Het College van Beroep, hierna te noemen: het College, is samengesteld als volgt:
mr. P.A.J.Th. van Teeffelen, voorzitter;
mr. A.P. van der Linden, lid jurist;
Mevrouw J.E. Blaauw-Glas, Drs. M.C. Oosterom, Mevrouw A. Wilting, leden-beroepsgenoten.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A. Tingen
Het College heeft het volgende overwogen en beslist in de zaak van
[Appellante], appellante,
tegen
[Verweerder], raadsonderzoeker, werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming, verweerster in beroep, gemachtigde mr. E. Lam, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1
[Klaagster] – hierna klaagster – heeft op 22 februari 2016 bij het College van Toezicht (hierna: CvT) tegen [Beklaagde] – hierna beklaagde – een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 augustus 2016, onder nummer 16.019T heeft het CvT de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard.
1.2
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft als bijlage bij haar beroepschrift een aantal geluidsopnamen van gesprekken tussen haar en beklaagde aan het College toegezonden. Deze geluidsopnamen zijn door de voorzitter niet toegelaten tot de procedure, omdat de expliciete toestemming van beklaagde hiervoor ontbrak.
1.3
Beklaagde heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
2. Vaststaande feiten en omstandigheden
2.1
Klaagster is de moeder van een dochter, [dochter], geboren op [geboortedatum] 2002. Klaagster is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [dochter].
2.2
Beklaagde is werkzaam als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, hierna de Raad.
2.3
Beklaagde is sinds [datum] 2014 geregistreerd als raadsonderzoeker in het register van SKJ.
2.4
Op 21 oktober 2015 heeft klaagster aangifte gedaan tegen haar ouders, de grootouders van [dochter], in verband met het onttrekken aan het ouderlijk gezag van [dochter]. [Dochter] verbleef op dat moment bij haar grootouders.
2.5
Op 22 oktober 2015 heeft de Raad een spoedmelding ontvangen van het Centrum voor Jeugd en gezin, hierna CJG, inzake [dochter].
2.6
Beklaagde had die dag bereikbaarheidsdienst. Besloten is door de Raad, na intern overleg, om met spoed een onderzoek in te stellen naar de situatie van [dochter].
2.7
Op 23 oktober 2015 heeft beklaagde naar aanleiding van de melding een gesprek gehad met klaagster over [dochter], die op dat moment bij de ouders van klaagster verbleef. In dit gesprek heeft beklaagde kenbaar gemaakt dat klaagster moest voldoen aan een aantal voorwaarden om de aanvraag van een spoedmachtiging uithuisplaatsing en een Voorlopige Ondertoezichtstelling (hierna: VOTS) af te wenden. Een van de voorwaarden was dat klaagster de aangifte tegen haar ouders zou intrekken.
2.8
Klaagster heeft te kennen gegeven zich niet in deze voorwaarden te kunnen vinden waarop door de Raad op 23 oktober 2015 is verzocht om een VOTS en een machtiging uithuisplaatsing (hierna: MUHP).
2.9
Bij beschikking van 23 oktober 2015 heeft de kinderrechter de VOTS over [dochter] uitgesproken tot 23 januari 2016. Daarnaast heeft de kinderrechter een MUHP verleend voor plaatsing in een netwerkpleeggezin, te weten opa en oma moederszijde, voor de duur van vier weken.
2.10
Op 27 oktober 2015 is door de Raad een beschermingsonderzoek ingesteld. Beklaagde was belast met de uitvoering van dit onderzoek.
2.11
Op 5 november 2015 heeft de kinderrechter, na verhoor van partijen, de VOTS bekrachtigd en is de MUHP verlengd tot 23 januari 2016 in bedoeld netwerkpleeggezin. De beslissing voor wat betreft een meer definitieve uithuisplaatsing werd aangehouden tot de zitting van 7 januari 2016.
2.12
In het kader van het door de Raad ingestelde onderzoek heeft beklaagde met appellante op 6 november 2016 een gesprek gevoerd.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft klaagster per e-mail op 6 november 2015 aan beklaagde de namen van een aantal te raadplegen informanten door de Raad ter beschikking gesteld, alsmede een machtiging opvragen informatie ondertekend waarin voor zover van belang is opgenomen onder het kopje “Informanten”:
– Gezinsvoogd SEH
– Basisschool [dochter]
– Grootouders mz.
– Overige hulpverlening: (maatschappelijk werk)
Handtekening voor akkoord
(..)
2.13
Hierna heeft beklaagde een aantal informanten geraadpleegd, waaronder [vertrouwenspersoon] en [medewerker CJG] die niet op de door klaagster aangeleverde lijst stonden. [Vertrouwenspersoon] in zijn hoedanigheid van vertrouwenspersoon bij de basisschool [naam basisschool]. [Vertrouwenspersoon] van het CJG had eind juli 2015 gesproken met klaagster en haar partner en heeft namens het CJG de melding bij de Raad gedaan omtrent de VOTS.
2.14
Naar aanleiding van het door beklaagde uitgevoerde onderzoek is een concept raadsrapport opgesteld, hetgeen met klaagster besproken is op 18 december 2015.
2.15
Op 18 december 2015 heeft beklaagde het volgende e-mailbericht aan [vertrouwenspersoon] gestuurd:
“Geachte [vertrouwenspersoon],
Bij deze wil ik u informeren over het feit dat de Raad het opvoedingsonderzoek betreffende [dochter] heeft afgerond. Er heeft vandaag bij de Raad (18 december 2015) een adviesgesprek met moeder en stiefvader plaatsgevonden.
De raad sluit het onderzoek af met het verzoek [dochter] onder toezicht te stellen. Tevens vind de Raad het noodzakelijk om [dochter] uit huis te plaatsen. Dit houdt in dat [dochter] voorlopig bij grootouders mz. zal verblijven. Moeder en stiefvader waren het eens met de OTS, maar zijn beiden absoluut niet akkoord met de plaatsing van [dochter] bij haar grootouders en waren erg boos.
Ik hoop u hierbij voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
[Beklaagde]
Raadsonderzoeker
2.16
Op 18 december 2015 heeft klaagster per e-mail aan beklaagde verzocht om het verslag en het volledige dossier uit 2005 en 2007. Deze e-mail is door beklaagde doorgezonden aan haar teamleider.
2.17
Uiteindelijk is het definitieve raadsrapport opgesteld op 24 december 2015 en per post met een aanbiedingsbrief gedateerd 28 december 2015 in kopie aan klaagster gestuurd.
2.18
Op 7 januari 2016 heeft de zitting plaatsgevonden waarop werd besloten op het door de Raad ingediende verzoek om een definitieve ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.
2.19
De Raad heeft aan klaagster een brief gestuurd met dagtekening 15 januari 2016, in verband met het verzoek om een afschrift van het dossier van haar dochter, waarin wordt verzocht om een kopie van haar legitimatiebewijs mee te sturen.
2.20
Op 25 januari 2016 heeft beklaagde een e-mail gestuurd aan klaagster in reactie op de e-mail van 9 januari 2016 waarin klaagster haar ongenoegen kenbaar maakte over het rapport.
2.21
Op 9 februari 2016 verzocht klaagster per e-mail aan beklaagde om haar registratiegegevens kenbaar te maken.
2.22
Op 12 februari 2016 heeft beklaagde haar registratienummer aan klaagster verstrekt, maar dit bleek een onjuist nummer te zijn. Klaagster heeft bij e-mail van 19 februari 2016 na haar rappel op 18 februari 2016, via de leidinggevende van beklaagde het juiste registratienummer gekregen.
3. Beroepsgronden
3.1
Klaagster voert in beroep een aantal grieven aan tegen de beslissing van het CvT die samengevat en op zakelijke wijze als volgt kunnen worden omschreven.
Grief 1: De feiten die zijn vermeld onder 2.3 en 2.4 zijn onjuist weergegeven, met name is de constatering onjuist dat [dochter] in eerste instantie vrijwillig door klaagster bij opa en oma (moederszijde) zou zijn geplaatst;
Grief 2: In rechtsoverweging 5.5 wordt door het CvT ten onrechte vermeld dat klaagster de verwachting had dat beklaagde [dochter] bij opa en oma zou weghalen en weer bij klaagster terug zou brengen. Het gaat volgens klaagster niet om de verwachting, door beklaagde is tijdens het gesprek van 6 november 2016 volgens klaagster letterlijk gezegd, dat zij [dochter] bij klaagster zou terugbrengen;
Grief 3: De concept-rapportage van de Raad is met klaagster onvoldoende besproken, er is alleen gesproken over de uitkomst en de conclusie van het onderzoek en niet over de inhoud en of de totstandkoming van de conclusie en of het raadsrapport;
Grief 4: Klaagster is het oneens met de selectie van de geraadpleegde informanten, die ook niet als betrouwbare informanten kunnen worden gezien;
Grief 5: Beklaagde heeft de privacy van klaagster geschonden door privacygevoelige informatie over klaagster zonder haar toestemming met informanten en de grootouders te delen. De grootouders zijn door beklaagde daarbij ten onrechte als belanghebbende aangemerkt;
Grief 6: Het CvT is ten onrechte niet ingegaan op de klacht van klaagster dat het rapport van 2008 ondanks herhaalde verzoeken daartoe niet voor de zitting aan klaagster ter beschikking is gesteld;
Grief 7: Het CvT heeft ten onrechte in zijn uitspraak geen aandacht besteed aan de klacht dat beklaagde geen verantwoordelijkheid neemt voor haar handelen doordat zij niet open stond voor een gesprek met betrekking tot de onjuistheden in het raadsrapport en geen van de door klaagster aangedragen informatie heeft gebruikt. Daarbij heeft beklaagde de hoorn van de telefoon erop gegooid en heeft ook geweigerd haar SKJ registratienummer aan klaagster kenbaar te maken.
4. Beoordeling in beroep
4.1
In haar beroepschrift heeft klaagster aangevoerd, dat zij als extra via We Transfer een geluidsopname stuurt van een gesprek dat heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015 tussen haar en haar partner enerzijds en beklaagde anderzijds. Voorts heeft klaagster aangevoerd dat van het gevoerde gesprek van 6 november en 18 december 2015 tussen haar en beklaagde ook geluidsopnamen bestaan en dat zij deze graag tijdens de (beroeps)procedure alsnog wil inbrengen.
4.2
Zoals onder 1.2 vermeld heeft de voorzitter van het college deze geluidsopnamen niet toegelaten tot de procedure, omdat de expliciete toestemming van beklaagde hiervoor ontbrak.
4.3
Het college komt thans tot een heroverweging van deze beslissing.
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft in een recente beslissing ( 19-1-2016, ECLI:NL:TGZCTG:2016:39), waarbij (de transcriptie van) een gespreksopname in het geding werd gebracht waarvoor ook de toestemming ontbrak van een van de deelnemers aan het gesprek, als volgt overwogen en beslist:
“Ten aanzien van de transcriptie van het door klager opgenomen gesprek is het college van mening, dat indien het bewijsmateriaal door de partij die zich erop beroept onrechtmatig is verkregen, niet als algemene regel geldt dat de rechter daarop geen acht zou mogen slaan. Immers, in beginsel weegt het algemene maatschappelijke belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van uitsluiting van dat (onrechtmatig verkregen) bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd, aldus de Hoge Raad 11 juli 2014, nr 13/04001, ECLI:NL:HR:2014:1632. Van deze bijkomende omstandigheden is niet gebleken, zodat het college de overgelegde transcriptie als processtuk zal aanmerken.”
Het College van Beroep stelt zich op het standpunt, dat deze rechtspraak ook onverkort van toepassing is op het tuchtrecht van SKJ.
Wat de bijkomende omstandigheden betreft, daarbij moet met name gedacht worden aan gevoelige privé-zaken, die door de opname tegen de wil van betrokkene in de openbaarheid worden gebracht. In deze zaak mag voorshands worden aangenomen, dat indien en voorzover het in de bedoelde opnames gaat om privé-zaken, het geen privé-zaken betreffen van beklaagde, die als raadsonderzoeker en dus beroepsmatig met klager en haar partner in gesprek is geweest. Daarbij valt voorlopig niet in te zien waarom een gesprek, dat door beklaagde beroepsmatig wordt gevoerd en waarvan beklaagde niet weet dat het door klager wordt opgenomen, inhoudelijk anders zou worden gevoerd dan een gesprek waarbij dat wel het geval is.
In dit stadium kunnen de betreffende opnamen worden toegelaten, waarbij als nadere eis kan worden gesteld dat door klaagster behalve de betreffende opnamen ook een transcriptie wordt gemaakt van die gedeelten uit de opgenomen gesprekken, waarvan klaagster meent dat die haar klachten ondersteunen.
5. De Uitspraak
Alvorens nader te beslissen:
5.1
Stelt klaagster in de gelegenheid om tegen 10 maart 2017 de door haar bedoelde opnamen van telefoongesprekken, die zij (al dan niet samen met haar partner) met beklaagde heeft gevoerd alsmede de transcripties van die gedeelten uit de opgenomen gesprekken, waarvan klaagster meent dat die haar klachten ondersteunen, in het geding te brengen door toezending naar of overlegging ten kantore van SKJ te Bilthoven.
5.2
Draagt de secretaris van SKJ op om binnen twee weken daarna te controleren dat de transcripties daadwerkelijk overeenkomen met hetgeen is opgenomen.
5.3
Stelt beklaagde vervolgens in de gelegenheid om binnen vier weken daarna zo nodig schriftelijk te reageren en eventueel zwaarwegende bezwaren tegen de overgelegde opnamen c.q. transcripties aan te voeren.
5.4
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven op 10 februari 2017 in de genoemde samenstelling.
Mr. P.A.J.Th. van Teeffelen, voorzitter
Mevrouw mr. A. Tingen, secretaris