College van Toezicht | N.v.t. - Geen maatregel | zaaknummer: 21.048Ta

Het College ziet onvoldoende grond het klaagschrift inhoudelijk te beoordelen. Het is voldoende vast komen te staan dat de jeugdprofessional niet meer werkzaam zal zijn binnen het jeugddomein. Daarnaast is het voor het College voldoende duidelijk dat de vader de tuchtprocedure gebruikt om de nieuwe jeugdbeschermer te bewegen het plan van aanpak aan te passen. Daar is het tuchtrecht niet voor bedoeld. Bovendien staat hiervoor een concurrerende rechtsingang open o.g.v. het Privacyreglement gecertificeerde instelling.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
de heer H.G.A. van Schaik, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],

op 27 januari 2021 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam geweest als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [de GI], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.

De vader wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. I. Vledder, advocaat te Amsterdam.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. M. Kramer, advocaat te Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het aangepaste klaagschrift ontvangen op 18 maart 2021;
  • een reactie op het klaagschrift van de gemachtigde van de jeugdprofessional ontvangen op 21 juni 2021;
  • de conclusie van repliek ontvangen op 6 juli 2021;
  • de conclusie van dupliek ontvangen op 14 juli 2021.

1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk te behandelen. Op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).

1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021. De beslissing is op 28 september 2021 aan partijen verzonden.

2 De feiten

Op grond van de stukken gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 De vader heeft een minderjarige dochter, zij is geboren in 2014.

2.2 De vader en de moeder zijn sinds 2017 uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de dochter wordt gezamenlijk door de ouders uitgeoefend. De hoofdverblijfplaats van de dochter is bij de vader bepaald. Tussen de moeder en de dochter is een zorgregeling vastgesteld.

2.3 De moeder heeft ook een dochter (hierna: de stiefdochter) uit een vorige relatie. Tussen de vader en de stiefdochter is, gelet op family life, een omgangsregeling vastgesteld.

2.4 De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 november 2018 de dochter voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling [de vorige GI] (hierna: de vorige GI) en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. Bij beschikking van 10 december 2018 is de dochter onder toezicht gesteld van de vorige GI voor de duur van een jaar. Tevens is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg tot 19 maart 2019. Op 19 maart 2019 is de dochter teruggeplaatst bij de vader. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.

2.5 Bij beschikking van 2 juli 2020 is de vorige GI, op eigen verzoek, vervangen door de GI. De jeugdprofessional is namens de GI belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling over de dochter.

2.6 De vorige GI heeft toegezegd enkel de beschikkingen en de NIFP-rapportages van de ouders en de dochter aan de GI te doen toekomen, zodat de jeugdprofessional een nieuwe start kan maken met de ondertoezichtstelling.

2.7 De rechtbank heeft de vader op 29 juli 2020 vervangende toestemming verleend om met de dochter te verhuizen, na een schoolvakantie van minimaal twee weken.

2.8 Op 11 augustus 2020 heeft de jeugdprofessional een concept ondertoezichtstellingsrapportage opgesteld. Op 15 augustus 2020 hebben de jeugdprofessional, de vader en zijn gemachtigde een gesprek gehad over de concept rapportage. De vader heeft vervolgens een schriftelijke reactie gestuurd.

2.9 De jeugdprofessional heeft op 26 oktober 2020 de evaluatierapportage in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling opgesteld en naar de rechtbank gestuurd.

2.10 Wegens de verhuizing van de vader naar een andere regio, is de ondertoezichtstelling overgedragen aan de gecertificeerde instelling in die regio (hierna: de nieuwe GI).

2.11 De jeugdprofessional is sinds [datum] 2020 feitelijk niet meer werkzaam bij de GI. Op [datum] 2021 is haar dienstverband formeel beëindigd.

2.12 De jeugdprofessional heeft van [datum] 2016 tot en met [datum] 2021 als jeugdzorgwerker geregistreerd gestaan in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

3 Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4 De (inhoudelijke) behandeling van het klaagschrift

4.1 De gemachtigde van de jeugdprofessional heeft in de reactie van 21 juni 2021 kenbaar gemaakt dat de jeugdprofessional sinds [datum] 2021 is gestopt met werken. Zij heeft zich inmiddels ook uitgeschreven bij SKJ en zal niet meer werkzaam zijn binnen het jeugddomein. De jeugdprofessional is niet in staat om verweer te voeren. De gemachtigde heeft hiertoe een brief van de huisarts en een brief van de voormalig leidinggevende van de jeugdprofessional overgelegd. Namens de jeugdprofessional is om die reden geen verweerschrift ingediend.

4.2 De vader heeft in zijn conclusie van repliek gereageerd op de reactie op het klaagschrift. De vader hecht er waarde aan om allereerst op te merken dat hij de situatie van de jeugdprofessional betreurt. Hij hoopt van harte dat zij zal herstellen. Hij wenst het College er wel op te wijzen dat hij nog steeds een groot belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn klacht. Wegens de verhuizing van de vader is de ondertoezichtstelling overgenomen door de nieuwe GI. De nieuwe jeugdbeschermer is (uiteraard) aan de hand van de stukken in het dossier verder gegaan. In het kader van het verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen heeft zij bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend, waarbij de ondertoezichtstellingrapportage van 19 april 2021 is aangehecht. Deze is grotendeels gebaseerd op de rapportages die de jeugdprofessional heeft gemaakt. De nieuwe GI heeft op verzoek een aantal punten in de ondertoezichtstellingrapportage aangepast. Op het verzoek om de doelen die de jeugdprofessional heeft benoemd in lijn te brengen met de NIFP-rapportage is door de nieuwe GI afwijzend gereageerd. Om de nieuwe GI ertoe te bewegen de ondertoezichtstellingrapportage aan te passen, is het noodzakelijk dat het College een uitspraak doet naar aanleiding van de klachten over de (totstandkoming) van het plan van aanpak.

4.3 De gemachtigde van de jeugdprofessional heeft in de conclusie van dupliek benadrukt dat de jeugdprofessional niet in staat is om verweer te voeren. Dit kan de jeugdprofessional niet worden aangerekend, omdat er evident sprake is van een situatie van onmacht. Meer ten overvloede merkt de gemachtigde het volgende op. De vader stelt dat hij belang heeft bij een inhoudelijke uitspraak van het College, omdat de nieuwe GI afwijzend heeft gereageerd om op zijn verzoek de ondertoezichtstelling rapportage aan te passen. De vader persisteert derhalve in een verzoek om een inhoudelijk oordeel van het College om de nieuwe GI er toe te bewegen de rapportage aan te passen. De gemachtigde benadrukt dat het individuele tuchtrecht – waarin het handelen van de individuele jeugdprofessional centraal staat – niet is bedoeld om (zoals de vader wenst) de nieuwe GI als instelling te bewegen de huidige rapportage aan te passen. In dat kader verwijst de gemachtigde naar het privacyreglement gecertificeerde instellingen, waar het verzoek om correctie is vastgelegd. Het standpunt van de vader dat hij een uitspraak van het College nodig heeft om beroep te kunnen doen op het correctierecht, is derhalve onjuist.
Tot slot wenst de gemachtigde nogmaals te benadrukken dat de jeugdprofessional niet in staat is om inhoudelijk verweer te voeren. De primaire doelstelling van het tuchtrecht is volgens de website van SKJ dat de jeugdprofessional kan leren van de beoordeling van zijn of haar professionele handelen. Het is evident dat de jeugdprofessional nooit meer werkzaam zal zijn als jeugdprofessional. Dit blijkt ook uit de verklaring van haar voormalige werkgever en, gelet op haar leeftijd, uit de uitschrijving bij SKJ. De gemachtigde verzoekt het College dan ook om de menselijke maat niet uit het oog te verliezen en het de jeugdprofessional niet aan te rekenen dat zij niet in staat is, onmachtig is, om inhoudelijk verweer te voeren.

4.4.1 Het College overweegt als volgt:
Het tuchtrecht dient een doel dat het belang van de (individuele) partijen overstijgt. Namelijk enerzijds het bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door jeugdprofessionals en anderzijds om de samenleving te beschermen tegen ondeskundigheid en onzorgvuldig handelen van een beroepsbeoefenaar. Het tuchtrecht van SKJ streeft er daarnaast in het bijzonder naar dat de jeugdprofessional kan leren van de beoordeling van zijn of haar professionele handelen.

De vraag die daarom allereerst beantwoord dient te worden is of een uitspraak van dit College de kwaliteit van de beroepsuitoefening bewaakt en ervoor zorgt dat de jeugdprofessional leert van de beoordeling door dit College in de voorliggende casus. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt. Uit de verklaring van de voormalig leidinggevende van de jeugdprofessional maakt het College op dat de jeugdprofessional niet meer werkzaam zal zijn binnen het jeugddomein. Dit, in combinatie met de verklaring van de huisarts, de uitschrijving uit het Kwaliteitsregister Jeugd en de kalenderleeftijd van de jeugdprofessional maakt dat het College ervan overtuigd is dat de jeugdprofessional inderdaad niet meer werkzaam zal zijn binnen het jeugddomein, althans geen werkzaamheden zal verrichten waarvoor een SKJ-registratie is vereist. Gelet hierop zal een uitspraak van dit College in deze specifieke casus niet bijdragen aan de kwaliteit van de beroepsuitoefening, noch bijdragen aan het lerend effect van deze uitspraak voor de jeugdprofessional.

Voorts is het uit het klaagschrift en de conclusie van repliek voor het College voldoende gebleken dat de vader een ander doel heeft bij het voeren van deze procedure dan waarvoor het tuchtrecht is bedoeld. De vader heeft ondubbelzinnig gesteld dat hij deze procedure wil gebruiken om de nieuwe jeugdbeschermer te bewegen het plan van aanpak aan te passen, in die zin dat deze meer in lijn is met de visie van de vader. Dit is niet waar het tuchtrecht voor is bedoeld. Zoals ook de gemachtigde van de jeugdprofessional heeft gesteld, kan de vader  op grond van artikel 13 van het Privacyreglement gecertificeerde instelling, versie 3.0 (hierna: het Privacyreglement) gebruik maken van zijn recht op correctie. Indien de vader het niet eens is met de beslissing om het plan van aanpak niet aan te passen, kan hij op grond van artikel 22 van het Privacyreglement binnen zes weken na de beslissing van de (nieuwe) GI een verzoek bij de burgerlijke rechter indienen om hierover een beslissing te nemen. Uit het dossier maakt het College op dat (de gemachtigde van) de vader hiermee bekend zou moeten zijn. In de bijlage ‘e-mailbericht aan [jeugdprofessional] 101120’, verwijst de gemachtigde van de vader namelijk naar artikel 13 van het Privacyreglement. Gelet hierop concludeert het College dat voor de vader een concurrerende rechtsingang openstaat, die met voldoende waarborgen is omkleed. Ten overvloede wijst het College op artikel 2 sub e van Protocol externe overdracht ondertoezichtstelling. Hierin is opgenomen dat de gecertificeerde instelling die de uitvoering van de ondertoezichtstelling overneemt dient te beoordelen of het bestaande plan van aanpak wijzigingen behoeft of dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling kan worden voortgezet volgens het bestaande plan van aanpak. Een wettelijke grondslag voor hetgeen de vader vraagt, het opstellen van een nieuw plan van aanpak aan de hand van het NIFP-rapport, ontbreekt.

Tot slot overweegt het College nog dat het niet is vast komen te staan in welke mate de vader of de dochter in hun belangen zijn geschaad door het handelen van de jeugdprofessional. De vader heeft namelijk zelf op 28 oktober 2020 per e-mail de samenwerking met de GI ‘gestaakt’.

4.4.2 Het College ziet onvoldoende grond het klaagschrift inhoudelijk te beoordelen en licht dit als volgt toe. Het is voor het College allereerst voldoende vast komen te staan dat de jeugdprofessional niet meer werkzaam zal zijn in het jeugddomein. Ten tweede is het voor het College voldoende duidelijk geworden dat de vader een tuchtklacht heeft ingediend om de nieuwe jeugdbeschermer te bewegen het plan van aanpak aan te passen. Hiervoor staat een concurrerende rechtsingang open. Het voorgaande in samenhang bezien maakt dat het College van oordeel is dat een inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift in dit specifieke geval het doel van het tuchtrecht voorbijgaat. Het College verklaart de vader daarom op grond van artikel 14.3 met analoge toepassing van artikel 7.7 sub b van het Tuchtreglement niet-ontvankelijk  in zijn klaagschrift.

5 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift.

Aldus gedaan door het College en op 28 september 2021 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk                                             mevrouw mr. M.R. Veerman
voorzitter                                                                                    secretaris