toezicht, mevrouw mr. S.C van Duijn, hierna te noemen: de voorzitter, heeft in de onderhavige zaak beslist over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [plaats],
op 16 juni 2021 ingediende klaagschrift tegen:
[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als teamleider bij [de GI]. De jeugdprofessional stond van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
1 Het verloop van de procedure
1.1 De voorzitter heeft kennisgenomen van:
- het aangepaste klaagschrift, ontvangen op 10 augustus 2021.
2 De ontvankelijkheid van de klacht
2.1 De klacht
2.1.1 De vader verwijt het de jeugdprofessional dat zij de betrokken jeugdbeschermer niet van de zaak heeft gehaald, terwijl de jeugdbeschermer volgens de vader de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De jeugdbeschermer is sinds april 2021 betrokken. De vader heeft geconstateerd dat de jeugdbeschermer een facebook bericht van de moeder, d.d. 2 juni 2019, heeft geliked. Op 14 juni 2021 heeft de vader daarom een verzoek ingediend bij de jeugdprofessional om de jeugdbeschermer te laten vervangen. Op 31 juni 2021 is de vader hierover in gesprek gegaan met de jeugdprofessional en de jeugdbeschermer. In dit gesprek heeft de jeugdprofessional diverse keren herhaald dat gedegen onderzoek is gedaan, en er volgens de GI geen sprake is van schijn van partijdigheid. Het is de vader in het gesprek echter niet duidelijk geworden hoe de jeugdbeschermer zijn meerzijdige partijdigheid (heeft) bewaakt. Uiteindelijk heeft de jeugdprofessional in een brief van 22 juli 2021 aangegeven niet voornemens te zijn de jeugdbeschermer te vervangen. De vader stelt dat de onderbouwing van dit besluit erg vaag is en er op geen enkele wijze wordt ingegaan op de schijn van partijdigheid. Doordat de jeugdprofessional geen openheid van zaken geeft, worden de zorgen van de vader niet weggenomen. Het leidt eerder tot het ontstaan van argwaan.
2.1.2 De voorzitter stelt vast dat de klacht van de vader zich richt tegen de jeugdprofessional in haar hoedanigheid van teamleider. Teamleider is geen functie waarvoor een SKJ-registratie is vereist. Het is vaste jurisprudentie dat het handelen van een jeugdprofessional die werkzaam is in een leidinggevende functie, daarom in beginsel niet tuchtrechtelijk beoordeeld kan worden (zie hiervoor zaaknummers 16.004B, 18.017Tc en 18.101Ta). Deze jeugdprofessional heeft immers geen uitvoerende rol in de dienst- en/of hulpverlening ten opzichte van de jeugdige en diens opvoeders. De voorzitter verwijst naar hetgeen het College van Beroep heeft overwogen in zaak 16.004B onder 2.7 en 2.8 van die beslissing, dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Bijvoorbeeld als er is gehandeld in strijd met de professionele standaard en dit handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele cliënt (het weerslagcriterium). Dit handelen valt dan onder de zogeheten tweede tuchtnorm, welke is vastgelegd in artikel 3.1 sub b van het Tuchtreglement, versie 1.4. Van een dergelijke situatie is in de onderhavige zaak echter geen sprake, nu het toewijzen of afwijzen van het verzoek om een jeugdbeschermer te vervangen is een bevoegdheid die een teamleider heeft.
2.1.4 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht.
3 De beslissing
Dit alles overwegende komt de voorzitter tot de volgende beslissing:
- verklaart de vader op grond van artikel 7.7 sub b van het Tuchtreglement niet-ontvankelijk in de klacht.
Aldus gedaan door de voorzitter en op 16 september 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn
voorzitter