Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mevrouw M. Bartelink-Bijnoe, lid-beroepsgenoot,
mevrouw D.J.E. de Graaf, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: de moeder, wonende te [plaats],
op 18 mei 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam geweest als jeugd- en gezinswerker [lokaal team], locatie: [plaats], hierna te noemen: het CJG.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.
De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw K. Koole, werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. J. Huitema, werkzaam als jurist bij &Jeugd.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ontvangen op 18 mei 2020;
- het verweerschrift ontvangen op 28 juli 2020.
1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de gemachtigden. Tevens is vanuit SKJ een tweede medewerker aanwezig geweest.
1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.
2 De feiten
Het College gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De moeder heeft een dochter, geboren in 2001. In de periode waarop de klacht ziet was de dochter minderjarig. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de dochter.
2.2 Op aanraden van de behandelend psycholoog van de dochter heeft de moeder op 2 april 2018 telefonisch contact opgenomen met het CJG betreffende de inzet van EMDR-therapie voor de dochter.
2.3 Op 4 april 2018 is de hulpvraag van de moeder in het teamoverleg van het CJG besproken. De casus is toen door de jeugdprofessional en een jeugdconsulent opgepakt.
2.4 Op 10 april 2018 heeft de jeugdprofessional, samen met de jeugdconsulent, een eerste huisbezoek bij de moeder en de dochter afgelegd. De moeder en de dochter hebben toen toestemming gegeven om contact op te nemen met betrokken partijen.
2.5 Op 30 mei 2018 heeft een zorgoverleg op de school van de dochter plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren naast de moeder en de jeugdprofessional ook aanwezig de zorgcoördinator van het CJG, de directeur van de school, de leerplichtambtenaar, twee schoolartsen en een collega van de jeugdprofessional.
2.6 De moeder en de dochter hebben na het zorgoverleg hun toestemming aan het CJG ingetrokken.
2.7 De jeugdprofessional heeft op 31 mei 2018 een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan.
2.8 Veilig Thuis heeft onderzoek gedaan en het dossier op 20 december 2018 gesloten.
2.9 De jeugdprofessional stond van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
De klacht en het verweer wordt zakelijk en samengevat weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College.
4.1 De klacht
4.1.1 De jeugdprofessional heeft op basis van aannames een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan. Zij heeft daarmee onprofessioneel gehandeld.
Toelichting:
In de zorgmelding heeft de jeugdprofessional geschreven dat de dochter er bleek uitziet en niet goed eet. Tevens staat vermeld dat de moeder heeft aangegeven dat ‘het is wat het is’; de dochter ziet er ziek uit en is te dun. Nog meer gewichtsafname zou volgens de jeugdprofessional tot een levensbedreigende situatie leiden. Dit in combinatie met de hoeveelheid medicatie die de dochter slikt, heeft gemaakt dat de jeugdprofessional een zorgmelding heeft gedaan. Als de jeugdprofessional onderzoek had verricht dan kon zij weten dat de dochter elke vier weken naar de huisarts ging om de medicatie door te spreken en op zijn aanraden is de dochter al op 3 mei 2018 naar een diëtist gegaan. Daarnaast heeft de jeugdprofessional in de zorgmelding opgenomen dat een EMDR-traject voor de dochter mogelijk te zwaar is. De jeugdprofessional gaat hier voorbij aan de professionele diagnose van de betrokken artsen. Zo heeft de behandelend psycholoog de dochter doorverwezen voor een EMDR-traject. Op de laatste pagina van de zorgmelding heeft de jeugdprofessional aangekruist dat er een vermoeden van PCF/Münchhausen by proxy bij de moeder is. Dit heeft zij nooit met de moeder besproken. Het is daarom onprofessioneel dat zij dit in de zorgmelding heeft opgenomen. De moeder is hierdoor enorm gekwetst en ervaart nog steeds de gevolgen van deze “diagnose”.
4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional betwist dat zij door de genoemde formuleringen op het meldingsformulier onprofessioneel heeft gehandeld. Tijdens het huisbezoek op 10 april 2018 heeft de jeugdprofessional zelf gezien dat de dochter er bleek en ziek uitzag. De dochter heeft zelf verteld dat zij geen ondersteuning meer kreeg van een diëtiste en dat zij 3,5 kilo was afgevallen en nog steeds gewicht verloor. De formulering ‘het is wat het is’ is een feitelijke weergave uit het gesprek met de moeder. De regelmatige bezoeken aan de huisarts waren bekend bij de jeugdprofessional, maar dit heeft de zorgen niet kunnen wegnemen. Zowel de moeder als de huisarts hebben niet kenbaar gemaakt dat de dochter vanaf 3 mei 2018 dieetadvies en begeleiding kreeg. De moeder kan het de jeugdprofessional dan niet verwijten dat zij deze informatie niet heeft meegenomen in de zorgmelding. Met de formulering dat het EMDR-traject te zwaar zou zijn voor de dochter, heeft de jeugdprofessional bedoelen te zeggen dat dit type hulpverlening, gelet op de problematiek, een te grote belasting op haar lichamelijk en geestelijke gesteldheid zou geven. Wat betreft het verwijt dat de jeugdprofessional in de melding voorbij zou zijn gegaan aan de professionele diagnose van de betrokken artsen, wil zij opmerken dat de moeder hier geen informatie over heeft gegeven. Ten tijde van de melding was de huisarts de enige betrokken arts, volgens de informatie van de moeder. De huisarts wilde niet dat de gegeven informatie ook met de moeder en de dochter werd gedeeld. Wat betreft het vermoeden PCF/Münchausen by proxy het volgende. De formulering van de vermoedens is een standaardlijst en standaardformulering. De jeugdprofessional is terecht alert op vermoedens van PCF/Münchausen by proxy, en heeft dit op goede gronden aangevinkt met het verzoek aan Veilig Thuis om dit te onderzoeken. Er kon namelijk geen verklaring worden gegeven voor de lichamelijke toestand van de dochter, de klachten verergerden en de zorgen namen toe. In februari kon de dochter niet lopen. Er was sprake van veel schoolverzuim, weinig dagactiviteiten en zorgen van andere professionals. Dat de jeugdprofessional geen verder onderzoek heeft kunnen doen, valt niet aan haar te verwijten. De moeder en de dochter hebben op 30 mei 2018, na het zorgoverleg op school, hun toestemming aan het CJG ingetrokken. De jeugdprofessional kon dus geen onderzoek meer doen. Zij heeft gedaan wat zij moest doen, namelijk de zorgen in kaart brengen, deze multidisciplinair in het jeugdteam bespreken, dit met de moeder bespreken en uiteindelijk de zorgen melden bij Veilig Thuis, in het belang van de dochter. De jeugdprofessional heeft hierbij alle beschikbare bronnen en informatie gebruikt, en de Meldcode en de Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming gevolgd.
4.1.3 Het College overweegt als volgt:
Voor het doen van een zorgmelding bij Veilig Thuis dient de jeugdprofessional de ‘Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling’ (hierna te noemen: de Meldcode) op te volgen. Bij stap 5 van de meldcode dient de jeugdprofessional twee afzonderlijke besluiten te nemen: is het melden bij Veilig Thuis noodzakelijk en is zelf hulp bieden of organiseren ook (in voldoende mate) mogelijk. Gelet op het feit dat de moeder en de dochter na het zorgoverleg op school hun toestemming aan het CJG hebben ingetrokken, is het voor het College vast komen te staan dat het niet mogelijk was voor de jeugdprofessional om zelf hulp te bieden of te organiseren. Een zorgmelding bij Veilig Thuis was gelet op de zorgen die de jeugdprofessional over de dochter had daarom ook een geëigende stap. Temeer omdat de moeder zelf tijdens de mondelinge behandeling van de onderhavige klacht heeft gezegd, dat zij ook zorgen over de dochter had. Dat de moeder stelt dat de zorgmelding is gedaan op basis van aannames, volgt het College dan ook niet. De jeugdprofessional had immers geen mogelijkheid meer om de gedane observaties tijdens het huisbezoek nader te onderzoeken. Het doel van een onderzoek door Veilig Thuis is het bevestigen of weerleggen van de gemelde vermoedens en zorgen. In dat kader zal een zorgmelding altijd vermoedens of observaties bevatten en niet enkel bestaan uit vaststaande feiten. Gelet op de formulering van de klacht kan het College daarom niet anders dan de klacht ongegrond te verklaren.
4.1.4 Het College is van oordeel dat de klacht ongegrond is.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 28 september 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn mevrouw mr. M.R. Veerman
voorzitter secretaris