wk | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.001Ba-W1

Een wrakingsverzoek gericht tegen de voorzitter van het College van Beroep in zaaknummer 19.001Ba. Het wrakingsverzoek is ingediend nadat de mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen.

19.001Ba-W1 Beslissing van de wrakingskamer van het Kwaliteitsregister Jeugd van
17 april 2019

De wrakingskamer heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,

mevrouw J.E. Blaauw-Glas, lid-beroepsgenoot,

de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[verzoekster], appellante in zaaknummer 19.001Ba, hierna te noemen: verzoekster,

ingediende wrakingsverzoek tegen:

de heer mr. A.P. van der Linden, opgetreden als voorzitter van het College van Beroep in zaaknummer 19.001Ba, hierna te noemen: de gewraakte voorzitter.

Het wrakingsverzoek is in behandeling genomen onder zaaknummer 19.001Ba-W1.

De behandelend secretaris is mevrouw mr. E.C. Abbing.

1     Het verloop van de procedure

Op 22 januari 2019 heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden in zaaknummer 19.001Ba, waarin de gewraakte voorzitter van het College van Beroep is opgetreden.

1.2 Op 8 februari 2019 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van het College van Beroep in zaaknummer 19.001Ba.

1.3 Het wrakingsverzoek is ingediend 17 dagen na de mondelinge behandeling van het beroep, en voordat de beslissing in beroep aan partijen is verzonden. Op grond van artikel 1.3 van het Wrakingsprotocol is het wrakingsverzoek derhalve tijdig ingediend.

1.4 Op 14 februari 2019 is de wederpartij in genoemde beroepsprocedure geïnformeerd dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden tot dat de wrakingskamer een beslissing heeft genomen.

1.5 De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:

– het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek tegen de gewraakte voorzitter, ontvangen op
8 februari 2019;

– het verweer van de gewraakte voorzitter, ontvangen op 8 maart 2019.

1.6 De gewraakte voorzitter heeft in zijn verweer verklaard niet in de wraking te berusten.

Op 21 maart 2019 is het wrakingsverzoek behandeld door de wrakingskamer.

2     Het verzoek om wraking

Verzoekster heeft tegen de gewraakte voorzitter de volgende wrakingsgronden aangevoerd:

  1. De gewraakte voorzitter leek vooringenomen te zijn;
  2. Verzoekster heeft zich niet gehoord gevoeld;
  3. Verzoekster heeft zich niet begrepen gevoeld;
  4. De gewraakte voorzitter heeft verzoekster onterecht beschuldigd, hetgeen lasterlijke smaad is;
  5. De gewraakte voorzitter heeft een onjuiste samenvatting gegeven en heeft zich niet goed ingelezen.

3     Het verweer van de gewraakte voorzitter

3.1 De gewraakte voorzitter brengt, samengevat, ter verweer het volgende in. Naar zijn mening is het wrakingsverzoek buitengewoon summier geformuleerd. Hij kan geen feiten of omstandigheden ontdekken waardoor de onpartijdigheid van hem schade heeft geleden. Gronden waarop het wrakingsverzoek zou kunnen berusten, ontbreken. Dit betekent dat het wrakingsverzoek op niet meer berust dan op een indruk van verzoekster.

3.2 Daarnaast geeft de gewraakte voorzitter aan dat hij het spijtig vindt dat verzoekster teleurgesteld is in hoe de mondelinge behandeling van het beroep op 22 januari 2019 is verlopen, maar zij geeft niet concreet aan wat er niet deugde. Alle leden van het College van Beroep hebben de vele ingebrachte stukken uitvoerig bestudeerd. Bij de introductie van de zitting is dan ook gesteld dat het College van Beroep de stukken kent en dat het niet de bedoeling is dat partijen zouden gaan herhalen wat er in de stukken staat. De ontvangen stukken zijn opgesomd en beide partijen hadden daar geen aanvullingen op. Aan beide is voorgehouden dat het College van Beroep puntsgewijs alle 22 klachten en het verweer zou behandelen en dat beide partijen de gelegenheid zouden krijgen daarop te reageren en met name aan te vullen wat niet uit de stukken gelezen zou kunnen worden. Zo is het ook gegaan en beide partijen hebben steeds gelegenheid gekregen om een reactie te geven.  Verzoekster heeft daarvan gebruik gemaakt. De gewraakte voorzitter is zich er overigens, aldus het verweerschrift, niet van bewust dat hij verzoekster van wat dan ook beschuldigd zou hebben. Alles wat te berde is gebracht, was binnen de grenzen van klachten en verweer.

4  De beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1 Op grond van artikel 4.12 van het Tuchtreglement kunnen de leden van de tuchtcolleges door partijen worden gewraakt, als zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt van tuchtrechtspraak is dat de beoordeling van de onpartijdigheid in de eerste plaats bij de leden van het College zelf ligt. Zij moeten zich ervan vergewissen of zij in verband daarmee aan de behandeling van een zaak deel kunnen nemen.

4.2 Wanneer de leden van het College zich niet verschonen, moet in beginsel van hun onpartijdigheid worden uitgegaan, tenzij zich omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de leden jegens een partij vooringenomenheid koesteren (subjectieve partijdigheid).

4.3 Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn, indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de leden, grond geven om te vrezen dat de leden niet onpartijdig zijn, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van het lid van het College, grond geven voor de vrees van partijdigheid.

4.4 Verzoekster heeft geen argumenten naar voren gebracht, waaruit kan worden geconcludeerd dat de gewraakte voorzitter jegens haar een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.

4.5 Met betrekking tot de objectieve toets overweegt de wrakingskamer het volgende. De wrakingskamer stelt voorop dat de voorzitter de regie heeft over een mondelinge behandeling. Het behoort tot zijn taak een mondelinge behandeling te leiden, waaronder het bepalen van de (volgorde van de) te behandelen onderwerpen en de tijdsduur van de mondelinge behandeling. Een mondelinge behandeling van een tuchtklacht, zowel bij het College van Toezicht als in dit geval bij het College van Beroep heeft tot doel het College in de gelegenheid te stellen de benodigde informatie te vergaren. De voorzitter heeft in zijn verweer verklaard dat hij alle in het geding gebrachte stukken uitvoering heeft bestudeerd. Bij de introductie van de mondelinge behandeling van het beroep is dan ook aan partijen kenbaar gemaakt dat het College van Beroep de stukken kent en dat het niet de bedoeling is dat partijen gaan herhalen wat in de stukken staat. De voorzitter mag, indien het betoog van partijen niets van doen heeft met de aan de orde zijnde vraag, dan wel te lang duurt, dat betoog onderbreken. De gewraakte voorzitter heeft in zijn verweer verklaard dat alle ontvangen stukken zijn opgesomd; alle 22 klachtonderdelen zijn puntsgewijs behandeld. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren en met name aan te vullen wat niet uit de stukken zou kunnen worden afgeleid. Partijen hadden daar op dat moment geen aanvullingen op. Beide partijen hebben wel van de gelegenheid gebruik gemaakt hun standpunten naar voren te brengen. Nu verzoekster in haar wrakingsverzoek op geen enkele manier heeft onderbouwd waarom zij zich niet gehoord en begrepen heeft gevoeld, op welke wijze de voorzitter haar onterecht beschuldigd zou hebben, wat er onjuist was aan de door hem gegeven samenvatting en waaruit haar bleek dat de voorzitter niet was ingelezen, is dit voor de wrakingskamer niet komen vast te staan.

4.6 Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat geen sprake is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets geen grond voor wraking vormt.

4.7 De feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, leveren noch op zich, noch in samenhang dan ook enige grond op voor het oordeel dat de onpartijdigheid van de voorzitter in het geding zou kunnen zijn. De wrakingskamer wijst daarom het wrakingsverzoek af.

5  De beslissing

De wrakingskamer komt tot de volgende beslissing:

  • wijst het verzoek tot wraking af.

Aldus gedaan door de wrakingskamer en op 17 april 2019 toegezonden aan verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gewraakte voorzitter en de gemachtigde van de wederpartij in zaaknummer 19.001Ba.

 

 

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns,                                              mevrouw mr. E.C. Abbing,

voorzitter                                                                                        secretaris