18.013B-W2 Beslissing van de wrakingskamer van het Kwaliteitsregister Jeugd van
17 april 2019
De wrakingskamer heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw J.E. Blaauw-Glas, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[verzoekster], appellante in zaaknummer 18.013B, hierna te noemen: verzoekster,
ingediende wrakingsverzoek tegen:
de heer mr. P.A.J.Th van Teeffelen, opgetreden als lid-jurist en hierna te noemen: het gewraakte lid-jurist, en mevrouw I. de Jongh – Stols, mevrouw S.P. van Buuren en de heer D.N.A. Bidjai, opgetreden als leden-beroepsgenoten en hierna te noemen: de gewraakte leden-beroepsgenoten, van het College van Beroep in zaaknummer 18.013B, hierna gezamenlijk te noemen: de gewraakte leden.
Het wrakingsverzoek is in behandeling genomen onder zaaknummer 18.013B-W2.
De behandelend secretaris is mevrouw mr. E.C. Abbing.
1 Het verloop van de procedure
Op 22 januari 2019 heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden in zaak 18.013B, waarin de gewraakte leden van het College van Beroep zijn opgetreden.
1.2 Op 8 februari 2019 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de gewraakte leden van het College van Beroep in zaaknummer 18.013B.
1.3 Het wrakingsverzoek is ingediend 17 dagen na de mondelinge behandeling van het beroep, en voordat de beslissing in beroep aan partijen is verzonden. Op grond van artikel 1.3 van het Wrakingsprotocol is het wrakingsverzoek derhalve tijdig ingediend.
1.4 Op 14 februari 2019 is de wederpartij in genoemde beroepsprocedure geïnformeerd dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden tot dat de wrakingskamer een beslissing heeft genomen.
1.5 De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
– het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek tegen de gewraakte leden, ontvangen op
8 februari 2019;
– het verweer van het gewraakte lid-jurist, ontvangen op 28 februari 2019;
– het verweer van de gewraakte leden-beroepsgenoten, ontvangen op 5 maart 2019.
1.6 De gewraakte leden hebben in hun verweer verklaard niet in de wraking te berusten.
1.7 Op grond van artikel 3.5 van het Wrakingsprotocol heeft de wrakingskamer besloten af te zien van het horen van partijen.
Op 21 maart 2019 is het wrakingsverzoek behandeld door de wrakingskamer.
2 Het verzoek om wraking
2.1 Verzoekster heeft tegen de gewraakte leden de volgende wrakingsgronden aangevoerd:
- De gewraakte leden leken vooringenomen te zijn;
- De gewraakte leden hebben niet ingegrepen tijdens de hoorzitting, terwijl deze op strijdige wijze is gevoerd;
- De gewraakte leden hebben een onjuiste samenvatting gegeven en hebben zich niet goed ingelezen.
3 Het verweer van de gewraakte leden
De gewraakte leden brengen, samengevat, ter verweer het volgende in.
Het wrakingsverzoek is buitengewoon summier geformuleerd. Reeds op voorhand is er onvoldoende sprake van feiten of omstandigheden op basis waarvan kan worden aangenomen dat de onpartijdigheid van de leden van het College van het Beroep in het geding is. Het wrakingsverzoek berust op niet meer dan een indruk van verzoekster. Aan het verzoek ontbreekt geheel de feitelijke grondslag en op die wankele basis is het ook niet goed mogelijk verweer te voeren. De omstandigheid dat het verloop van de mondelinge behandeling van het beroep voor verzoekster wellicht teleurstellend is geweest, rechtvaardigt niet de conclusie dat het College van Beroep niet onpartijdig zou zijn (geweest).
4 De beoordeling van het wrakingsverzoek
4.1 Op grond van artikel 4.12 van het Tuchtreglement kunnen de leden van de tuchtcolleges door partijen worden gewraakt, als zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt van tuchtrechtspraak is dat de beoordeling van de onpartijdigheid in de eerste plaats bij de leden van het College zelf ligt. Zij moeten zich ervan vergewissen of zij in verband daarmee aan de behandeling van een zaak deel kunnen nemen.
4.2 Wanneer de leden van het College zich niet verschonen, moet in beginsel van hun onpartijdigheid worden uitgegaan, tenzij zich omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de leden jegens een partij vooringenomenheid koesteren (subjectieve partijdigheid).
4.3 Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn, indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de leden, grond geven om te vrezen dat de leden niet onpartijdig zijn, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van het lid van het College, grond geven voor de vrees van partijdigheid.
4.4 Verzoekster heeft geen argumenten naar voren gebracht, waaruit kan worden geconcludeerd dat de gewraakte leden jegens haar een vooringenomenheid koesteren, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
4.5 Met betrekking tot de objectieve toets overweegt de wrakingskamer het volgende. De wrakingskamer stelt voorop dat de voorzitter de regie heeft over een mondelinge behandeling. Het behoort tot zijn taak de mondelinge behandeling te leiden, waaronder het bepalen van de (volgorde van de) te behandelen onderwerpen en de tijdsduur van de mondelinge behandeling. Een mondelinge behandeling van een tuchtklacht, zowel bij het College van Toezicht als in dit geval bij het College van Beroep heeft tot doel het College in de gelegenheid te stellen de door hen benodigde informatie te vergaren. Verzoekster heeft naar het oordeel van de wrakingskamer op geen enkele manier duidelijk gemaakt waarom de wijze waarop de mondelinge behandeling van het beroep werd gevoerd strijdig was en de leden dientengevolge hadden moeten ingrijpen. Noch heeft verzoekster in haar wrakingsverzoek onderbouwd wat er niet juist was aan de gegeven samenvatting, die overigens door de voorzitter wordt gegeven aan het begin van de mondelinge behandeling van het beroep, en waaruit haar bleek dat de leden niet waren ingelezen. Dit is voor de wrakingskamer dan ook niet komen vast te staan.
4.6 Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat geen sprake is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets geen grond voor wraking vormt.
4.7 De feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, leveren noch op zich, noch in samenhang dan ook enige grond op voor het oordeel dat de onpartijdigheid van de leden in het geding zou kunnen zijn. De wrakingskamer wijst daarom het wrakingsverzoek af.
5 De beslissing
De wrakingskamer komt tot de volgende beslissing:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gedaan door de wrakingskamer en op 17 april 2019 toegezonden aan verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gewraakte leden en de gemachtigde van de wederpartij in zaaknummer 18.013B.
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, mevrouw mr. E.C. Abbing,
voorzitter secretaris