wk | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.017B-W

Een wrakingsverzoek gericht aan de leden van het College van Beroep in zaaknummer 19.017B. De wrakingskamer is van oordeel dat er onvoldoende redenen zijn om (de schijn van) partijdigheid bij de leden aan te nemen.

De wrakingskamer heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,

mevrouw S.M.C. van de Kooij, lid-beroepsgenoot,

mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,

over het namens:

[verzoekster], de moeder in zaak 19.017B, hierna te noemen: de verzoekster,

ingediende wrakingsverzoek tegen:

de heer mr. M.A. Stammes, opgetreden als voorzitter van het College van Beroep in zaak 19.017B,

mevrouw mr. H.C.L. Greuters, opgetreden als lid-jurist van het College van Beroep in zaak 19.017B,

de heer W.L. Scholtus, opgetreden als lid-beroepsgenoot van het College van Beroep in zaak 19.017B,

mevrouw N.A.P. Huijs, opgetreden als lid-beroepsgenoot van het College van Beroep in zaak 19.017B,

de heer E.A.J. Ouwerkerk, opgetreden als lid-beroepsgenoot van het College van Beroep in zaak 19.017B,

hierna gezamenlijk aan te duiden als: de leden

De behandelend secretaris is mevrouw mr. A.C. Veerman.

Verzoekster wordt bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde].

1     Het verloop van de procedure

1.1 Op 6 november 2019 heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden in zaaknummer 19.017B door het College van Beroep, bestaande uit de leden.

1.2 De verzoekster heeft op 4 december 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen de gewraakte leden. Het wrakingsverzoek is vier weken na de mondelinge behandeling van het beroep ingediend en voordat de beslissing aan partijen is verzonden.

1.3 Op 5 december 2019 is de jeugdprofessional in genoemde beroepsprocedure geïnformeerd dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden totdat de wrakingskamer een beslissing heeft genomen.

1.4 De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:

– het door de verzoekster ingediende wrakingsverzoek tegen de leden, ontvangen op 4 december 2019;

– de schriftelijke reactie van de heer Stammes ontvangen op 14 januari 2020;

– de schriftelijke reactie van mevrouw Greuters ontvangen op 14 januari 2020;

– de schriftelijke reactie van mevrouw Huijs ontvangen op 15 januari 2020;

– de schriftelijke reactie van de heer Scholtus ontvangen op 21 januari 2020;

– het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het beroep van 6 november 2019,

ontvangen op 27 januari 2020; en

– het dossier in de zaak 19.017B, ontvangen op 20 januari 2020.

1.5 Nu de wrakingskamer het horen van partijen voor het afdoen van het wrakingsverzoek niet noodzakelijk acht, heeft zij op grond van artikel 3.5 van het Wrakingsprotocol van het College van Toezicht en het College van Beroep van het Kwaliteitsregister Jeugd, versie 1.2, hierna te noemen: het Wrakingsprotocol, besloten af te zien van het horen van partijen.

1.6 Op 30 januari 2020 is het wrakingsverzoek behandeld door de wrakingskamer.

1.7 Op 31 januari 2020 heeft de wrakingskamer per e-mail aan de verzoekster en de leden medegedeeld dat de beslissing binnen vier weken na 30 januari 2019 zal worden verzonden.

2     Het wrakingsverzoek

2.1 De verzoekster is, zakelijk weergegeven, van mening dat het op grond van onderstaande feiten aannemelijk is dat de leden zich in deze zaak partijdig hebben opgesteld. Het College van Toezicht heeft op 18 mei 2018 de verzoekster niet ontvankelijk verklaard in haar klacht. Het College van Beroep heeft op 23 januari 2019 de beslissing van het College van Toezicht vernietigd en heeft de zaak terugverwezen naar het College van Toezicht. Op 24 mei 2019 heeft het College van Toezicht beslist dat de klacht ongegrond was. De verzoekster stelt zich op het standpunt dat de klachten ten tijde van het instellen van beroep op tegen de beslissing van 24 mei 2019, nog niet inhoudelijk zijn behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling van 6 november 2019 was de jeugdprofessional voor het eerst aanwezig. De gemachtigde van de verzoekster heeft een kort overzicht van de klachten en de vragen die volgens de verzoekster tot nu dan niet door de jeugdprofessional waren beantwoord, op papier aan het College overhandigd. Hij heeft daarbij het College verzocht de overgedragen vragen te stellen aan de jeugdprofessional. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op het feit dat het College deze voor de klachtbehandeling relevante vragen niet heeft willen stellen. Daarmee heeft de jeugdprofessional zich niet hoeven te verantwoorden voor zijn ongefundeerde en beledigende beweringen. Dit is in strijd met het tuchtrecht van SKJ waarin verantwoording afleggen door de jeugdprofessional centraal staat. Door de vragen niet te stellen is het eindoordeel positief beïnvloed i.c. gemanipuleerd. In plaats van de belangen van de verzoekster, zijn de belangen van de jeugdprofessional beschermd. De verzoekster acht de handelswijze van het College onbetamelijk. Het maakt diepe inbreuk op het vertrouwen in een onafhankelijke en onpartijdige tuchtrechtspraak van SKJ. Het verzoek is om het beroep opnieuw te doen met een andere samenstelling.

3     De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

3.1 De heer Stammes, voorzitter van het College op 6 november 2019, stelt dat de verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar wrakingsverzoek. Hij stelt daartoe dat ex artikel 1.4 van het Wrakingsprotocol een wrakingsverzoek ingediend dient te worden zodra de wrakingsgronden bekend zijn. Echter, de wrakingsgronden waren reeds direct ter zitting bekend en het wrakingsverzoek is eerst vier weken na de zitting ingediend.

3.2 De wrakingskamer overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek als volgt. Ingevolge artikel 1.4 van het Wrakingsprotocol dient een wrakingsverzoek ingediend te worden zodra de wrakingsgronden bekend zijn. Het indienen van het wrakingsverzoek kan tot aan de dag waarop de beslissing in de hoofdzaak aan partijen wordt verzonden. Nu er ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek nog geen sprake was van verzending van de beslissing in de hoofdzaak, geldt dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. Dit geldt eens te meer nu partijen op 6 november 2019 gescheiden zijn gehoord, zij het telkens in aanwezigheid van beide gemachtigden. Derhalve houdt de wrakingskamer het ervoor dat de verzoekster eerst bekend is geworden met de wrakingsgronden nadat zij -na afloop van de mondelinge behandeling- was bijgepraat door haar gemachtigde omtrent het voorgevallene ter zitting.

4     De beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1 Op grond van artikel 4.12 van het Tuchtreglement, versie 1.3, kunnen de leden van de tuchtcolleges door partijen worden gewraakt, als zich feiten en omstandigheden voordoen waardoor hun onpartijdigheid of integriteit in twijfel kan worden getrokken.

4.2 De wrakingskamer overweegt het volgende.

Uitgangspunt van tuchtrechtspraak is dat de beoordeling van de onpartijdigheid in de eerste plaats bij de leden van het College zelf ligt. Zij moeten zich ervan vergewissen of zij in verband daarmee aan de behandeling van een zaak kunnen deelnemen. Wanneer de leden van het College zich niet verschonen, moet in beginsel van hun onpartijdigheid worden uitgegaan, tenzij zich omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de leden jegens een partij vooringenomen zijn (subjectieve partijdigheid).

Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn, als er feiten en omstandigheden zijn die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de leden, grond geven om te vrezen dat het College niet onpartijdig is waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke opstelling van het lid van het College, grond geven voor de vrees van partijdigheid.

4.3 Verzoekster heeft geen argumenten naar voren gebracht waaruit kan worden geconcludeerd dat het College jegens haar een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.

4.4 Met betrekking tot de objectieve toets, overweegt de wrakingskamer het volgende. Kijkend naar het proces-verbaal en de reacties die van de leden zijn ontvangen, concludeert de wrakingskamer dat de vragen van de verzoekster niet door het College zijn gesteld. De vragen zijn geëxpliciteerd en uitgeschreven in de pleitnota van de gemachtigde van de verzoekster. Uit het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 november 2019 waarbij de verzoekster is gehoord, maakt de wrakingskamer op dat de gemachtigde van de verzoekster het College heeft gevraagd om de vragen te stellen waarna de voorzitter heeft gevraagd hoe hij de klacht moet zien ten opzichte van de aangeleverde bijlagen. Door de voorzitter is daarbij verwezen naar het dossier in eerste aanleg, het verweerschrift en meer specifiek naar productie 5 van het verweerschrift, die het verzoekschrift aan de rechtbank met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en de bijlagen bevat. Uit de pleitnota van de gemachtigde van de verzoekster maakt de wrakingskamer op dat de verzoekster van mening is dat de jeugdprofessional over haar bepaalde aantijgingen heeft gedaan. De vragen hebben betrekking op deze aantijgingen. De wrakingskamer heeft gelezen in het verkort proces-verbaal van de zitting van 6 november 2019 dat de voorzitter heeft gewezen op een productie en daarbij heeft gezegd dat daarin is uitgelegd waar de aantijgingen vandaan komen. Op 6 november 2019 heeft de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling van het College waarbij de jeugdprofessional is gehoord, kenbaar gemaakt dat er tijdens de vorige mondelinge behandeling, waarbij de verzoekster is gehoord, een pleitnota met vragen is overgelegd door de gemachtigde van de verzoekster en dat de voorzitter er vanuit gaat dat de jeugdprofessional een kopie ontvangt via zijn advocaat. De gemachtigde van de verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de jeugdprofessional ondanks zijn toezeggingen de vragen niet inhoudelijk heeft beantwoord. De gemachtigde van de jeugdprofessional heeft daarop gereageerd. Hij is van mening dat de vragen algemeen zijn gesteld en af te leiden zijn uit het plan van aanpak en dat de vragen in het raadsrapport al waren beantwoord. De wrakingskamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gewraakte voorzitter impliciet de vragen van de verzoekster tijdens de mondelinge behandeling aan de orde heeft gesteld. Wellicht was het voor de verzoekster bevredigender geweest als het College tijdens de mondelinge behandeling expliciet gesproken had over de vragen en het beantwoorden ervan. De wrakingskamer is echter van oordeel dat er onvoldoende redenen zijn om (de schijn van) partijdigheid bij de leden aan te nemen.

4.5 De wrakingskamer wijst de wrakingsgrond af en verzoekt het College van Beroep om de procedure in de hoofdzaak zo spoedig mogelijk voort te zetten.

5     De beslissing

De wrakingskamer komt tot de volgende beslissing:

  • wijst het wrakingsverzoek af.

Aldus gedaan door de wrakingskamer en op 25 februari 2020 toegezonden aan de gemachtigde van verzoekster, het College en de gemachtigde van de jeugdprofessional in zaaknummer 19.017B.

 

mevrouw mr. S.C. van Duijn                                                       mevrouw mr. A.C. Veerman

voorzitter                                                                                          secretaris