College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 20.524Ta

Het College overweegt dat uit de Beroepscode geen absolute verplichting voortvloeit om altijd zelf in direct contact met betrokkenen de professionele relatie te beëindigen. In uitzonderlijke gevallen kan dit door anderen worden overgenomen zoals door een leidinggevende of de directie.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. M.A. Stammes, voorzitter,
de heer E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klager 1], hierna te noemen: de oom, en [klager 2], hierna te noemen: de vader, hierna gezamenlijk aan te duiden als: klagers, beide wonende te [plaats],

op 11 december 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T. Kuijs.

Klagers worden in deze zaak bijgestaan door hun gemachtigde de heer M.E. Kranenburg, werkzaam bij AKJ.

 De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. K.M. ten Pas, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift ontvangen op 11 december 2020;
  • het verweerschrift ontvangen op 2 maart 2021;
  • de conclusie van repliek ontvangen op donderdag 25 maart 2021;
  • de conclusie van dupliek ontvangen op 7 april 2021.

1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk te behandelen. Op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op wat de wederpartij naar voren heeft gebracht (repliek en dupliek).

1.3 Op 24 juni 2021 zijn partijen bericht dat de oorspronkelijke voorzitter wegens overmacht onverhoopt is verhinderd tijdens de schriftelijke behandeling. In het belang van de voortgang van de procedure is besloten de voorzitter te vervangen voor de heer mr. M.A. Stammes. Partijen zijn erop gewezen dat de heer Stammes gebruikelijk de voorzitter is van het College van Beroep, maar in deze zaak enkel zal optreden als voorzitter van het College van Toezicht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om tegen de wijziging van de voorzitter bezwaar te maken, maar hebben dit niet gedaan.

1.4 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. De beslissing is op 12 augustus 2021 aan partijen verzonden.

2     De feiten

Op grond van de stukken gaat het College van de volgende feiten uit:

2.1 Klagers zijn respectievelijk de oom en de vader van twee minderjarige kinderen: een zoon die is geboren in 2009 en een dochter die is geboren in 2007.

2.2 De jeugdprofessional is in de periode van 1 november 2019 tot 7 september 2020 de jeugdbeschermer van de dochter geweest in het kader van de uitvoering van een ondertoezichtstelling. Een collega van de jeugdprofessional is belast geweest met de uitvoering van de ondertoezichtstelling over de zoon.

2.3 Tussen 2 en 7 september 2020 vinden diverse incidenten plaats die de jeugdprofessional als bedreigend en intimiderend heeft ervaren. Op 7 september 2020 zijn de incidenten in het Veiligheidshuis besproken en is een risicotaxatie gemaakt. Naar aanleiding hiervan is besloten om de casus per direct over te dragen aan het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET JB).

2.4 Op 7 september 2020 heeft de gebiedsmanager van de GI de vader een brief gestuurd waarin hij wordt geïnformeerd dat de ondertoezichtstelling van de kinderen is overgedragen van de GI aan LET JB. In deze brief is vermeld dat de reden voor deze overdracht is dat de oom de jeugdprofessional zou hebben bedreigd en geïntimideerd.

2.5 Op 9 september 2020 heeft de oom een bericht aan de jeugdprofessional gestuurd. In dit e‑mailbericht is het volgende opgenomen:
Tot mij is gekomen een schrijven waarin gesteld wordt dat ik jou bedreigd en geïntimideerd zou hebben.
Graag zou ik binnen 48 uur vernemen de exacte terminologie waaruit deze vermeende bedreigingen en intimidaties hun grondslag vinden. Alsmede plaats en omstandigheden. Alvorens ik verdere stappen onderneem.”

2.6 Op 10 september 2020 heeft de voorzitter van de raad van de bestuur van de GI aangifte gedaan tegen de oom wegens bedreiging en van vernieling aan/van de auto van de jeugdprofessional.

2.7 Op 10 september 2020 heeft de directie van de GI een brief naar de vader gestuurd waarin kenbaar wordt gemaakt dat er geen contact meer mag zijn tussen de GI en klagers. Reden hiervoor is dat de GI stelt dat de oom (opnieuw) contact heeft gezocht met een medewerker van de GI en heeft geprobeerd het privé e-mailadres van de betrokken gebiedsmanager te achterhalen.

2.8 Per e-mailbericht van 10 september 2020 heeft de oom gereageerd op de brief van de GI. Kort weergegeven verzoekt de oom opheldering van de aantijgingen die er naar zijn mening zijn gedaan.

2.9 De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2013 in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) geregistreerd. In de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker. Met ingang van [datum] 2018 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     De ontvankelijkheid

4.1 Klagers hebben de klacht gezamenlijk ingediend. Klagers zijn echter niet op dezelfde manier betrokken bij de jeugdprofessional. Het College ziet daarom aanleiding om ambtshalve de ontvankelijkheid van de oom te toetsen. Het College stelt dat volgens de begripsbepalingen in het Tuchtreglement (versie 1.4) het volgende wordt verstaan onder het begrip belanghebbende:
“Elk (rechts)persoon die een belang heeft bij het (beroepsmatig) handelen van de jeugdprofessional.”
De vraag die het College aldus moet beantwoorden, is of de oom een belang heeft bij het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend. De jeugdprofessional was in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling betrokken bij de vader en de dochter. Hoewel tijdens de betrokkenheid van de jeugdprofessional de oom aanwezig is geweest als ondersteuner of vertrouwenspersoon van de vader, neemt dit niet weg dat de oom geen formele partij is bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Aangezien de klacht ziet op de wijze waarop de jeugdprofessional zijn betrokkenheid heeft afgerond, ziet het College niet in hoe de oom een belang heeft bij de toetsing van dit handelen. Om die reden is het College van oordeel dat de oom geen belanghebbende is en hij om die reden geen klacht kan indienen (artikel 6.1 van het Tuchtreglement, versie 1.4). Dit leidt ertoe dat het College de oom niet-ontvankelijk zal verklaren in de klacht (artikel 7.7 sub b. van het Tuchtreglement). De vader heeft wel een belang bij (de toetsing van) het beroepsmatig handelen van de jeugdprofessional en het College is dan ook van oordeel dat de vader wel ontvankelijk is in de klacht.

4.2 Het College is van oordeel dat de oom niet-ontvankelijk is in de klacht.

5     De klacht, het verweer, de conclusie van repliek, de conclusie van dupliek en de beoordeling

De klacht, het verweer, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek (voor zover hierin relevante informatie voor de klacht is aangeleverd) worden zakelijk weergegeven. Daarna volgt het oordeel van het College. De reikwijdte van een klacht dient voor alle betrokkenen, inclusief het College, helder te zijn. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de klacht die is ingediend op 11 december 2020. Voor zover de vader in de conclusie van repliek de klacht heeft uitgebreid, geeft het College hier geen oordeel over.

5.1 De klacht

5.1.1 De jeugdprofessional heeft de zaak niet zorgvuldig afgerond.

Toelichting:
De Beroepscode stelt dat een jeugdprofessional verantwoordelijk is voor een zorgvuldige afsluiting van de professionele relatie. De beslissing tot het afsluiten van de hulpverlening moet aan de cliënt worden verantwoord. Overdragen naar een andere organisatie zonder dat dit concreet en dus voor de vader te begrijpen is, is geen zorgvuldige afsluiting. Als het klopt wat de GI stelt, dat er sprake is geweest van bedreiging en intimidatie, dan is het begrijpelijk dat de jeugdprofessional geen contact meer met de vader wenst. Dat neemt niet weg dat volgens de Beroepscode de verantwoordelijkheid voor een goede afronding wel bij de jeugdprofessional ligt. Het is dus aan de jeugdprofessional om erop toe te zien dat voor de vader duidelijk is waar de bedreiging en intimidatie uit zouden bestaan. Zoals uit de brief van de manager en de directie blijkt, is aan de vader niet uitgelegd wat er is gebeurd. Daarmee is aangetoond dat de jeugdprofessional hier niet op heeft toegezien waardoor er naar de mening van de vader een schending is van artikel I (Beëindiging van de professionele relatie) van de Beroepscode.

5.1.2 De jeugdprofessional heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat er in de periode tussen 2 en 7 september 2020 verschillende situaties zijn geweest die de jeugdprofessional als bedreigend en intimiderend heeft ervaren. Op 7 september 2020 is de kwestie besproken binnen het veiligheidshuis waarbij een risicotaxatie is gemaakt. Naar aanleiding hiervan is besloten om de casus per direct over te dragen aan LET JB. Op basis van de inhoud van de brieven van 7 en 10 september 2020 had het de vader duidelijk moeten zijn dat de jeugdprofessional het handelen van de vader en de oom als intimiderend en bedreigend heeft ervaren. De jeugdprofessional is dan ook concluderend van mening dat de overdracht aan LET JB op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en de beslissing tot overdracht met de brieven van 7 en 10 september 2020 voldoende aan de vader is verantwoord.

5.1.3 De vader ontkent in de conclusie van repliek het merendeel van de feiten in het verweer van de jeugdprofessional. Het gaat hier naar de mening van de vader veelal om meningen en vermoedens, maar niet om feiten. De vader heeft het vermoeden dat de jeugdprofessional met zijn weergave probeert om het College een negatief beeld over klagers te geven. Het handelen van klagers is echter niet wat het College moet beoordelen.

5.1.4 De jeugdprofessional voert aan dat in de risicotaxatie die in september 2020 is gedaan, is geconcludeerd dat de reguliere inzet niet langer verantwoord is, omdat er sprake is van een situatie waarin de veiligheid van de jeugdprofessional (en zijn collega’s) zodanig in het geding is dat met de reguliere inzet de kinderen niet langer kunnen worden beschermd. De jeugdprofessional heeft toegezien op een zorgvuldige overdracht aan LET JB.

5.1.5 Het College stelt allereerst vast dat in artikel I (Beëindiging van de professionele relatie) van de Beroepscode is opgenomen dat een jeugdzorgwerker verantwoordelijk is voor een zorgvuldige afsluiting van de hulpverlening als hij niet (meer) kan voldoen aan de hulpvraag. In beginsel ligt die verantwoordelijkheid aldus bij de jeugdprofessional zelf. Het College overweegt echter dat er sprake kan zijn omstandigheden die ertoe leiden dat dit niet meer van een jeugdprofessional zelf kan worden verwacht. In deze beslissing is onder 2.2 tot en met 2.8 het verloop van de betrokkenheid van de jeugdprofessional geschetst. Daarnaast heeft de jeugdprofessional in zijn verweerschrift uiteengezet dat hij zich in de casus bedreigd en geïntimideerd heeft gevoeld. Het is niet aan het College om in de beoordeling te treden of er al dan niet in strafrechtelijke zin sprake is geweest van dreiging en intimidatie, deze bevoegdheid ligt bij andere organen. Het College kan enkel een oordeel geven of de jeugdprofessional onder de gegeven omstandigheden heeft gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt als volgt. Het is voor het College duidelijk geworden dat er in het Veiligheidshuis, na het doen van een risicotaxatie, is besloten om de zaak per direct over te dragen aan LET JB. Ook is gebleken dat na dit besluit de communicatie met de vader is overgenomen door eerst de gebiedsmanager en daarna door de directie. In de brief van de gebiedsmanager van 7 september 2020 is opgenomen dat de jeugdprofessional niet langer in staat is om op een verantwoorde manier uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling, is de vader geïnformeerd over de overdracht naar LET JB en zijn de namen genoemd van de nieuwe contactpersonen van de vader. Doordat er daarna nog twee e-mailberichten zijn gestuurd waarin wordt gevraagd om opheldering, heeft de directie van de GI zich genoodzaakt gezien om nog een verduidelijkende brief te sturen en de vader en de oom te sommeren te stoppen om de medewerkers te benaderen. Het College overweegt dat uit artikel I (Beëindiging van de professionele relatie) geen absolute verplichting voor de jeugdprofessional voortvloeit om altijd zelf in direct contact met betrokkenen de professionele relatie te beëindigen, maar dit in uitzonderlijke omstandigheden ook door anderen kan worden overgenomen zoals door de leidinggevende of de directie. Dit laat onverlet dat als de aard van de beëindiging van de professionele relatie het toelaat, het in beginsel de verantwoordelijkheid van de jeugdprofessional zelf is om met inachtneming van wat is opgenomen in artikel I van de Beroepscode de professionele relatie zelf te beëindigen. Gelet op de specifieke omstandigheden van deze casus is het College van oordeel dat het navolgbaar is dat de jeugdprofessional niet zelf in direct contact met de vader de professionele relatie heeft beëindigd.

5.1.6 Het College is van oordeel dat de klacht ongegrond is.

6     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de oom niet-ontvankelijk in de klacht;
  • verklaart de vader ontvankelijk in de klacht;
  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 12 augustus 2021 aan partijen toegezonden.

de heer mr. M.A. Stammes,
voorzitter

mevrouw mr. T. Kuijs,
secretaris