College van Beroep | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.020B

Het beroep van een vader slaagt niet. Het is gelet op de inhoud van de zorgmelding(en) navolgbaar dat een medewerker van Veilig Thuis in het kader van een veiligheidsbeoordeling wel contact heeft opgenomen met de moeder, maar dat de vader hier niet direct over is geïnformeerd.

Het College van Beroep heeft beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. M.M. Brink, voorzitter,
mevrouw S.M.G. Bruinhard, lid-beroepsgenoot,
mevrouw J.A. Pires, lid-beroepsgenoot,

in de zaak van:

[Klager], klager in eerste aanleg, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],

tegen:

[Jeugdprofessional], beklaagde in eerste aanleg, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als maatschappelijk werkster bij Veilig Thuis.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T. Kuijs.

Verweerster wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. I.M.I. Apperloo, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College van Beroep heeft kennisgenomen van:
– het aangepaste klaagschrift dat de vader op 8 juli 2019 bij het College van Toezicht heeft ingediend;
– het verweerschrift dat de jeugdprofessional op 22 augustus 2019 bij het College van Toezicht heeft ingediend;
– de beslissing van de voorzitter van het College van Toezicht in zaaknummer 19.287Ta van 20 september 2019;
– het beroepschrift dat de vader op 1 november 2019 heeft ingediend, met de bijlage, en de aanvulling hierop van 12 december 2019;
– het verweerschrift dat de jeugdprofessional op 27 januari 2020 heeft ingediend;
– de conclusie van repliek die de vader op 22 april 2020 heeft ingediend;
– de conclusie van dupliek die de jeugdprofessional op 30 april 2020 heeft ingediend.

1.2 Bij voornoemde beslissing heeft de voorzitter van het College van Toezicht de klacht ongegrond verklaard.

1.3 De vader heeft op 1 november 2019 tegen deze beslissing – tijdig – beroep aangetekend.

1.4 De jeugdprofessional heeft op 27 januari 2020 een verweerschrift tegen het beroep ingediend.

1.5 De mondelinge behandeling van het beroep zou aanvankelijk plaatsvinden op 23 maart 2020. Op 13 maart 2020 zijn partijen bericht dat het College van Beroep zich in verband met de maatregelen rondom COVID-19 genoodzaakt ziet de mondelinge behandeling van het beroep geen doorgang te laten vinden.

1.6 Op 16 april 2020 zijn partijen bericht dat het College van Beroep vanwege de ontwikkelingen rondom COVID-19 werkt volgens een tijdelijke regeling. De voorzitter heeft op grond van artikel 16 jo. 5 van de tijdelijke regeling (versie 1) geoordeeld dat de zaak geen mondelinge behandeling behoeft. Partijen zijn conform de tijdelijke regeling in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen de wederpartij naar voren heeft gebracht (repliek en dupliek). Deze conclusie van repliek en dupliek hebben partijen op respectievelijk 22 april 2020 en 30 april 2020 bij het College van Beroep ingediend.

1.7 Per e-mailbericht van 4 mei 2020 zijn partijen geïnformeerd dat de schriftelijke behandeling van het beroep – zonder aanwezigheid van partijen – zal plaatsvinden op maandag 18 mei 2020. Tevens is aan partijen kenbaar gemaakt dat de beslissing op 29 juni 2020 per aangetekende post aan partijen wordt verzonden.

2     De feiten

Op grond van de stukken gaat het College van Beroep van de volgende feiten uit:

2.1 De vader en de moeder, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, hebben een zoon die is geboren in 2011. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de zoon.

2.2 Op 13 mei 2019 ontvangt Veilig Thuis een zorgmelding over de ouders en de zoon. Sinds 2015 zijn er meerdere politiemeldingen geweest waarin wordt gesproken over (fors) fysiek en verbaal huiselijk geweld tussen de ouders waar de zoon getuige van is geweest.

2.3 Op 15 mei 2019 heeft de jeugdprofessional met een hulpverlener van [de instelling] contact over de laatste stand van zaken. Er wordt besproken wat de meest wenselijke stap is gelet op het aantal zorgmeldingen. De jeugdprofessional en hulpverlener trekken samen de conclusie dat de ontwikkeling van de zoon ernstig in het geding is en dat daarom de gang naar de beschermtafel geïndiceerd is.

2.4 Op 16 mei 2019 vindt er blijkens de contactjournaals een ‘overdracht na veiligheidsbeoordeling’ plaats. Er vindt een (telefonisch) gesprek plaats tussen de jeugdprofessional, de hulpverlener en de moeder. De moeder maakt hierbij kenbaar de scheiding met de vader door te willen zetten. Verder heeft de jeugdprofessional de route van de zorgmelding uitgelegd en aan de moeder gevraagd hoe zij de vader hier het beste van op de hoogte kan brengen. Er wordt afgesproken dat de vader het beste per e-mail op de hoogte kan worden gebracht.

2.5 Op 20 mei 2019 informeert de jeugdprofessional per e-mailbericht de ouders over de (inhoud van de) ontvangen politiemelding. Er is uitgelegd dat (nogmaals) onderzoek doen door Veilig Thuis geen meerwaarde heeft en dat de jeugdprofessional de hulpverlener heeft geadviseerd contact op te nemen met de Raad voor de Kinderbescherming, hierna: RvdK, om na te gaan of hulpverlening in een meer gedwongen kader wenselijk is. Vanuit Veilig Thuis is met de overdracht het dossier afgesloten.

2.6 Op 6 juni 2019 is er nog contact tussen de jeugdprofessional en de hulpverlener over de stand van zaken. Hieruit blijkt dat de hulpverlener een gesprek heeft gehad met beide ouders en dat de zoon is aangemeld bij de beschermtafel.

2.7 De jeugdprofessional is sinds [datum] 2017 in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) geregistreerd. In de periode van [datum] 2017 tot [datum] 2018 als jeugdzorgwerker. Met ingang van [datum] 2018 is zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College van Beroep toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessionals aan de algemene tuchtnorm. Het College van Beroep is niet bevoegd om klachten over het handelen en/of nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     Het beroep, verweer en de beoordeling

4.1 Hierna wordt de in het beroepschrift aangehaalde klacht besproken en beoordeeld. Eerst wordt oorspronkelijke klacht genoemd, het oordeel van het College van Toezicht, de grief in beroep, evenals het verweer in beroep, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek, waarna het oordeel van het College van Beroep zal worden gegeven.

4.2 Het College van Beroep wijst er nog op dat in een beroepsprocedure alleen grieven kunnen worden aangevoerd die zien op de beoordeling van de oorspronkelijke klachtonderdelen zoals die zijn geformuleerd bij het College van Toezicht. Voor zover de vader in het beroepschrift en/of de conclusie van repliek nieuwe klachtonderdelen heeft opgenomen zijn deze niet in deze beslissing opgenomen en kan het College van Beroep daar geen oordeel over geven.

4.2 De klacht

4.2.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is de klacht als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional – samengevat – het volgende: Foutieve informatievoorziening over de geboden hulp- en dienstverlening, en het achterhouden van informatie naar een van de gezaghebbende ouders.”

Toelichting:
Uit de toelichting op de klacht begrijpt de voorzitter [van het College van Toezicht] dat de kern van het verwijt van de vader erin gelegen is dat de jeugdprofessional op 16 mei 2019 telefonisch contact heeft gehad met de echtgenote van de vader [..] en [instelling]. Over dit contact is de vader niet geïnformeerd. Ook is de vader onjuist en tegenstrijdig geïnformeerd in een later e-mailbericht van de jeugdprofessional van 21 mei 2019, waarin zij schrijft dat Veilig Thuis de melding heeft overgedragen naar het voorliggend veld. In het Verzoek tot Onderzoek [..], gericht aan de [RvdK] staat bevestigd dat telefonisch contact is geweest met Veilig Thuis tijdens een gesprek van de moeder met de primair jeugdhulpverlener. Dit was de vader tot dan toe onbekend en dit is naar hem toe altijd ontkend. Volgens de vader heeft de jeugdprofessional niet gehandeld volgens haar beroepscode, omdat zij hem geen relevante informatie heeft verschaft.

4.2.2 De voorzitter van het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Uit het Handelingsprotocol Veilig Thuis 2019 (hierna te noemen: het Handelingsprotocol), hoofdstuk 2 onder 2.1: ‘2. Veilig Thuis informeert alle directbetrokkenen’ volgt over welke relevante onderwerpen informatie wordt verstrekt aan directbetrokkenen. De voorzitter concludeert dat het informeren van de vader over het contact zoals dit in onderhavige casus heeft plaatsgevonden met de moeder, in genoemde lijst niet voorkomt. Uit het overgelegde e-mailbericht van de jeugdprofessional van 20 mei 2019, gericht aan de vader, is conform genoemde bepaling de vader geïnformeerd over onder meer de inhoud van de melding en op welke wijze en onder welke voorwaarden het dossier is gesloten. Ook blijkt uit hetzelfde hoofdstuk van het Handelingsprotocol, onder 2.1: ‘6. Uitzonderingen’ dat sprake kan zijn van uitzonderingssituaties met betrekking tot het contact met (alle) directbetrokkenen. Alhoewel de voorzitter voorop wil stellen dat transparantie richting alle betrokkenen wenselijk wordt geacht, blijkt uit genoemde bepaling dat ook andere (zwaarwegende) gronden kunnen meespelen waardoor transparantie niet altijd kan worden nagestreefd. Met betrekking tot het contact met de moeder en [instelling] op 16 mei 2019 heeft de jeugdprofessional voldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanuit privacy oogpunt geen informatie over de moeder en/of [instelling] aan de vader heeft verstrekt. De voorzitter oordeelt dat de jeugdprofessional in het contact met de vader niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.”

4.2.3 Voor zover de vader in zijn beroepschrift heeft gereageerd op het verweerschrift zoals de jeugdprofessional bij het College van Toezicht heeft ingediend, verwijst het College van Beroep naar hetgeen in deze beslissing is opgenomen onder 4.2 en hier als herhaald kan worden beschouwd. De vader stelt dat de kern van zijn tuchtklacht niet zozeer datgene is waarop de jeugdprofessional zich heeft gebaseerd, maar de wijze waarop de jeugdprofessional haar advies heeft overgedragen. In het verweerschrift van de jeugdprofessional, in behandeling geweest bij het College van Toezicht onder zaaknummer [zaaknummer], wordt bevestigd dat aan de organisatie waar deze jeugdprofessional werkzaam is, andere instructies zijn gegeven dan de instructies die worden gepresenteerd in communicatie met directbetrokkenen.
Daarnaast stelt de vader dat in hoofdstuk 14 van het Handelingsprotocol het wettelijk kader van Veilig Thuis wordt beschreven. In dit hoofdstuk staat in artikel 14.1 onder meer: “Het uitstellen van het informeren van directbetrokkenen, dit wil zeggen de melding eerst met anderen bespreken voordat Veilig Thuis in gesprek gaat met directbetrokkenen, is alleen bij wijze van uitzondering mogelijk, namelijk: als dit voor (het beoordelen van) de veiligheid van (een of meer) directbetrokkenen, voor de veiligheid van medewerkers van Veilig Thuis of de veiligheid van anderen noodzakelijk is’.” Op grond van deze bepaling meent de vader dat de onderbouwing op dit punt door de voorzitter van het College van Toezicht dan ook onjuist is. Het Handelingsprotocol stelt namelijk niet zozeer dat transparantie, in de zin van het onmiddellijk informeren van directbetrokkenen, wenselijk is, als wel dat dit een vereiste is. De formulering van artikel 14.3 van het Handelingsprotocol is hierin helder: “De voor directbetrokkenen ingrijpende informatiepositie van Veilig Thuis om persoonsgegevens te mogen verwerken zonder toestemming, koppelt de wetgever aan de plicht van Veilig Thuis om open te zijn in de richting van de directbetrokkenen.”De voorzitter overweegt dat er gronden zouden kunnen zijn voor het niet volgen van de gestelde eis van transparantie. Op grond van het Handelingsprotocol is er slechts één grond: de veiligheid. Op grond van artikel 2.1 van het Handelingsprotocol moet aan directbetrokkenen informatie worden verstrekt over de doorlopende bemoeienis van Veilig Thuis. Naar de mening van de vader valt het contact tussen de jeugdprofessional en echtgenote wel onder de lijst die wordt gegeven in het Handelingsprotocol.

4.2.4 De jeugdprofessional stelt voorop dat zij werkt in de frontoffice bij Veilig Thuis, zij is derhalve geen onderzoeker of hulpverlener bij Veilig Thuis. De stelling van de vader dat het telefoongesprek alleen ging om de veiligheid in te kunnen schatten, is juist. Inherent aan het verzoek van de jeugdprofessional aan de moeder is dat de vader vooraf niet over dit telefoongesprek werd ingelicht. Het ging juist om het maken van een inschatting van het mogelijke gedrag van de vader, naar aanleiding van de overdracht aan [instelling]. Naar aanleiding van de overdracht is de vader geïnformeerd, zoals van de jeugdprofessional had mogen worden verwacht. Het ‘wettelijk kader’ waar de vader naar verwijst, is in de visie van de jeugdprofessional hier niet van toepassing, noch ter zake van de aard van het gesprek dat de jeugdprofessional met de moeder heeft gevoerd om een inschatting te kunnen maken van de veiligheid. De verplichting voor Veilig Thuis om transparant te werken, leidt er niet toe dat de jeugdprofessional vóórdat zij de moeder belde om een inschatting te kunnen maken van de veiligheid, daar de vader eerst over had moeten informeren. De moeder heeft zich in het verleden meermaals gemeld bij een blijf-van-mijn-lijfhuis. Voordat de jeugdprofessional contact opnam [instelling] voor doorgeleiding van de zaak, heeft zij daarom de moeder gebeld voor het maken van een inschatting van de veiligheid. Het lag niet op de weg van de jeugdprofessional om, voorafgaand aan de overdracht aan [instelling], bij de vader te informeren over de veiligheid. Tot slot deelt de jeugdprofessional het standpunt van de vader niet dat zij andere instructies aan instelling heeft gegeven dan zij heeft willen doen voorkomen. De strekking van de communicatie is namelijk steeds hetzelfde geweest: politiemelding ontvangen en overdracht naar [instelling] met advies beschermtafel.

4.2.5 Voor zover de vader in zijn conclusie van repliek nieuwe klachtonderdelen heeft geformuleerd verwijst het College van Beroep naar hetgeen in deze beslissing is opgenomen onder 4.2 en hier als herhaald en ingelast kan worden beschouwd. De vader stelt in zijn conclusie van repliek dat de jeugdprofessional heeft verzuimd de vader adequaat te informeren over de geboden hulp- en dienstverlening volgend op de zorgmelding van de politie van 11 mei 2019. De jeugdprofessional heeft verschillende omstandigheden aangedragen om de vader niet meteen te informeren. Uiteindelijk informeert de jeugdprofessional de vader op 20 mei 2019 over de zorgmelding. Concrete aanwijzingen dat de veiligheid in het geding zou komen met het informeren van de vader noemt de jeugdprofessional niet. De enige inbreng van de moeder is dat zij aangeeft een scheiding te willen, maar de veiligheid komt niet aan de orde. Verder staat in de e-mail van 14 mei 2019 dat zij met de moeder niet de veiligheid wilde bespreken, maar wat er met de zorgmelding gaat gebeuren. De jeugdprofessional motiveert niet waarom dit voor de vader niet van belang is en zij hem pas zes dagen later informeert. Volgens het Handelingsprotocol is het niet informeren van directbetrokkenen alleen mogelijk bij wijze van uitzondering. Voorts betwist de vader dat er sprake is van vier politiemeldingen en dat de moeder meerdere keren naar een blijf-van-mijn-lijfhuis is gegaan, hiervan is één situatie bij de vader bekend.

4.2.6 In de conclusie van de dupliek stelt de jeugdprofessional, onder vermelding van de dossiernummers bij Veilig Thuis, dat er wel degelijke sprake is geweest van vier zorgmeldingen vanuit de politie. Voorts stelt de jeugdprofessional dat er eind november 2017 en 27 augustus 2018 contact is geweest tussen een blijf-van-mijn-lijfhuis en Veilig Thuis in verband met een aanmelding daar van de moeder en de zoon.

4.2.7 Het College van Beroep stelt vast dat de jeugdprofessional in mei 2019 bij het gezinssysteem van de vader betrokken is geraakt. Hierdoor is het Handelingsprotocol Veilig Thuis 2019 op het handelen van de jeugdprofessional van toepassing. Het College van Beroep zal het handelen van de jeugdprofessional aldus aan deze versie van het Handelingsprotocol toetsen. Zoals de vader in zijn beroepschrift terecht heeft opgemerkt, zijn er in hoofdstuk 14 van het Handelingsprotocol bepalingen opgenomen over de wettelijke taken van Veilig Thuis. Uitgangspunt is daarbij, gelet op de ingrijpende informatiepositie van Veilig Thuis, dat er in beginsel sprake is van openheid naar directbetrokkenen (informatieplicht). Hierop is alleen een uitzondering mogelijk als dit voor (het beoordelen van) de veiligheid van (een of meer) directbetrokkenen, voor de veiligheid van medewerkers van Veilig Thuis of de veiligheid van anderen noodzakelijk is. De jeugdprofessional heeft gemotiveerd uiteengezet welke stappen zij heeft genomen na ontvangst van de melding. Deze stappen zijn ook beschreven in de contactjournaals waarvan de inhoud in deze beslissing is opgenomen onder 2.2 t/m 2.6. Hieruit blijkt dat de jeugdprofessional heeft geprobeerd een inschatting te maken van de veiligheid en te onderzoeken op welke wijze de vader het beste over de melding en de overdracht naar [instelling] geïnformeerd kon worden. Het College van Beroep overweegt dat dit past bij de taak die de jeugdprofessional in deze casus had. Gelet op de inhoud van de melding(en) en het feit dat de moeder zich in het verleden meerdere malen bij een blijf-van-mijn-lijfhuis heeft gemeld, acht het College van Beroep het navolgbaar dat zij wel contact met de moeder heeft gelegd om deze inschatting te maken, maar niet (direct) de vader hierover heeft geïnformeerd. Het feit dat de jeugdprofessional wel contact heeft gelegd met de moeder als directbetrokkene maar niet met de vader vindt zijn rechtvaardiging in hoofdstuk 8 van het Handelingsprotocol waarin – voor zover relevant – het volgende is opgenomen: “Het eerste contact kan onderdeel vormen van de veiligheidsbeoordeling. De informatie uit het contact wordt door Veilig Thuis meegenomen bij de beoordeling van de veiligheid en benodigde vervolgstappen na de veiligheidsbeoordeling. Het contact kan telefonisch worden gelegd of er is een persoonlijk gesprek met de directbetrokkenen. Veilig Thuis kan contact hebben met een, meerdere of alle directbetrokkenen.[..]” Voor zover de vader zijn grief richt tegen het feit dat hij pas na zes dagen is geïnformeerd over de melding, overweegt het College van Beroep als volgt. Uit de contactjournaals blijkt dat de jeugdprofessional op donderdag 16 mei 2019 om 17:00 uur contact heeft gehad met de moeder en dat afgesproken is dat de ouders per e-mail worden geïnformeerd over de melding. Deze e-mail is vervolgens op 20 mei 2019 aan beide ouders verzonden. Hoewel het uiteraard beter was geweest als de vader direct na afloop van het contact met de moeder over de melding was geïnformeerd, is het College van Beroep van oordeel dat het op maandag 20 mei 2019 versturen van de e-mail – mede gelet op het tussenliggende weekend en het feit dat de jeugdprofessional op vrijdag niet werkzaam is – niet verwijtbaar lang is. Voor zover de grief zich richt tegen de wijze waarop de jeugdprofessional het advies heeft overgedragen, volgt het College van Beroep dit standpunt niet. Uit het contactjournaal van 15 mei 2019 blijkt dat de hulpverlener van [instelling] en de jeugdprofessional overeenstemming bereiken over het aanmelden van de zoon bij de beschermtafel. De inhoud van dit contact is tevens in de e-mail van 20 mei 2019 aan de ouders toegelicht. De vader heeft naar het oordeel van het College van Beroep dan ook onvoldoende onderbouwd dat aan [instelling] andere instructies zijn gegeven dan de instructies die zijn gepresenteerd in de communicatie met de directbetrokkenen. Al het voorgaande in acht genomen is het College van Beroep van oordeel dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2.8 De grief faalt. Het College van Beroep handhaaft het oordeel van het College van Toezicht, hetzij onder aanvulling van de motivering.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Beroep tot de volgende beslissing:

  • handhaaft het oordeel van het College van Toezicht, hetzij onder aanvulling van de motivering.

Aldus gedaan door het College van Beroep en op 29 juni 2020 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. M.M. Brink,
voorzitter

mevrouw mr. T. Kuijs,
secretaris