College van Beroep | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.021B

Het College van Beroep is van oordeel dat het starten van een nieuwe tuchtrechtelijke procedure niet de plaats is om gedane uitlatingen van een jeugdprofessional te betwisten die gedaan zijn tijdens een eerdere tuchtrechtelijke procedure.

Het College van Beroep heeft beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. A.P. van der Linden, voorzitter,
de heer mr. M.A. Stammes, lid-jurist,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
mevrouw J.A. Pires, lid-beroepsgenoot,
de heer W.L. Scholtus, lid-beroepsgenoot,

in de zaak van:

[Appellant], klager in eerste aanleg, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],

tegen:

[Verweerder], beklaagde in eerste aanleg, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam bij de gecertificeerde instelling [GI], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T. Kuijs.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College van Beroep heeft kennisgenomen van:
– het (aangepaste) klaagschrift dat de vader op 6 juni 2019 bij het College van Toezicht heeft ingediend;
– het verweerschrift dat de jeugdprofessional op 13 augustus 2019 bij het College van Toezicht heeft ingediend;
– de beslissing van het College van Toezicht in zaaknummer 19.230Ta van 21 oktober 2019;
– het aangepaste beroepschrift, met de bijlagen, dat de vader op 26 december 2019 bij het College van Beroep heeft ingediend;
– het verweerschrift, met de bijlage, dat de jeugdprofessional op 18 februari 2019 bij het College van Beroep heeft ingediend;
– de conclusie van repliek die de vader op 7 mei 2020 heeft ingediend;
– de conclusie van dupliek die de jeugdprofessional op 14 mei 2020 heeft ingediend.

1.2 Bij voornoemde beslissing heeft het College van Toezicht de vader niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 1 en 3, zijn de klachtonderdelen 2 en 6 ongegrond verklaard en de klachtonderdelen 4,5 en 7 (deels) gegrond verklaard. Aan de jeugdprofessional is de maatregel van waarschuwing opgelegd.

1.3 De vader heeft op 30 november 2019 tegen deze beslissing – tijdig – beroep aangetekend. Omdat de gronden van het beroep voor het College van Beroep onvoldoende duidelijk waren, is de vader in de gelegenheid gesteld een aangepast beroepschrift in te dienen. De vader heeft op 26 december 2019 een aangepast beroepschrift ingediend dat in plaats is gekomen van het beroepschrift dat op 30 november 2019 was ingediend.

1.4 De mondelinge behandeling van het beroep zou aanvankelijk plaatsvinden op 2 april 2020.
Op 17 maart 2020 zijn partijen bericht dat het College van Beroep zich in verband met de maatregelen rondom COVID-19 genoodzaakt ziet de mondelinge behandeling van het beroep geen doorgang te laten vinden.

1.5 Op 21 april 2020 zijn partijen bericht dat het College van Beroep vanwege de ontwikkelingen rondom COVID-19 werkt volgens een tijdelijke regeling. De voorzitter heeft op grond van artikel 16 jo. 5 van de tijdelijke regeling (versie 1) geoordeeld dat de zaak geen mondelinge behandeling behoeft. Partijen zijn conform de tijdelijke regeling in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen de wederpartij naar voren heeft gebracht (repliek en dupliek) Deze conclusie van repliek en dupliek hebben partijen op respectievelijk 7 mei 2020 en 14 mei 2020 bij het College van Beroep ingediend.

1.6 Per e-mailbericht van 15 mei 2020 zijn partijen bericht dat de schriftelijke behandeling van het beroep – zonder aanwezigheid van partijen – zal plaatsvinden op woensdag 3 juni 2020. Tevens zijn partijen bericht dat de beslissing op 15 juli 2020 per aangetekende post aan hen wordt verzonden.

2     De feiten

Op grond van de stukken gaat het College van Beroep van de volgende feiten uit:

2.1 De vader heeft drie minderjarige zonen. De oudste zoon is geboren in 2004, de middelste zoon in 2006 en de jongste zoon in 2009, de zonen worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de kinderen.

2.2 De relatie tussen de ouders van de kinderen is in 2011 beëindigd. De ouders waren tot 23 juni 2016 gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 23 juni 2016 is het gezamenlijk gezag voor de periode van een jaar geschorst. De moeder is in deze periode belast geweest met het eenhoofdig gezag. Vanaf 23 juni 2017 is de schorsing van het gezamenlijk gezag van rechtswege opgeheven. Bij beschikking van de rechtbank van 2 oktober 2017 is het gezamenlijk gezag beëindigd en is bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen toekomt aan de moeder.

2.3 De kinderen wonen bij de moeder.

2.4 De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 september 2011 de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, maar per 23 maart 2018 beëindigd. Bij beschikking van 12 februari 2019 zijn de kinderen opnieuw onder toezicht van de GI gesteld.

2.5 De jeugdprofessional heeft de ondertoezichtstelling gedurende drie verschillende periodes uitgevoerd: de eerste periode was rondom de start van de ondertoezichtstelling in 2011, in welke periode op verzoek van de vader een andere gezinsvoogd werd aangesteld. Daarna is de jeugdprofessional gedurende een tweede periode betrokken geweest bij de ondertoezichtstelling, te weten van maart 2016 tot maart 2018. Per 12 februari 2019 is de jeugdprofessional wederom belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

2.6 De vader heeft op 4 oktober 2016 bij het College van Toezicht van SKJ tegen de jeugdprofessional een tuchtklacht ingediend die bestaat uit zeven klachtonderdelen. Bij beslissing van 4 augustus 2017 (16.137Tb) heeft het College van Toezicht één klachtonderdeel gegrond verklaard. Voor het overige is de klacht ongegrond verklaard. Het College van Toezicht heeft afgezien van het opleggen van een maatregel aan de jeugdprofessional. Op 28 september 2017 heeft de vader bij het College van Beroep van SKJ beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing en de jeugdprofessional heeft op 27 november 2017 incidenteel beroep ingesteld. Bij beslissing van 9 mei 2018 (17.029Bb) heeft het College van Beroep klachtonderdeel VII alsnog ongegrond verklaard en in zoverre de beslissing van het College van Toezicht van 4 augustus 2017 vernietigd. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen heeft het College van Beroep het oordeel van het College van Toezicht gehandhaafd.

2.7 Op 12 december 2017 heeft de vader bij het College van Toezicht van SKJ opnieuw een tuchtklacht tegen de jeugdprofessional ingediend, bestaande uit twaalf klachtonderdelen. Bij beslissing van 30 juli 2018 (17.148T) heeft het College van Toezicht één klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond verklaard. Voor het overige is de klacht ongegrond verklaard. Het College van Toezicht heeft afgezien van het opleggen van een maatregel aan de jeugdprofessional. Tegen voornoemde beslissing heeft de vader op 24 september 2018 beroep ingesteld bij het College van Beroep van SKJ. Bij beslissing van 5 maart 2019 (18.019B) heeft het College van Beroep het oordeel van het College van Toezicht gehandhaafd, zij het met aanvulling van de gronden.

2.8 De jeugdprofessional is sinds [datum] 2014 geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). In de periode van [datum] 2014 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker. Sinds [datum] 2018 is hij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College van Beroep toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessionals aan de algemene tuchtnorm. Het College van Beroep is niet bevoegd om klachten over het handelen en/of nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

3.3 Op grond van de kamer waarin een jeugdprofessional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College van Beroep het handelen van een jeugdprofessional aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. Voor wat betreft de registratie van de jeugdprofessional is gebleken dat hij gedurende zijn betrokkenheid bij deze casus van kamer is gewisseld, zoals weergegeven onder 2.8 van deze beslissing. Gelet hierop wijst het College van Beroep erop dat in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional gelezen dienen te worden, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.

3.4 Het beroepschrift richt zich tegen de beoordeling van de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 6.

4     Het beroep, verweer en de beoordeling

4.1.1 Hierna zullen de in het beroepschrift aangehaalde klachtonderdelen een voor een worden besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel wordt de oorspronkelijke klacht genoemd, het oordeel van het College van Toezicht, de grieven in beroep en de conclusie van repliek, evenals het verweer in beroep en de conclusie van dupliek, waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College van Beroep zal worden gegeven.

4.1.2 Het College van Beroep wijst er nog op dat in een beroepsprocedure alleen grieven kunnen worden aangevoerd die zien op de beoordeling van de oorspronkelijke klachtonderdelen zoals geformuleerd bij het College van Toezicht. Voor zover de vader in het beroepschrift en/of de conclusie van repliek nieuwe klachtonderdelen heeft geformuleerd zijn deze niet in deze beslissing opgenomen en kan het College van Beroep daar geen oordeel over geven.

4.2 Klachtonderdeel 1

4.2.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 1 als volgt geformuleerd:  “De jeugdprofessional liegt tot tweemaal toe de colleges van SKJ voor en probeert het bewijsmateriaal daarvoor ongegrond te laten verklaren.”

4.2.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Dit klachtonderdeel vraagt het College [van Toezicht] te oordelen over verklaringen die de jeugdprofessional gedaan heeft gedurende een eerdere tuchtprocedure. De vraag is of het College [van Toezicht] daartoe bevoegd is. Het College [van Toezicht] beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt. In het tuchtrecht staat conform artikel 2.1 van het Tuchtreglement van SKJ, versie 1.3, de kwaliteit van het handelen van de jeugdprofessional in het jeugddomein jegens betrokkenen centraal. Wanneer een jeugdprofessional wordt ingeschakeld, moet de maatschappij ervan op aan kunnen dat de dienstverlening voor de jeugd voldoet aan de kwaliteitseisen (artikel 2.3 van genoemd Tuchtreglement). Hieruit volgt dat een klacht in beginsel slechts betrekking kan hebben op het beroepsmatig handelen van een jeugdprofessional (de dienstverlening), zoals opgenomen in artikel 3.2 van het Tuchtreglement. In een tuchtprocedure dient een jeugdprofessional zich te verantwoorden over zijn of haar beroepsmatig handelen. Het College [van Toezicht] is van oordeel dat een tuchtrechtelijke verantwoording niet valt onder de werkzaamheden van een jeugdprofessional, in casu een jeugdbeschermer. De verklaringen van een jeugdprofessional die gedaan zijn gedurende een tuchtprocedure kunnen daarom volgens het College [van Toezicht] dan ook niet tuchtrechtelijk beoordeeld worden. Het College [van Toezicht] verklaart zich dan ook niet bevoegd de gedurende de eerdere tuchtprocedure gedane verklaringen van de jeugdprofessional te beoordelen en verklaart de vader niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.”

4.2.3 De vader is van mening dat het College van Toezicht ten onrechte stelt dat hetgeen de jeugdprofessional stelde tijdens een eerdere klachtenprocedure, hij dit niet deed als jeugdprofessional. De vader vindt dit opmerkelijk omdat hij heeft geklaagd over het functioneren van de jeugdprofessional. De vader stelt zich op het standpunt dat je niet alleen in de uitvoering van je werkzaamheden jeugdprofessional bent, maar ook als je over de uitvoering van je werkzaamheden ter verantwoording wordt geroepen. De uitspraak van het College van Toezicht zou een vrijbrief betekenen om onwaarheden te verkondigen. De vader stelt in zijn conclusie van repliek dat het verweer voeren misschien niet behoort tot het beroepsmatig handelen van een jeugdprofessional, maar het verkondigen van de waarheid wel. De vader vraagt zich af hoe de tuchtcolleges het professioneel handelen kunnen beoordelen als de jeugdprofessional in zijn verweer onwaarheden mag verkondigen. Het centraal tuchtcollege is van oordeel dat een jeugdprofessional die in een tuchtrechtelijke procedure opzettelijk in strijd met de waarheid een verklaring aflegt, handelt in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele professional (artikel 7 lid 1 onder b Wet BIG).

4.2.4 De jeugdprofessional is van mening dat het oordeel van het College van Toezicht ten aanzien van dit klachtonderdeel juist is. In het Tuchtreglement is bepaald dat een klacht in beginsel slechts betrekking kan hebben op het beroepsmatig handelen van een jeugdprofessional. Het voeren van verweer, schriftelijk dan wel tijdens een mondelinge behandeling, behoort niet tot het beroepsmatig handelen van een jeugdprofessional. Daarnaast vindt de jeugdprofessional het juridisch van belang dat een partij die in tuchtrechtelijke zin wordt aangesproken zich vrij moet voelen verweer te voeren op een wijze die hem of haar passend voorkomt. Als dat betreffende verweer niet wordt geaccepteerd, om welke reden dan ook, dan vindt de toetsing van dat verweer in die procedure plaats en niet nog eens naderhand.

4.2.5 Het College van Beroep overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Het College van Beroep volgt het oordeel van het College van Toezicht dat een tuchtrechtelijke klacht in beginsel dient te gaan over het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional. Het College van Beroep wijst er daarnaast op dat in artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdzorg) van de Beroepscode, het volgende is opgenomen: “De jeugdzorgwerker bevordert door het naleven van de beroepsnormen – en door daar persoonlijk verantwoording over af te leggen – het vertrouwen in de jeugdzorg.” Het College van Beroep is van oordeel dat verantwoording afleggen over het professionele handelen, zowel in een verweerschrift als mondeling tijdens de behandeling van een klacht dan wel beroep, behoort tot een verantwoordelijkheid van een jeugdprofessional die aan het tuchtrecht onderworpen is. Het staat de jeugdprofessional echter vrij om dit op een manier te doen die hij het meest passend acht. In het geval een jeugdprofessional in het verweerschrift of tijdens een mondelinge behandeling iets zegt dat de wederpartij betwist, is die betreffende procedure de plaats voor de wederpartij om dit kenbaar te maken. Het is vervolgens aan het behandelend college om een beslissing te nemen op basis van wat partijen hebben aangevoerd en eventuele andere relevante omstandigheden. Het College van Beroep is van oordeel dat het starten van een nieuwe tuchtrechtelijke procedure niet de plaats is om de gedane uitlatingen van een jeugdprofessional tijdens een eerdere tuchtrechtelijke procedure te betwisten.

4.2.7 Het College van Beroep verwerpt de grief.

4.3 Klachtonderdeel 2

4.3.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 2 als volgt geformuleerd: “De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het College van Beroep in zaaknummer 18.019B toegezegd de door de vader gestelde vragen op een later tijdstip te beantwoorden. Tot op heden is dit niet gebeurd.”

4.3.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Partijen verschillen van visie over hetgeen de jeugdprofessional al dan niet zou hebben toegezegd met betrekking tot de gestelde vragen van de vader gedurende de eerdere tuchtprocedure. De vader heeft het College [van Toezicht], tijdens de mondelinge behandeling van de onderhavige klacht, verzocht de verklaring van de jeugdprofessional na te gaan in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het Beroep in zaaknummer 18.019B. Het College [van Toezicht] merkt op dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt van een mondelinge behandeling bij de tuchtcolleges van SKJ. De secretaris maakt aantekeningen van de mondelinge behandeling die als ondersteuning dienen voor het dan behandelende College. Deze werkwijze is ook gecodificeerd in artikel 9.5 sub b van het nu geldende Tuchtreglement. De vader heeft geen andere feitelijke onderbouwing overgelegd waaruit blijkt dat de jeugdprofessional de toezegging gedaan heeft om de gestelde vragen op een later moment te beantwoorden. De jeugdprofessional stelt zich op het standpunt deze toezegging nooit gedaan te hebben. Het College [van Toezicht] kan onder deze omstandigheden niet vaststellen dat de jeugdprofessional de door de vader veronderstelde toezegging gedaan heeft, zodat dit klachtonderdeel niet gegrond wordt bevonden. Immers, het College [van Toezicht] kan de feiten niet vaststellen die ten grondslag liggen aan het verwijt.” Het College van Toezicht heeft het klachtonderdeel ongegrond verklaard. 

4.3.3 De vader stelt dat dit klachtonderdeel voortborduurt op klachtonderdeel 1 en dat het merkwaardig is dat hetgeen de jeugdprofessional tijdens een mondelinge behandeling verklaart, niet wordt vastgelegd. De vader heeft de hoop dat het College van Beroep de toezegging van de jeugdprofessional wel heeft vastgelegd. De vader stelt in zijn conclusie van repliek dat het merkwaardig is dat de jeugdprofessional tijdens een mondelinge behandeling zaken kan toezeggen om deze vervolgens later weer te ontkennen. De vader stelt dat hij ervan uit mag gaan dat het College van Beroep een toezegging die tijdens een mondelinge behandeling is gedaan wel heeft geregistreerd.

4.3.4 De jeugdprofessional stelt dat dit klachtonderdeel is gebaseerd op een aanname van de vader, een aanname zonder grond. De jeugdprofessional bestrijdt dat hij tijdens een mondelinge behandeling in een eerdere procedure bij het College van Beroep aan de vader heeft toegezegd dat hij een reeks vragen van de vader zou beantwoorden. De jeugdprofessional heeft tijdens deze mondelinge behandeling naar voren gebracht dat een mondelinge behandeling niet is bedoeld om vragen te beantwoorden en daarbij is ook niet toegezegd dat dit later alsnog zo gebeuren.

4.3.5 Het College van Beroep volgt ten aanzien van dit klachtonderdeel het oordeel van het College van Toezicht. Zoals het College van Toezicht reeds helder uiteen heeft gezet, is in artikel 9.5 sub b van het Tuchtreglement (versie 1.3) gecodificeerd dat de aantekeningen die tijdens een mondelinge behandeling van de klacht worden gemaakt, ondersteunend zijn aan het behandelend college en niet aan partijen worden verstrekt. In beroep heeft de vader, net als in de procedure bij het College van Toezicht, geen feitelijke onderbouwing overlegd waaruit blijkt dat de jeugdprofessional de betreffende toezegging heeft gedaan. Daarnaast heeft de jeugdprofessional de betreffende toezegging uitdrukkelijk betwist. Het College van Beroep is van oordeel dat de grief van de vader gericht tegen dit klachtonderdeel niet kan slagen.

4.3.6 Het College van Beroep verwerpt de grief.

4.4 Klachtonderdeel 3

4.4.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 3 als volgt geformuleerd: “De jeugdprofessional heeft tegenover de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: RvdK, beweerd dat het aan de vader zijn tegenwerkingen heeft gelegen dat de hulp voor de oudste zoon zo laat tot stand is gekomen en heeft hiermee de vader bewust in een kwaad daglicht gezet.”

4.4.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Het is het College [van Toezicht] gebleken dat het College van Beroep in zaaknummer 18.019B onder 3.11 (klachtonderdeel X) reeds een oordeel heeft gegeven met betrekking tot het verwijt dat de jeugdprofessional de RvdK ten behoeve van de (concept)rapportage onjuist zou hebben geïnformeerd en de RvdK bewust op het verkeerde been zou hebben gezet door een bepaald beeld van de vader te schetsen, welke in strijd was met de waarheid. Het College van Beroep heeft onder 3.11.5 van die beslissing geoordeeld dat dit niet gebleken is en evenmin dat de jeugdprofessional de feiten bewust zou hebben verdraaid. Het College [van Toezicht] oordeelt dat het huidige verwijt gelijk gesteld kan worden aan het eerder gemaakte verwijt zoals omschreven in klachtonderdeel X van zaaknummer 18.019B. Nu het College van Beroep in zaaknummer 18.019B over dit klachtonderdeel reeds een beslissing heeft genomen, verklaart het College [van Toezicht] de vader niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.”

4.4.3 De vader is van mening dat het College van Toezicht ten onrechte heeft gesteld dat dit klachtonderdeel reeds eerder is behandeld. Er is weliswaar eerder geklaagd over uitlatingen van de jeugdprofessional in het kader van het onderzoek waaraan de vader refereert, maar niet alle uitlatingen van de jeugdprofessional zijn destijds getoetst. De vader vindt het te algemeen dat het College van Toezicht stelt dat omdat er al eens is geklaagd over een passage uit het raadsrapport, dat de vader daarom niet meer over de overige uitlatingen van de jeugdprofessional kan klagen. Deze uitlatingen vielen de vader pas later op en deze uitlating is nimmer eerder behandeld.

4.4.4 De jeugdprofessional is van mening dat het oordeel van het College van Toezicht ten aanzien van dit klachtonderdeel terecht is. Dit klachtonderdeel gaat in de kern over de vraag of de jeugdprofessional de RvdK verkeerd heeft voorgelicht in het telefoongesprek dat heeft geleid tot (concept)rapport van 18 april 2017.

4.4.5 Het College van Beroep overweegt dat het College van Toezicht terecht en op goede gronden de vader niet-ontvankelijk heeft verklaard in dit klachtonderdeel. Het College van Beroep volgt het standpunt van de jeugdprofessional dat dit klachtonderdeel in de kern gaat over de vraag of de jeugdprofessional de RvdK verkeerd heeft voorgelicht in een telefoongesprek dat heeft geleid tot de (concept)rapportage van de RvdK. Dit klachtonderdeel heeft het College van Beroep reeds beoordeeld in zaaknummer 18.019B. Het is dan ook niet mogelijk om in een nieuwe procedure, nieuwe voorbeelden aan te voeren om zo de eerdere beoordeling van het klachtonderdeel te betwisten. Het College van Beroep is dan ook van oordeel dat de grief van de vader ten aanzien van dit klachtonderdeel niet kan slagen.

4.4.6 Het College van Beroep is van oordeel dat de grief faalt. 

4.5 Klachtonderdeel 6

4.5.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 6 als volgt geformuleerd: “Met betrekking tot het overleggen van contactjournaals, hebben de colleges van SKJ tot tweemaal toe de klacht van de vader gegrond verklaard. De jeugdprofessional heeft echter tot op heden verzuimd uitvoering te geven aan deze gegrondverklaringen. De contactjournaals zijn namelijk ook na de beslissing van het College van Beroep niet overgelegd aan de vader.”

4.5.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Het is het College [van Toezicht] gebleken dat het College van Beroep in zaaknummer 18.019B onder 3.6.5 (klachtonderdeel V) reeds een oordeel heeft gegeven met betrekking tot het verwijt dat aan de vader de contactjournaals, waar hij recht op heeft, niet zijn verstrekt. Het College [van Toezicht] beperkt zich daarom in de onderhavige procedure tot het verwijt dat de jeugdprofessional ook na 5 maart 2019 aan de vader de betreffende contactjournaals niet heeft verstrekt. Uit de overgelegde stukken stelt het College [van Toezicht] vast dat het dossier, waar de contactjournaals in zijn vastgelegd, voor de vader in orde is gemaakt en dat hij is uitgenodigd het dossier op het kantoor van de GI op te halen. Dat het ophalen kennelijk door diverse oorzaken vertraagd is, valt buiten de invloedssfeer van de jeugdprofessional. Volgens het College [van Toezicht] heeft de vader ook een eigen verantwoordelijkheid om het dossier (volgens afspraak) op te halen. De jeugdprofessional valt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken voor wat betreft het verschaffen van de contactjournaals in de periode na 5 maart 2019. Dat de vader tijdens de mondelinge behandeling van de klacht betoogd heeft dat het ontvangen dossier slechts tien pagina’s bevat, is geen onderdeel van het oorspronkelijke klachtonderdeel en kan het College [van Toezicht] voorts niet vaststellen nu het niet beschikt over het betreffende dossier.”

4.5.3 De vader stelt dat hij geen nut zag in het afspreken met de jeugdprofessional omdat duidelijk werd dat de jeugdprofessional niet hetgeen zou verstrekken wat de vader had verzocht. De vader had tot 23 juni 2017 gezag en had tot die datum recht op alle informatie over hem en zijn kinderen. Tot op de dag van vandaag heeft de vader deze informatie niet gekregen. Op 28 november 2019 heeft de leidinggevende van de jeugdprofessional erkend dat de jeugdprofessional hierin fouten heeft gemaakt.

4.5.4 In de visie van de jeugdprofessional heeft het College van Toezicht terecht overwogen dat die kwestie al eerder onderwerp is geweest van een tuchtrechtelijke procedure tussen partijen. De vader heeft een klacht ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens waar duidelijk is geworden dat er bij de leidinggevende van de jeugdprofessional kennelijk een misverstand bestond over de vraag of eerder verstrekte gegevens opnieuw aan de vader zouden moeten worden verstrekt. Voorts is er kennelijk discussie ontstaan over de vraag op welke wijze de gevraagde gegevens aan de vader moesten worden verstrekt. In redelijkheid kan dit alles niet aan de jeugdprofessional worden toegekend, zeker niet in het licht van het feit dat de vader het contact met de jeugdprofessional met regelmaat vermeed.

4.5.5 Het College van Beroep overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Het College van Toezicht heeft terecht geoordeeld dat het College van Beroep in zaaknummer 18.019B al een oordeel heeft gegeven met betrekking tot het verwijt van de vader dat aan hem de contactjournaals, waar hij recht op had, niet zijn verstrekt. Anders dan het College van Toezicht is het College van Beroep echter van oordeel dat de vader in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het klachtonderdeel. Op dit punt zal het College van Beroep de beslissing van het College van Toezicht dan ook vernietigen.
Voor wat betreft het verwijt dat de jeugdprofessional ook na 5 maart 2019 de betreffende contactjournaals niet aan de vader heeft verstrekt, overweegt het College van Beroep als volgt. De vader heeft dit klachtonderdeel onderbouwd met een verslag van een hoorzitting bij de Autoriteit Persoonsgegevens op 28 november 2019. Bij deze hoorzitting zijn de vader en de regiomanager van de GI aanwezig geweest. De vader stelt in zijn beroepschrift dat de regiomanager tijdens deze hoorzitting heeft erkend dat de jeugdprofessional fouten heeft gemaakt in de informatieverstrekking richting de vader. Het College van Beroep leest dit echter niet in het verslag van de hoorzitting. De regiomanager erkent weliswaar dat er van de zijde van de GI fouten zijn gemaakt, maar dat daarover contact is geweest met de beleidsmedewerker en juristen van de GI. Gelet op het voorgaande is het voor het College van Beroep onvoldoende aannemelijk geworden dat dit het individuele handelen van de jeugdprofessional betreft waardoor de jeugdprofessional ten aanzien hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.5.6 Het College van Beroep is van oordeel dat de grieven falen.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Beroep tot de volgende beslissing:

  • verklaart – opnieuw rechtdoende – de vader deels niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 6 en vernietigt in zoverre de beslissing van het College van Toezicht in zaaknummer 19.230Ta van 21 oktober 2019;
  • handhaaft voor het overige het oordeel van het College van Toezicht, voor zover aan het oordeel van het College van Beroep onderworpen.

Aldus gedaan door het College van Beroep en op 15 juli 2020 aan partijen toegezonden.
de heer mr. A.P. van der Linden                                                mevrouw mr. T. Kuijs

voorzitter                                                                                        secretaris