Het College van Beroep heeft beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. M.A. Stammes, voorzitter,
mevrouw mr. H.C.L. Greuters, lid-jurist,
de heer W.M.P. van Engelen, lid-beroepsgenoot,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
mevrouw H.W. Kamphof, lid-beroepsgenoot,
in de zaak van:
[klager], klager in eerste aanleg, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],
tegen:
[jeugdprofessional], beklaagde in eerste aanleg, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als contactbegeleider bij [de instelling], hierna te noemen: [de instelling 1].
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T. Kuijs.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. C.G. Versteeg, advocaat te Bussum.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College van Beroep heeft kennisgenomen van:
– het (aangepaste) klaagschrift dat de vader op 28 juni 2019 bij het College van Toezicht heeft ingediend;
– het verweerschrift dat de jeugdprofessional op 20 augustus 2019 bij het College van Toezicht heeft ingediend;
– de beslissing van het College van Toezicht in zaaknummer 19.176Ta van 13 november 2019;
– het (aangepaste) beroepschrift dat de vader op 20 januari 2020 tegen voornoemde beslissing heeft ingediend;
– het verweerschrift tevens inhoudende incidenteel beroep dat de jeugdprofessional op 17 maart 2020 heeft ingediend;
– het verweerschrift op het incidentele beroep dat de vader op 22 mei 2020 heeft ingediend en dat het College van Beroep ambtshalve heeft ingekort;
– de pleitnota die de vader tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft overlegd.
1.2 Bij voornoemde beslissing heeft het College van Toezicht de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige de klachtonderdelen 1 t/m 11 ongegrond verklaard. Aan de jeugdprofessional is de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.3 De vader heeft tegen deze beslissing op 19 december 2019 – tijdig – beroep aangetekend. Op 6 januari 2020 is de vader verzocht het beroepschrift aan te passen omdat het beroepschrift niet aan de eisen van het Tuchtreglement (versie 1.3) voldoet. Dit aangepaste beroepschrift is op 20 januari 2020 ontvangen en in plaats gekomen van het beroepschrift zoals ingediend op 19 december 2019.
1.4 De jeugdprofessional heeft op 17 maart 2019 een verweerschrift tegen het beroepschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel beroep ingesteld.
1.5 De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en diens gemachtigde.
1.6 Na afloop van de mondelinge behandeling van het beroep heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing op 1 oktober 2020 aan hen wordt verzonden.
2 De feiten
Het College van Beroep gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft een minderjarige zoon die is geboren in 2014.
2.2 De relatie tussen de ouders is in juni 2018 beëindigd. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de zoon. De zoon woont bij de moeder.
2.3 De moeder heeft op 18 juni 2018 de echtelijke woning verlaten. De moeder en de zoon verblijven eerst een aantal dagen op een acute opvang waarna zij op 25 juni 2018 naar [de instelling 2] gaan.
2.4 Op 2 augustus 2018 heeft de Intensief Ambulante Gezinsbehandelaar (IAG-medewerkster) vanuit [de instelling 2] het gezin per e-mail aangemeld bij [de instelling 1] voor het traject [traject 1]. Bij dit traject wordt onder begeleiding toegewerkt naar duurzaam en veilig contact(herstel) tussen ouder en kind. Op het aanmeldformulier van [de instelling 2] d.d. 11 juli 2018 is de hulpvraag als volgt geformuleerd: “Opvoedondersteuning in de thuissituatie in verband met een verleden van huiselijk geweld.”
2.5 Op 5 september 2018 heeft een oriënterend gesprek plaatsgevonden tussen de jeugdprofessional en de ouders, ieder afzonderlijk, om te bezien of [traject 1] kon starten. Bij deze gesprekken was de IAG-medewerkster ook aanwezig. Tijdens deze gesprekken is besloten om te starten met [traject 1] en is besproken dat als tweede aanbod het traject Ouderschap Blijft passend is. In overleg met de ouders is besloten om het oriënterend gesprek om te zetten in het startgesprek voor [traject 1].
2.6 Tussen de vader en de zoon hebben vier begeleide contactmomenten plaatsgevonden: op 17 september, 24 september, 1 oktober en 8 oktober 2018. De jeugdprofessional heeft deze contactmomenten begeleid. Voorafgaand aan ieder contactmoment heeft een voorgesprek tussen de jeugdprofessional en de vader plaatsgevonden. Het verloop van de contactmomenten is na ieder contactmoment geëvalueerd.
2.7 Op 8 en 9 oktober 2018 is er in een multidisciplinair overleg (MDO) besloten om de hulpverlening aan het gezin in de vorm van [traject 1] te stoppen en een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis. De ouders zijn daarover op 11 oktober 2018 per e-mailbericht geïnformeerd.
2.8 Op 11 oktober 2018 heeft de jeugdprofessional een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft daarna besloten om [de instelling 3] in het drangkader als regievoerder voor het gezin aan te wijzen.
2.9 Op 16 oktober 2018 worden de ouders uitgenodigd voor een eindgesprek om het eindverslag te bespreken. De vader heeft kenbaar gemaakt daarvan geen gebruik te willen maken. Op 22 oktober 2018 is het concept eindverslag per e-mailbericht naar de ouders gezonden. De aanvullingen op het eindverslag van de vader en de moeder zijn aan het eindverslag toegevoegd.
2.10 Op 30 oktober 2018 stond een warme overdracht tussen [de instelling 3] en [de instelling 1] gepland. De vader is op deze afspraak niet verschenen omdat het voor hem niet duidelijk was dat hij daarvoor uitgenodigd was. De opnieuw geplande overdracht op 1 november 2018 is niet doorgegaan omdat [de instelling 3] niet akkoord is gegaan met de voorwaarde die de vader voorafgaand aan het gesprek heeft gesteld.
2.11 De jeugdprofessional is sinds [datum] 2013 geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). In de periode van [datum] 2013 t/m [datum] 2018 als jeugdzorgwerker. Vanaf [datum] 2018 is zij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College van Beroep beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College van Beroep toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessionals aan de algemene tuchtnorm. Het College van Beroep is niet bevoegd om klachten over het handelen en/of nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.3 Het beroepschrift van de vader richt zich tegen de beoordeling van de klachtonderdelen 1 t/m 11 voor zover het College van Toezicht deze ongegrond heeft verklaard.
3.4 Het incidentele beroep van de jeugdprofessional richt zich tegen de beoordeling van de klachtonderdelen 1 t/m 3 voor zover het College van Toezicht deze gegrond heeft verklaard.
4 Het (incidentele) beroep, verweer en de beoordeling
4.1.1 Hierna zullen de bestreden klachtonderdelen een voor een worden besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel wordt de oorspronkelijke klacht genoemd, het oordeel van het College van Toezicht, de grieven in (incidenteel) beroep, evenals het verweer in (incidenteel) beroep, waarna per klachtonderdeel het oordeel van het College van Beroep zal worden gegeven. Het geheel eindigt met een conclusie.
4.1.2 Het College van Beroep wijst er nog op dat in een beroepsprocedure alleen grieven kunnen worden aangevoerd die zien op de beoordeling van de oorspronkelijke klachtonderdelen zoals geformuleerd bij het College van Toezicht. Voor zover de vader in het beroepschrift nieuwe klachtonderdelen heeft geformuleerd zijn deze niet in deze beslissing opgenomen en kan het College van Beroep daar geen oordeel over geven. Daarnaast heeft het College van Beroep in de beslissing in zaaknummer 18.003B geoordeeld dat het niet mogelijk is om beroep in te stellen tegen (de zwaarte van) de opgelegde tuchtrechtelijke maatregel. Voor zover een grief hiertegen is gericht, is deze niet in de beslissing opgenomen en geeft het College van Beroep daar geen oordeel over.
4.2 Klachtonderdeel 1 (principaal en incidenteel beroep)
4.2.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 1 als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende: Insinuerende en negatief beeldvormende geschriften in omloop brengen.”
4.2.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Op grond van de toelichting van artikel M (verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional (hierna te noemen: de Beroepscode) dient verslaglegging en dossiervorming conform de beroepsstandaard plaats te vinden. Hier vloeit naar het oordeel van het College [van Toezicht] onder meer uit voort dat verslaglegging evenwichtig wordt opgesteld. Specifiek in deze casus houdt dat in dat zowel positieve als opbouwende aspecten van de begeleide contactmomenten tussen de vader en de zoon omschreven worden, zodat een volledig beeld kan ontstaan van de waarnemingen van de jeugdprofessional gedurende de contactmomenten.
Voor wat betreft de verslaglegging wordt de jeugdprofessional samengevat verweten dat zij in het eindverslag ongefundeerd concludeert dat in het verleden huiselijk geweld heeft plaatsgevonden en dat de positieve zaken, die door haar gedurende de contactmomenten zijn waargenomen, niet zijn opgenomen. Voor wat betreft de passage over het huiselijk geweld, overweegt het College [van Toezicht] als volgt. In het eindverslag is onder het kopje “Verloop van de aanmelding bij [de instelling 1]” onder meer vermeld dat vanuit de voorinformatie vanuit de [de instelling 2] duidelijk werd dat sprake is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders, waarvan de zoon getuige is geweest. Het College [van Toezicht] overweegt dat het noodzakelijk is dat een dergelijke aantijging (zeer) genuanceerd geformuleerd wordt. In de formulering op het aanmeldformulier, zoals opgenomen onder 2.4 van deze beslissing, staat allereerst niet vermeld dat de zoon aanwezig is geweest bij het huiselijk geweld. Ten tweede is het voldoende duidelijk geworden dat de vader een andere visie heeft op wat al dan niet in het verleden heeft plaatsgevonden, hetgeen gedurende het traject ook meermaals aan de jeugdprofessional kenbaar is gemaakt. Teneinde een evenwichtig verslag op te stellen, had het volgens het College [van Toezicht] op de weg van de jeugdprofessional gelegen om in het eindverslag ook de visie van de vader over het huiselijk geweld op te nemen.
Ten aanzien van het ontbreken van positieve waarnemingen in het eindverslag, overweegt het College [van Toezicht] als volgt. Uit de overgelegde contactjournaals stelt het College [van Toezicht] vast dat de jeugdprofessional meerdere positieve aspecten tijdens de begeleide contactmomenten heeft waargenomen. Zo is over het eerste contactmoment in het contactjournaal onder meer het volgende opgenomen: “Bij binnenkomst rende [de zoon] op zijn vader af en er volgde een omhelsing. [De zoon] nodigde vader meteen uit om samen in de keuken te spelen. [De zoon] vertelt veel over wat hij aan het doen is tijdens het spelen en vader sluit daar goed bij aan. Het samen spelen zag er goed en ontspannen uit. Vader en zoon lachten veel. Bij het afscheid had [de zoon] het moeilijk. Hij begon te huilen en liet zich troosten door vader.” In de contactjournaals over het derde en vierde contactmoment is onder meer het volgende opgenomen: “[De zoon] wil direct naar vader en laat zich knuffelen door vader”, “Vader en [de zoon] hebben samen gebouwd in de kleine ruimte. Ze hebben samen een soort van Efteling gemaakt en vader helpt hem hier goed bij. Hij geeft hem complimenten en stimuleert hem om het zelf te doen.” Het College [van Toezicht] is van oordeel dat deze positieve waarnemingen in het eindverslag onvoldoende terugkomen. In het eindverslag is volstaan met een korte positieve beschrijving van de ontvangst tussen de vader en de zoon. Daarnaast is over het verloop van de contactmomenten in positieve zin slechts opgenomen dat de zoon blij was om zijn vader te zien en dat er samen veel gespeeld was met het bouwmateriaal. Daarentegen wordt in het eindverslag (zeer) uitgebreid stilgestaan bij de situaties die volgens de jeugdprofessional niet in het belang van de zoon zijn geweest. Het College [van Toezicht] merkt op dat de jeugdprofessional in haar standpunt gevolgd wordt dat het noodzakelijk is dat dergelijke waarnemingen in het eindverslag worden opgenomen. Wanneer er echter voor wordt gekozen om dergelijke waarnemingen in het eindverslag uitvoerig te beschrijven, dienen waargenomen positieve aspecten ook uitgebreider beschreven te worden. Te meer gelet op de inhoud van de hiervoor beschreven contactjournaals.
Het College [van Toezicht] is van oordeel dat het eindverslag onvoldoende evenwichtig is opgesteld voor wat betreft de passage over het huiselijk geweld en omdat de waargenomen positieve aspecten gedurende de contactmomenten onvoldoende beschreven zijn. Dit maakt dat de jeugdprofessional in strijd gehandeld heeft met artikel M (verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode. Het voert volgens het College [van Toezicht] echter te ver om te concluderen dat de jeugdprofessional insinuerende en negatief beeldvormende geschriften in omloop heeft gebracht, zoals het klachtonderdeel luidt. Het College [van Toezicht] verklaart het klachtonderdeel daarom gedeeltelijk gegrond, namelijk voor wat betreft de onevenwichtige verslaglegging.”
4.2.3 De vader stelt dat het College van Toezicht ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat dit klachtonderdeel slechts gedeeltelijk gegrond is en dat het eindverslag slechts onevenwichtig is. De vader is van mening dat het gebrek aan evenwicht op elk punt in het nadeel van de vader is en dat dient te worden erkend dat dit negatief beeldvormend is. Daarnaast is duidelijk dat het verslag onveiligheid van de zoon bij de vader insinueert, dit terwijl de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht geen voorbeeld kon geven van hoe de (emotionele) veiligheid van de zoon bij de vader in het gedrang is gekomen. Daarnaast heeft de vader in zijn beroepschrift nog meerdere voorbeelden genoemd van zaken die besproken zijn tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, waaruit naar de mening van de vader blijkt dat er sprake is van insinuerende en negatief beeldvormende geschriften.
4.2.4 De jeugdprofessional stelt ten aanzien van dit klachtonderdeel het volgende. De jeugdprofessional heeft het oordeel van het College van Toezicht dat zij een evenwichtiger verslag had kunnen opstellen serieus genomen. Dit neemt niet weg dat de inhoud van het eindverslag en de daarin vermelde conclusies juist en zorgvuldig waren, het tegendeel is ook niet gebleken. De jeugdprofessional heeft zich in het uitgebreide eindverslag ingespannen om met het belang van de zoon voor ogen een uiteenzetting te geven van haar professionele bevindingen van de ontwikkeling van de hulpverlening. Zoals het College van Toezicht terecht heeft bevestigd, waren de in het eindverslag vermelde aspecten relevant en daarmee noodzakelijk om te vermelden met het oog op de verdere passende hulpverlening. In het eindverslag is uitdrukkelijk vermeld, o.a. onder ‘contactmomenten’, dat de contacten tussen de vader en de zoon wisselend zijn verlopen. In het verslag zijn ook de relevante positieve aspecten duidelijk vermeld. Alles overziend is de jeugdprofessional van mening dat het verslag voldoet aan hetgeen daarvan in redelijkheid mag worden verwacht. Het College van Toezicht heeft naar de mening van de jeugdprofessional dan ook terecht gesteld dat er geen sprake is van insinuerende of negatieve beeldvorming. De jeugdprofessional stelt daarnaast in incidenteel beroep dat de vader geen klachtonderdeel heeft geformuleerd over het onevenwichtig opstellen van het eindverslag. De jeugdprofessional is het ermee eens dat het verslag beter had gekund, maar meent dat dit niet dermate onzorgvuldig is althans dat er van strijd met de Beroepscode geen sprake is. Het College van Toezicht heeft niet gemotiveerd in hoeverre het oordeel, voor zover het gegrond is verklaard, zich verhoudt tot het in dat verband vermelde artikel M van de Beroepscode. De jeugdprofessional heeft het verslag conform dit artikel aan beide ouders voorgelegd en hen beiden uitgenodigd voor een mondelinge bespreking van dit verslag, waarin de inhoud van het verslag zou kunnen worden toegelicht. Op het verslag is met grote letters ‘concept’ te lezen. Het van beide ouders ontvangen schriftelijk commentaar is vervolgens volledige aan het definitieve verslag gehecht. De jeugdprofessional verzoekt om dit klachtonderdeel in zijn geheel ongegrond te verklaren.
4.2.5 De vader stelt in zijn verweer in incidenteel beroep dat het College van Toezicht terecht heeft geoordeeld dat er een aantal relevante, positieve waarnemingen ontbreekt. Deze waarnemingen staan wel in de aantekeningen van de jeugdprofessional. Vanwege het beeld dat van de vader wordt geschetst, gelooft hij niet dat deze waarnemingen per ongeluk niet in het verslag terecht zijn gekomen. Om die reden luidt het klachtonderdeel ook dat er negatieve beeldvormende en insinuerende geschriften in omloop zijn gebracht, niet slechts dat de inhoud van de geschriften onevenwichtig is. De verzwegen positieve waarnemingen dragen niet bij aan het beeld dat de jeugdprofessional van de contactmomenten tussen de vader en de zoon schetst. Na het tweede contactmoment gaf de jeugdprofessional ineens aan niet meer de doelen te hebben zoals tijdens de intake omdat zij had vernomen dat er huiselijk geweld had plaatsgevonden. Vanaf dat moment begonnen haar ‘objectieve’ waarnemingen in haar aantekeningen een andere toon te vertonen. De vader erkent dan ook dat hij bij het klachtonderdeel bij het College van Toezicht niet de term ‘onevenwichtig’ heeft gebruikt, dit is naar de mening van de vader een te milde verwoording van de realiteit.
4.2.6 Het College van Beroep overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Allereerst stelt het College van Beroep vast dat de vader het klachtonderdeel zo heeft geformuleerd dat hij de jeugdprofessional verwijt dat er sprake is van negatief beeldvormende en insinuerende geschriften. Dit gaat naar het oordeel van het College van Beroep verder dan het onevenwichtig opstellen van het eindverslag, zoals het College van Toezicht heeft geoordeeld. Het College van Beroep zal dan ook toetsen aan het oorspronkelijke klachtonderdeel zoals de vader dat heeft geformuleerd. Allereerst overweegt het College van Beroep over de passage die is opgenomen over het huiselijk geweld als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft de jeugdprofessional onbetwist gesteld dat er, naar aanleiding van de voorinformatie van de [de instelling 2], is gesproken over een incident waarvan de zoon getuige is geweest waarbij er tussen de ouders met koffie is gegooid. De jeugdprofessional heeft daarop aan de vader kenbaar gemaakt dat dit vanuit [de instelling 1] als huiselijk geweld wordt beschouwd. Om die reden is dit als zodanig in het eindverslag opgenomen. Het College van Beroep is van oordeel dat dit navolgbaar is. Op dit punt is er dan ook geen sprake van negatieve beeldvormende en insinuerende geschriften. In zoverre slaagt het incidentele beroep dan ook.
Voor zover de grief in incidenteel beroep ziet op het (onevenwichtig) beschrijven van de contactmomenten c.q. het ontbreken van positieve waarnemingen in het eindverslag, overweegt het College van Beroep als volgt. De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling van het beroep desgevraagd toegelicht dat de hulpverlening vanuit [de instelling 1] was gestagneerd en dat in het eindverslag terug diende te komen waarom dit het geval was. Gelet op het doel waarvoor het eindverslag werd geschreven acht het College van Beroep dit navolgbaar. Gelet op het beëindigen van de hulpverlening was het de taak van de jeugdprofessional om in het eindverslag duidelijk naar voren te laten komen waarom de doelen van de hulpverlening niet waren bereikt en waarom er bepaalde vervolgstappen werden genomen. Het College van Beroep volgt ook het standpunt van de jeugdprofessional dat zij het verslag vanuit de beleving van de zoon heeft geschreven. Het eindverslag is opgesplitst in verschillende onderwerpen zoals: ‘overdracht’, ‘ontvangst door de vader’ en ‘contactmomenten’. Het College van Beroep overweegt dat bij elk van deze onderwerpen zowel positieve punten zijn benoemd als verbeterpunten. Het is het College van Beroep dan ook niet gebleken dat het eindverslag negatief beeldvormend of insinuerend van aard is.
4.2.7 De grief van de vader faalt en de grief van de jeugdprofessional slaagt. Gelet hierop wordt klachtonderdeel 1 in beroep alsnog in zijn geheel ongegrond verklaard.
4.3 Klachtonderdelen 2 en 3 (principaal en incidenteel beroep)
4.3.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht zijn de klachtonderdelen 2 en 3 vanwege de samenhang gezamenlijk behandeld. Deze klachtonderdelen zijn als volgt geformuleerd: “Liegen en daarmee het vertrouwen in de jeugdzorg ernstig schaden (klachtonderdeel 2). De vader is onder druk gezet en onder valse voorwendselen overgehaald akkoord te gaan met [traject 1]/begeleid contact en is daardoor voor het blok gezet (klachtonderdeel 3).”
4.3.2 Het College van Toezicht heeft over deze klachtonderdelen als volgt geoordeeld: “Het College [van Toezicht] merkt allereerst op dat het standpunt van de vader niet gedeeld wordt dat hij onder druk gezet is om [traject 1] te laten starten. Voor alle partijen lag in september 2018 de prioriteit bij het herstellen van het contact tussen de vader en zijn zoon. In overleg met de ouders is dan ook op 5 september 2018 besloten dat [traject 1] daarvoor het best passende traject was. Van een andere aanmelding dan het e-mailbericht van 2 augustus 2019, zoals de vader stelt, is het College [van Toezicht] niet gebleken. Het is voor het College [van Toezicht] dan ook niet duidelijk geworden of de ouders al dan niet in eerste instantie zijn aangemeld voor Ouderschap Blijft, hetgeen de vader heeft aangevoerd. Voor wat betreft het traject [traject 1] geldt in ieder geval dat het een vrijwillig traject is waardoor het niet gestart had kunnen worden zonder toestemming van beide ouders.
Voor wat betreft de al dan niet gemaakte (de-escalatie) afspraken in het startgesprek, is daarover in het eindverslag het volgende opgenomen onder het kopje “Situatieschets aanmelding [traject 1]”: “Gemaakte afspraken vanuit het startgesprek: – Ouders hebben geen contact met elkaar tijdens het [traject 1] traject. Dit is om een eventuele escalatie tussen ouders te voorkomen. – [De zoon] wordt niet belast met de spanningen tussen ouders – Het contact wordt begeleid totdat de contactbegeleider een professionele inschatting heeft gemaakt dat het niet langer begeleid hoeft te worden – Na [traject 1] zal worden gestart met Ouderschap Blijft om te werken aan de communicatie tussen ouders en zullen verder afspraken gemaakt worden rondom de verloop van de zorg en het contact.” De jeugdprofessional heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht toegelicht dat zij in de veronderstelling was dat de doelstelling van het traject en de gemaakte afspraken voor alle betrokkenen helder waren. Ook heeft zij toegelicht dat tijdens het startgesprek tenminste één afspraak gemaakt is, namelijk dat zij de zoon zowel voor als na de contactmomenten naar de moeder zou brengen zodat er tussen de ouders geen contact zou zijn. De vader heeft daarop tijdens de mondelinge behandeling [van de klacht] gereageerd dat hij het had begrepen alsof deze afspraak alleen voor het eerste omgangsmoment zou gelden. Ten aanzien van de andere gemaakte afspraken, heeft de jeugdprofessional aangevoerd dat bij de aanmelding van 2 augustus 2018 in het e-mailbericht is opgenomen dat de ouders op dat moment er niet aan toe waren om samen in gesprek te gaan. Dat standpunt van de moeder is ook één van de redenen geweest waarom voorgesteld werd om met [traject 1] te starten en vanuit daar toe te werken naar Ouderschap Blijft. De jeugdprofessional heeft met deze verklaringen inzichtelijk gemaakt wat voor haar de grondslagen waren van de in het eindverslag geformuleerde afspraken. De jeugdprofessional heeft echter erkend dat deze afspraken nooit schriftelijk aan de vader zijn teruggekoppeld. Het College [van Toezicht] overweegt dat het niet schriftelijk – en in overleg – vaststellen van deze afspraken (en de doelstelling van het traject) met zich meebrengt dat het voor de betrokkenen, in het bijzonder de vader, heeft ontbroken aan helderheid over het traject, en daardoor ook aan handvatten en structuur. Het College [van Toezicht] is van oordeel dat de jeugdprofessional onvoldoende met de vader in overeenstemming is gekomen voor wat betreft de in het eindverslag geformuleerde afspraken en acht artikel G (overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode geschonden. Het voert volgens het College [van Toezicht] echter ook met betrekking tot deze klachtonderdelen te ver om te concluderen dat de jeugdprofessional heeft gelogen, evenmin dat de vader onder valse voorwendselen overgehaald is akkoord te gaan met het traject, zoals de klachtonderdelen luiden. Tot slot voor wat betreft de overige verwijten in deze klachtonderdelen is gebleken dat partijen van visie verschillen over hetgeen al dan niet heeft plaatsgevonden. Het College [van Toezicht] is van oordeel dat de door de vader gestelde verwijten onvoldoende feitelijk onderbouwd zijn, waardoor voor het overige de klachtonderdelen niet gegrond worden bevonden. De feiten die ten grondslag liggen aan de verwijten, kunnen immers niet worden vastgesteld. De klachtonderdelen worden dan ook gedeeltelijk gegrond verklaard.”
4.3.3 De vader stelt dat liegen is gedefinieerd als ‘met opzet onwaarheden spreken’. Halve onwaarheden en insinuaties schaart de vader ook onder liegen, omdat daarmee de lezer ook (bewust) op het verkeerde been wordt gezet. De jeugdprofessional liegt in haar verslag dat tijdens het intakegesprek, in samenspraak met de ouders, het besluit is genomen dat [traject 1] het meest passende traject is. Dit terwijl de vader voor het blok is gezet en de jeugdprofessional tijdens het intakegesprek letterlijk zei: “Dit is wat ik in de aanbieding heb.” Als de vader niet mee zou werken, dan wisten de jeugdprofessional en haar collega’s niet wanneer de vader de zoon weer zou zien. Op die manier werd de vader voor het blok gezet om mee te werken aan een traject dat niet tot een oplossing zou leiden omdat het probleem tussen de ouders zit, en niet tussen de vader en de zoon.
4.3.4 De jeugdprofessional stelt dat het College van Toezicht terecht heeft geoordeeld dat deelname aan [traject 1] vrijwillig was. Aan de ouders is het traject voorgesteld, waar zij beiden mee ingestemd hebben. Dit is tevens per e-mailbericht van 6 september 2018 aan de vader bevestigd. De vader stelt dat aan hem verteld zou zijn dat als hij niet met het traject [traject 1] akkoord zou gaan, de jeugdprofessional en haar collega’s niet wisten wanneer de vader zijn zoon dan weer zou zien. De jeugdprofessional betwist dat er een daarmee overeenkomende mededeling aan de vader is gedaan. De afspraak dat [traject 1] werd gestart en eveneens dat als doel naar de start van Ouderschap Blijft zou gaan worden toegewerkt is in de genoemde e-mailwisseling van 6 september 2018 aan de vader bevestigd. De jeugdprofessional heeft voor en na ieder contactmoment het verloop van de contactmomenten en de de-escalatieafspraken met de vader besproken. De vader erkent dat deze afspraken, zoals vermeld in het eindverslag, bij hem bekend waren. De jeugdprofessional stelt dat het niet nakomen van deze afspraken niet de enige reden was waarom de hulpverlening is gestaakt, zoals is toegelicht in het eindverslag. Ook dit klachtonderdeel, voor zover dat gegrond is verklaard, heeft de jeugdprofessional serieus genomen. Het aanmeldformulier is inmiddels aangepast en daarbij worden tevens bijzondere afspraken vermeld zoals afspraken over de feitelijke gang van zaken bij het verloop van de contacten. Dit formulier wordt schriftelijk aan ouders verstrekt. Het niet schriftelijk bevestigen van deze afspraken betekent echter niet dat de jeugdprofessional in strijd heeft gehandeld met artikel G van de Beroepscode. Dat alle mondelinge afspraken schriftelijk moeten worden bevestigd, blijkt niet uit dit artikel. Dat de in het eindverslag opgenomen (de-escalatie) afspraken en de in het dossier vermelde afspraken destijds niet afzonderlijk schriftelijk zijn bevestigd aan de vader, maakt bovendien niet dat de jeugdprofessional heeft gelogen en/of het vertrouwen in de beroepsgroep heeft geschaad zoals het klachtonderdeel luidt. De jeugdprofessional verzoekt het klachtonderdeel alsnog geheel ongegrond te verklaren.
4.3.5 De vader stelt in zijn verweerschrift in het incidentele beroep dat hij blij is te lezen dat [de instelling 1] de procedures heeft aangepast. Dit doet echter niets af aan het feit dat deze afspraken met de vader nooit zijn gemaakt. De vader betwist de weergave van het College van Toezicht over wat de vader heeft verklaard tijdens de mondelinge behandeling van de klacht over het contact tussen de ouders tijdens de omgangsmomenten. De vader stelt dat de jeugdprofessional voorafgaand aan het eerste contactmoment heeft verteld hoe een en ander zou gaan verlopen. Er is met geen woord gesproken over hoe het contact tussen de ouders zou verlopen, zoals ten onrechte in de overweging is opgenomen.
4.3.6 Het College van Beroep gaat bij de beoordeling van dit klachtonderdeel allereerst in op het beroep van de vader. Voor zover de vader stelt dat hij voor het blok is gezet om mee te werken en zodoende het traject [traject 1] te laten starten, overweegt het College van Beroep als volgt. Zoals het College van Toezicht terecht heeft overwogen is deelname aan het traject [traject 1] vrijwillig. Zonder instemming van beide ouders kon dit traject niet worden gestart. Het College van Beroep kan niet vaststellen of de jeugdprofessional uitlatingen heeft gedaan over wanneer de vader de zoon weer zou zien als hij niet zou meewerken aan het traject omdat de verklaringen van partijen elkaar op dit punt tegenspreken. Wel is gebleken dat de jeugdprofessional helder is geweest wat zij vanuit [de instelling 1] de ouders kon bieden. Het College van Beroep is van oordeel dat het past bij de taak van een jeugdprofessional dat transparant wordt gecommuniceerd welke hulpverlening er kan worden geboden. In zoverre is het het College van Beroep dan ook niet gebleken dat de jeugdprofessional heeft gelogen of de vader onder druk gezet heeft om mee te werken aan het traject. De grief van de vader faalt aldus. Over het incidentele beroep van de jeugdprofessional overweegt het College van Beroep als volgt. Het College van Beroep stelt allereerst vast dat de vader in de toelichting op klachtonderdeel 2 in het klaagschrift – voor zover relevant – het volgende heeft opgenomen: “Verder heeft [de jeugdprofessional] gelogen dat er tijdens dit startgesprek zogenaamde de-escalatieafspraken zouden zijn gemaakt om vervolgens deze leugen tegen de vader te misbruiken en glashard te stellen dat vader zich niet aan zijn afspraken zou houden en daaraan te koppelen dat zij daarom de veiligheid van [de zoon] niet kon waarborgen.” Het is het College van Beroep gebleken dat partijen elkaar tegenspreken op het punt of er al dan niet (de-escalatie) afspraken zijn gemaakt. Omdat aan het woord van de een niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het woord van de ander, is het vaste jurisprudentie dat het klachtonderdeel dan in zoverre ongegrond wordt verklaard. Hoewel het College van Beroep het ongelukkig acht dat er geen sprake is geweest van een schriftelijke vastlegging van de afspraken, is het – in tegenstelling tot het College van Toezicht – van oordeel dat er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Hiertoe overweegt het College van Beroep dat het schriftelijk bevestigen van gemaakte afspraken niet valt onder het klachtonderdeel dat de vader heeft geformuleerd. Het College van Toezicht is hiermee ten onrechte buiten het oorspronkelijke klachtonderdeel getreden. In zoverre zal het College van Beroep het oordeel van het College van Toezicht dan ook vernietigen.
4.3.7 De grief van de vader faalt en de grief van de jeugdprofessional slaagt. Gelet hierop worden in beroep de klachtonderdelen 2 en 3 alsnog geheel ongegrond verklaard.
4.4 Klachtonderdeel 4 (principaal beroep)
4.4.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 4 als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende: Belangrijke informatie achterhouden.”
4.4.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “De jeugdprofessional wordt allereerst verweten dat zij informatie heeft achtergehouden voor wat betreft de aanmelding. Het College [van Toezicht] verwijst naar het eerste gedeelte van het oordeel ten aanzien van klachtonderdelen 2 en 3 onder 4.2.3 van deze beslissing. Het College [van Toezicht] laat dit verwijt dan ook buiten beschouwing, omdat daarover reeds geoordeeld is dat van een andere aanmelding dan het e-mailbericht van 2 augustus 2018 niet gebleken is.
Ten tweede voor wat betreft de informatie waarop de jeugdprofessional haar conclusie baseert dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, overweegt het College [van Toezicht] als volgt. Het is voldoende duidelijk geworden dat deze informatie is overgenomen uit het aanmeldformulier van de [de instelling 2]. Over de wijze waarop deze informatie is opgenomen in het eindverslag, is reeds een oordeel gegeven ten aanzien van klachtonderdeel 1 onder 4.1.3 van deze beslissing. Ook dit verwijt laat het College [van Toezicht] daarom in dit klachtonderdeel buiten beschouwing.
Tot slot wordt de jeugdprofessional verweten dat zij informatie heeft achtergehouden over zowel het MDO van 8 oktober 2018 als die van 9 oktober 2018. Het College [van Toezicht] overweegt dat de jeugdprofessional op grond van artikel 7.3.8 lid 1 van de Jeugdwet verplicht is een dossier in te richten met betrekking tot de verlening van jeugdhulp, dat geldt slechts voor zover dat voor een goede hulpverlening aan de betrokkenen noodzakelijk is. Daar waar de vader stelt dat de jeugdprofessional informatie heeft achtergehouden met betrekking tot het besluit om het traject te beëindigen, heeft de jeugdprofessional een eigen afweging te maken welke informatie noodzakelijk in het belang van de goede hulpverlening is om in het dossier op te nemen. Het College [van Toezicht] overweegt dat in het dossier zowel het contactmoment van 8 oktober 2018, het daaropvolgende MDO en het MDO van 9 oktober 2018 is opgenomen. De beweegredenen waarom het traject gestopt werd, staan beschreven in het contactmoment van 8 oktober 2018. Ook de uitkomsten van de twee overleggen staan beschreven. Van het achterhouden van informatie is het College [van Toezicht] dan ook niet gebleken en de vader heeft onvoldoende aangevoerd welke noodzakelijke informatie in het dossier ontbreekt rondom de afsluiting van het traject. De jeugdprofessional kan geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden.”
4.4.3 De vader mist in het dossier hoe het besluit tot beëindiging van [traject 1] tot stand is gekomen, alsmede het feit dat de ouders aanvankelijk aangemeld waren voor Ouderschap Blijft; dat is ook informatie die is achterhouden. De directrice van [de instelling 1] kan wel bevestigen dat de ouders aanvankelijk voor Ouderschap Blijft waren aangemeld, maar deze informatie ontbreekt in het dossier.
4.4.4 De jeugdprofessional betwist dat er informatie voor de vader is achtergehouden. Op verzoek van de vader is het volledige dossier aan hem verstrekt. Zoals uit het voorgaande blijkt is in de e-mailwisseling van 6 september 2018 aan de vader de gemaakte afspraak bevestigd dat zou worden gestart met [traject 1] en dat naar Ouderschap Blijft zou worden toegewerkt. De jeugdprofessional is vanaf de start van [traject 1] betrokken en niet daarvoor. Alleen al om die reden kan de jeugdprofessional in dit verband geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.4.5 Het College van Beroep oordeelt over dit klachtonderdeel als volgt. Het College van Beroep volgt het oordeel van het College van Toezicht dat de beweegredenen om het traject te beëindigen staan beschreven in zowel het contactmoment van 8 oktober 2018 als in de uitkomsten van de interne overleggen. De vader heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de jeugdprofessional deze informatie heeft achtergehouden. In zoverre faalt de grief aldus. Voor zover de vader stelt dat in het dossier mist dat de ouders aanvankelijk waren aangemeld voor Ouderschap Blijft, is het College van Beroep van oordeel dat dit verwijt geen onderdeel uitmaakt van het oorspronkelijke klachtonderdeel zoals geformuleerd bij het College van Toezicht. Het College van Beroep wijst op hetgeen hierover in deze beslissing is opgenomen onder 4.1.2 Dit verwijt laat het College van Beroep dan ook buiten beschouwing.
4.4.6 De grief van de vader faalt.
4.5 Klachtonderdeel 5 (principaal beroep)
4.5.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 5 als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende: Met valse voorwendselen en insinuaties over de veiligheid van de zoon [traject 1] beëindigen en bewust vrijwel alle positieve waarnemingen verzwijgen.”
4.5.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Voor wat betreft het verwijt dat het in het eindverslag ontbreekt aan positieve waarnemingen, verwijst het College [van Toezicht] naar het oordeel ten aanzien van klachtonderdeel 1 onder 4.1.3 van deze beslissing. Het College [van Toezicht] laat dat verwijt dan ook buiten beschouwing, omdat daarover reeds geoordeeld is. Ook wordt de jeugdprofessional verweten dat zij op valse gronden [traject 1] beëindigd heeft. Het College [van Toezicht] volgt de vader niet in dat standpunt en overweegt daartoe als volgt. De jeugdprofessional heeft voldoende inzichtelijk gemaakt wat de gronden zijn geweest waarop zij – in overleg met haar collega’s – heeft besloten om [traject 1] te beëindigen. Het College [van Toezicht] verwijst daarvoor naar het verweer zoals aangevoerd tegen klachtonderdeel 4 onder 4.3.2 van deze beslissing. Zoals gebleken zijn de beweegredenen om het traject te stoppen ook in het dossier opgenomen, en wel onder het contactmoment van 8 oktober 2018 en het MDO van gelijke datum. Daarnaast is de vader blijkens het dossier per e-mailbericht van 11 oktober 2018 over dat besluit afdoende geïnformeerd. Het College [van Toezicht] oordeelt dat de jeugdprofessional heeft gehandeld in overeenstemming van artikel I (beëindiging van de professionele relatie) van de Beroepscode.”
4.5.3 De vader stelt zich op het standpunt nu klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard, dit klachtonderdeel ook onmiddellijk (gedeeltelijk) gegrond dient te worden verklaard en niet ongegrond zoals het College van Toezicht heeft gedaan.
4.5.4 De jeugdprofessional stelt dat het College van Toezicht het verwijt terecht buiten beschouwing heeft gelaten omdat hier onder klachtonderdeel 1 reeds over is geoordeeld. De jeugdprofessional heeft het traject – in overleg met haar collega’s – beëindigd. De gronden voor dit besluit volgen uit het dossier en zijn met de vader besproken. Dit is in het eindverslag bevestigd. Van valse voorwendselen is geen sprake.
4.5.5 Het College van Beroep overweegt dat uit 4.2.6 en 4.2.7 blijkt dat klachtonderdeel 1 in beroep alsnog in zijn geheel ongegrond wordt verklaard. Het standpunt van de vader dat klachtonderdeel 5 (deels) gegrond dient te worden verklaard omdat klachtonderdeel 1 ook (deels) gegrond is verklaard gaat aldus niet (langer) op. Het College van Beroep is van oordeel dat het College van Toezicht terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de jeugdprofessional bij het beëindigen van de professionele relatie heeft gehandeld conform artikel I van de Beroepscode.
4.5.6 De grief van de vader faalt.
4.6 De klachtonderdelen 6 en 7 (principaal beroep)
4.6.1 De klachtenonderdelen 6 en 7 zijn vanwege de samenhang tijdens de procedure bij het College van Toezicht gezamenlijk behandeld. Deze klachtonderdelen zijn als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende: Zij heeft geweigerd [traject 1] op een passende wijze te beëindigen zodra de doelen van het traject behaald waren. Bovendien kon hierdoor het door de rechter opgelegde traject van Ouderschap Blijft niet starten (klachtonderdeel 6). Het ontnemen van de mogelijkheid om zelf tot oplossingen te komen, ondanks het feit dat beide ouders daartoe zeer bereid waren (klachtonderdeel 7).”
4.6.2 Het College van Toezicht oordeelde over deze klachtonderdelen als volgt: “Voor wat betreft het verwijt dat de jeugdprofessional geweigerd heeft het traject op passende wijze te beëindigen, overweegt het College [van Toezicht] dat de jeugdprofessional gemotiveerd aangevoerd heeft dat de doelen van [traject 1] niet bereikt waren, hetgeen ook in het dossier en eindverslag terug te lezen is. De vader heeft zich – samengevat – volgens de jeugdprofessional gedurende het traject onvoldoende reflectief opgesteld en heeft zich niet aan de afspraak gehouden dat hij gedurende het traject geen contact met de moeder zou hebben. Dat de vader het niet eens is met deze visie van de jeugdprofessional, betekent nog niet dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Het College [van Toezicht] is van oordeel dat zij haar overwegingen om het traject te beëindigen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en haar overwegingen zowel intern als met de vader besproken heeft. Eveneens heeft zij de te nemen vervolgstappen met haar collega’s in het MDO van 8 en 9 oktober 2018 uiteengezet. Het College [van Toezicht] concludeert dat het buiten de invloedsfeer van de jeugdprofessional valt dat Ouderschap Blijft niet van start is kunnen gaan.” Het College van Toezicht heeft de klachtonderdelen ongegrond verklaard.
4.6.3 De vader stelt dat het speerpunt van deze klachtonderdelen blijft dat de jeugdprofessional de ouders de mogelijkheid heeft ontnomen om te starten met Ouderschap Blijft. Het was noodzakelijk dat [traject 1] zou stoppen, omdat dit traject aan Ouderschap Blijft in de weg stond. De jeugdprofessional had gezien dat er niets mankeerde aan de gehechtheid tussen de vader en de zoon en zij was niet bereid om aan contactherstel mee te werken omdat zij wilde geloven dat er huiselijk geweld had plaatsgevonden. Dat geeft de jeugdprofessional niet het recht om de weg naar Ouderschap Blijft te blokkeren, met als excuus dat de vader niet op zichzelf zou kunnen reflecteren. De vader betwist dat de doelen van [traject 1] niet bereikt zijn. De doelen zijn gedefinieerd als herstel gehechtheid (indien nodig) en herstel contact. Beide doelen waren reeds bereikt vanaf het moment dat de deur voor de eerste keer openging. Het was de jeugdprofessional die weigerde toe te werken naar het herstel van de omgang. Dit was ook de reden dat de medewerking van de vader verminderde.
4.6.4 De jeugdprofessional stelt dat zij op basis van haar bevindingen tijdens het beloop van dit traject, dit traject heeft mogen beëindigen en dit op zorgvuldige wijze heeft gedaan. Daarna is de jeugdprofessional niet meer bij de hulp aan de ouders betrokken geweest. Van het feit dat het traject Ouderschap Blijft daarna niet meer van start is gegaan, valt de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. In dat kader verwijst de jeugdprofessional naar het e-mailbericht van 27 december 2019 van [de instelling 3].
4.6.5 Het College van Beroep oordeelt over deze klachtonderdelen als volgt. Net als het College van Toezicht is het College van Beroep van oordeel dat de jeugdprofessional gemotiveerd heeft toegelicht dat de doelen van [traject 1] niet waren bereikt en dat dit uiteengezet is in het dossier en in het eindverslag. Het is duidelijk dat de vader het niet eens is met de visie van de jeugdprofessional op hoe het traject is verlopen. Dit maakt echter nog niet dat er aanleiding bestaat om de jeugdprofessional een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Uit het eindverslag blijkt dat tijdens het intakegesprek is besproken dat zodra het contact zou zijn hersteld en opgebouwd, het gezin aangemeld zou worden voor Ouderschap Blijft. Omdat [traject 1] was beëindigd, lag het niet op de weg van de jeugdprofessional om het gezin voor Ouderschap Blijft aan de melden. In plaats daarvan heeft de jeugdprofessional in het eindverslag aanbevelingen gedaan over wat er in het belang van de zoon noodzakelijk was en heeft zij vervolgstappen genomen. Het College van Beroep acht dit navolgbaar en er bestaat dan ook geen aanleiding de jeugdprofessional ten aanzien hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
4.6.6 De grief van de vader faalt.
4.7 Klachtonderdeel 8 (principaal beroep)
4.7.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 8 als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende: Niet in staat gebleken om constructief te communiceren.”
4.7.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Het is het College [van Toezicht] gebleken dat in de communicatie tussen partijen over en weer sprake is geweest van onjuiste aannames en verkeerde interpretaties. Partijen hebben elkaar op bepaalde momenten onvoldoende begrepen. Het voert volgens het College [van Toezicht] te ver om daardoor te spreken van een tuchtrechtelijk verwijt aan de zijde van de jeugdprofessional. Voor wat betreft de warme overdracht is daarnaast ook vastgesteld dat de vader, direct toen bleek dat hij dacht dat hij niet uitgenodigd was, opnieuw en op zeer korte termijn uitgenodigd is.” Het College van Toezicht heeft het klachtonderdeel ongegrond verklaard.
4.7.3 De vader stelt dat het College van Toezicht ten onrechte heeft geoordeeld dat beide partijen hierin tekort geschoten zijn. Dit is echter niet het vakgebied van de vader, maar wel dat van de jeugdprofessional. Het lag op de weg van de jeugdprofessional om duidelijk aan te geven wie er bij het overdrachtsgesprek aanwezig zou zijn. Voor zover er daarna een nieuwe uitnodiging is gestuurd, stelt de vader dat het even duurde voordat hij besefte wat de jeugdprofessional hem en de zoon had aangedaan. Om die reden had de vader enkele dagen daarna niet meer de focus op vervolg ‘hulpverlening’, maar lag de focus op de eis dat de jeugdprofessional haar leugens zou moeten corrigeren.
4.7.4 De jeugdprofessional herhaalt haar standpunt en verweer zoals gevoerd bij het College van Toezicht inhoudende dat zij – juist – zorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de uitnodiging voor de warme overdracht. Dat er kennelijk sprake was van verwarring aan de zijde van de vader maakt dit niet anders. Toen de vader dit kenbaar maakte, is hij opnieuw uitgenodigd. Het College van Toezicht heeft dit klachtonderdeel naar de mening van de jeugdprofessional terecht ongegrond verklaard.
4.7.5 Het College van Beroep overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Het College van Beroep volgt in beginsel het standpunt van de vader dat het constructief communiceren hoort tot de taken van de jeugdprofessional. Dit doet er echter niet aan af dat een ouder ook zijn of haar bijdrage dient te leveren aan de constructieve communicatie met het oog op een goede samenwerkingsrelatie.
Het is het College van Beroep gebleken dat de communicatie c.q. samenwerkingsrelatie tussen partijen verstoord is (geweest). Het voert het College van Beroep echter te ver om de jeugdprofessional in dit verband een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Hierbij overweegt het College van Beroep ook dat de jeugdprofessional direct heeft gehandeld toen haar duidelijk werd dat er rondom de uitnodiging voor de warme overdracht verwarring was ontstaan. Het College van Beroep is van oordeel dat het College van Toezicht terecht en op goede gronden dit klachtonderdeel ongegrond heeft verklaard.
4.7.6 De grief van de vader faalt.
4.8 Klachtonderdeel 9 (principaal beroep)
4.8.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 9 als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende: Zij is niet in staat gebleken zich als een professional te gedragen.”
4.8.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Voor wat betreft de informatie waarop de jeugdprofessional haar conclusie baseert dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, is het voldoende duidelijk geworden dat deze informatie is overgenomen uit het aanmeldformulier van de [de instelling 2]. Over de wijze waarop deze informatie is opgenomen in het eindverslag, is reeds een oordeel gegeven ten aanzien van klachtonderdeel 1 onder 4.1.3 van deze beslissing. Dit verwijt laat het College [van Toezicht] daarom in dit klachtonderdeel buiten beschouwing.
Ten aanzien van het verwijt dat de vader niet de mogelijkheid heeft gehad fouten in het verslag te corrigeren, oordeelt het College [van Toezicht] als volgt. De vader heeft het eindverslag bij zijn klaagschrift overgelegd. Aan dit eindverslag is zowel de zienswijze van de vader als van de moeder gehecht. Tevens is uit de overgelegde contactjournaals gebleken dat de vader door de jeugdprofessional is uitgenodigd om het eindverslag mondeling te bespreken. Van deze uitnodiging heeft de vader geen gebruik gemaakt. Het College [van Toezicht] concludeert dat de vader de gelegenheid heeft gekregen om zijn zienswijze op het eindverslag te geven. Het is in de praktijk gebruikelijk dat slechts feitelijkheden in verslaglegging gecorrigeerd kunnen worden en dat de reacties van ouders worden toegevoegd aan verslagen. De jeugdprofessional heeft gehandeld binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.” Het College van Toezicht heeft het klachtonderdeel ongegrond verklaard.
4.8.3 De vader stelt dat is gebleken dat de jeugdprofessional niet in staat is om haar eigen oordeel te vormen op basis van wat zij zag tijdens de contactmomenten. De jeugdprofessional had gehoord dat er huiselijk geweld had plaatsgevonden. Ondanks dat zij hiervan geen enkel signaal heeft kunnen waarnemen tijdens de contactmomenten is deze foutieve aanname allesbepalend geweest waardoor de vader en de zoon tot op de dag van vandaag worden achtervolgd en deze hen inmiddels anderhalf jaar uit elkaar houdt. Onwaarheden dienen in een rapportage te worden gecorrigeerd en er dient niet slechts achteraf de ouders de gelegenheid gegeven te worden om deze leugens en insinuaties te weerleggen.
4.8.4 De jeugdprofessional heeft haar werkzaamheden professioneel en objectief verricht. Dat het eindverslag kort melding maakt van huiselijk geweld met daarbij een verwijzing naar het aanmeldformulier, maakt dit niet anders. De jeugdprofessional verwijst naar hetgeen zij reeds heeft aangevoerd onder klachtonderdeel 1. Beide ouders hebben naast commentaar op het concept-eindverslag de gelegenheid gekregen voor een persoonlijk gesprek. Ten aanzien hiervan verwijst zij naar hetgeen is aangevoerd in haar incidentele beroep ten aanzien van klachtonderdeel 1.
4.8.5 Het College van Beroep beoordeelt dit klachtonderdeel als volgt. Net als het College van Toezicht wijst het College van Beroep erop dat het in de praktijk gebruikelijk is dat slechts feitelijke onjuistheden in verslaglegging gecorrigeerd kunnen worden en dat de reacties van de ouders worden toegevoegd aan verslagen. In zoverre is het College van Beroep dan ook van oordeel dat de jeugdprofessional juist heeft gehandeld. Voor zover de vader stelt dat er sprake is van een onwaarheid over het huiselijk geweld in het verslag, die gecorrigeerd had moeten worden, overweegt het College van Beroep dat het reeds onder klachtonderdeel 1 uiteen heeft gezet dat het van oordeel is dat de jeugdprofessional dit voldoende zorgvuldig heeft weergegeven in haar eindverslag. Ook voor wat dit betreft dit deel van de grief valt de jeugdprofessional dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
4.8.6 De grief van de vader faalt.
4.9 Klachtonderdeel 10 (principaal beroep)
4.9.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 10 als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende: Zij heeft geen respect en acceptatie getoond voor de opvoedkundige keuzes en kwaliteiten die beide ouders gezamenlijk hebben gemaakt, noch voor de persoonlijke eigenschappen, kunde, visie en omstandigheden van de vader.”
4.9.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Het is het College [van Toezicht] niet gebleken dat de jeugdprofessional tegen de opvoedvisie van de ouders is ingegaan. Evenmin dat zij geen respect voor de vader zou hebben getoond. Het behoort tot de verantwoordelijkheden van de jeugdprofessional om gedurende (en na) de contactmomenten op basis van haar expertise de situaties te benoemen die zij niet in het belang van de zoon acht. Dat de vader daarover van visie verschilt, betekent nog niet dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft.” Het College van Toezicht heeft het klachtonderdeel ongegrond verklaard.
4.9.3 De vader stelt dat dit klachtonderdeel met name gaat over het oordeel van de jeugdprofessional dat de vader sterker had moeten zijn toen hij het niet droog hield op het moment dat de zoon zijn verdriet wegens het plotselinge en onbegrijpelijk gemis van zijn vader toonde. De jeugdprofessional had de vader hiervoor niet mogen veroordelen. Dit is een gebrek aan respect voor de keuze van de ouders.
4.9.4 De jeugdprofessional stelt dat zij haar taak heeft uitgevoerd op basis van het voor haar als jeugdprofessional geldende toetsingskader en de te verwachten deskundigheid. Hierbij heeft de jeugdprofessional met respect voor beide ouders en hun opvoedvisie gehandeld. Dat dit anders was, is niet gebleken.
4.9.5 Het College van Beroep overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Onder het kopje ‘Afscheid’ in het eindverslag heeft de jeugdprofessional opgenomen hoe het afscheid tijdens de contactmomenten is verlopen. Naar het oordeel van het College van Beroep is gemotiveerd waarom het afscheid voor de zoon tijdens de eerste contactmomenten wat moeilijker is verlopen. Het College van Beroep leest hierin een genuanceerd beeld geschreven vanuit het perspectief van de zoon. Er is ook beschreven dat aan de vader is uitgelegd dat het tonen van emoties bij het afscheid niet verkeerd is, maar dat de vader moet blijven handelen in het belang van de zoon. Het College van Beroep acht dit navolgbaar. Het is het College van Beroep niet gebleken dat dit een gebrek aan respect voor de keuze van de ouders, in dit geval van de vader, is.
4.9.6 De grief van de vader faalt.
4.10 Klachtonderdeel 11 (principaal beroep)
4.10.1 Tijdens de procedure bij het College van Toezicht is klachtonderdeel 11 als volgt geformuleerd: “De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende: Aansturen op een langdurige schadelijke contactbreuk tussen de vader en de zoon.”
4.10.2 Het College van Toezicht heeft over dit klachtonderdeel als volgt geoordeeld: “Uit het voorgaande (zie onder 4.4.3 en 4.5.3 van deze beslissing) blijkt dat de jeugdprofessional voldoende inzichtelijk gemaakt heeft wat de gronden zijn geweest waarop zij – in overleg met haar collega’s – heeft besloten [traject 1] te beëindigen. Ook zijn de te nemen vervolgstappen in het MDO van 8 en 9 oktober 2018 uitgezet. Het is het College [van Toezicht] niet gebleken dat de jeugdprofessional heeft aangestuurd op contactbreuk tussen de vader en zijn zoon.” Het College van Toezicht heeft het klachtonderdeel ongegrond verklaard.
4.10.3 De vader stelt dat door het handelen van de jeugdprofessional, de vader en de zoon elkaar sinds oktober 2018 niet meer hebben gezien. De jeugdprofessional heeft deze consequentie van haar handelen wellicht niet overzien en zij schrok hiervan tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, maar dit is wel het direct gevolg van haar handelen geweest.
4.10.4 De jeugdprofessional herhaalt ten aanzien van dit klachtonderdeel hetgeen zij reeds heeft aangevoerd onder klachtonderdeel 10 en hier als herhaald en ingelast kan worden beschouwd.
4.10.5 Het College van Beroep overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Zoals reeds in deze beslissing uiteengezet, is het College van Beroep van oordeel dat de jeugdprofessional inzichtelijk heeft gemaakt op welke gronden zij het traject [traject 1] heeft beëindigd en dat haar ten aanzien van deze beëindiging geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Ook voor het overige is geen onderbouwing van het standpunt van vader dat de jeugdprofessional verantwoordelijk is voor een langdurige contactbreuk tussen vader en zoon uit de dossierstukken of de mondelinge behandeling van het beroep naar voren gekomen. Gelet hierop kan dan ook niet geoordeeld worden dat de jeugdprofessional aangestuurd zou hebben op een schadelijke contactbreuk tussen de vader en de zoon.
4.10.6 De grief van de vader faalt.
4.11 Conclusie
4.11.1 Het College van Beroep komt tot de slotsom dat het beroep van de vader faalt en het beroep van de jeugdprofessional slaagt. Als gevolg hiervan worden de klachtonderdelen 1 t/m 3 in beroep alsnog geheel ongegrond verklaard. Hieruit volgt dat het College van Beroep van oordeel is dat de jeugdprofessional niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet hierop trekt het College van Beroep de aan de jeugdprofessional opgelegde maatregel van waarschuwing in.
4 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College van Beroep tot de volgende beslissing:
- verklaart – opnieuw rechtdoende – de klachtonderdelen 1, 2 en 3 geheel ongegrond en vernietigt in zoverre de beslissing van het College van Toezicht van 13 november 2019 in zaaknummer 19.176Ta;
- trekt de opgelegde maatregel van waarschuwing in;
- handhaaft voor het overige het oordeel van het College van Toezicht.
Aldus gedaan door het College van Beroep en op 1 oktober 2020 aan partijen toegezonden.
de heer mr. M.A. Stammes mevrouw mr. T. Kuijs
voorzitter secretaris