College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 19.570Ta

Een vader verwijt een schoolmaatschappelijk werker dat zij zonder duidelijk bepaald en gerechtvaardigd doel, en zonder zijn toestemming een dossier over hem heeft aangelegd. Het College verklaart de klachten ongegrond en overweegt daarbij dat als er onduidelijkheden over de interpretatie van een e-mail bestaan, het aan de ouder is om duidelijkheid te vragen aan de jeugdprofessional.

19.570Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 9 november 2020

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,

mevrouw A. Wilting, lid-beroepsgenoot,

mevrouw M. Bijnoe, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],

op 16 december 2019 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, vanuit [de instelling] werkzaam als schoolmaatschappelijk werker bij [de school] te [woonplaats], hierna te noemen: de school.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift, ontvangen op 16 december 2019;
  • het verweerschrift, ontvangen op 14 februari 2020;
  • de conclusie van repliek, ontvangen op 7 juli 2020;
  • de conclusie van dupliek, ontvangen op 14 juli 2020.

1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).

1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. De beslissing is op 9 november 2020 aan partijen verzonden.

2     De feiten

Het College gaat van de volgende feiten uit:

2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2010 en de zoon in 2014.

2.2 De vader en de moeder van de kinderen, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn al geruime tijd uit elkaar. Het gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de ouders. De kinderen wonen bij de moeder. De kinderen zijn ingeschreven op de school.

2.3 De rechtbank heeft op 17 oktober 2018 een definitieve zorgverdeling vastgesteld, waarbij de kinderen iedere week van zondag 10.00 uur tot maandag 19.00 uur, en de helft van de vakanties bij de vader verblijven.

2.4 De jeugdprofessional is schoolmaatschappelijk werker op de school van de kinderen.

2.5 De intern begeleider van de school heeft op 3 april 2019 de vader een e-mailbericht gestuurd met een voorstel voor een gesprek op 8 april 2019, om over het welbevinden van de dochter te praten en het plan een melding te doen bij Veilig Thuis. In het e-mailbericht schrijft zij dat zijzelf, de directeur van de school en de jeugdprofessional bij het gesprek aanwezig zullen zijn.

2.6 Op 8 april 2019 heeft het gesprek met de vader plaatsgevonden.

2.7 Op 9 mei 2019 heeft de vader aan de intern begeleider, de directeur en de jeugdprofessional de beschikking van de rechtbank van 17 oktober 2018 gemaild. Ook heeft hij het voorblad van het verzoek tot hoger beroep dat door de moeder is ingesteld, (van 16 januari 2019) bijgevoegd. De vader heeft hiervoor als reden aangegeven dat hij zich kan voorstellen dat het moeilijk is om inzicht te kunnen krijgen in de situatie van de kinderen. In genoemd e-mailbericht heeft de vader verzocht de stukken toe te voegen aan de dossiers van de kinderen op de school, en ook aan het dossier dat de jeugdprofessional in zou richten bij schoolmaatschappelijk werk. De vader heeft gevraagd te bevestigen wanneer dit is gebeurd.

2.8 De vader heeft de jeugdprofessional op 21 mei 2019 een e-mailbericht gestuurd en haar gevraagd te bevestigen dat eerdergenoemde stukken (zie onder 2.7) aan het dossier zijn toegevoegd.

2.9 Op 22 mei 2019 heeft de jeugdprofessional per e-mailbericht aan de vader bevestigd dat zij de stukken ter kennisgeving heeft aangenomen en – op zijn verzoek – aan het dossier heeft toegevoegd.

2.10 Op 13 november 2019 heeft een klachtgesprek plaatsgevonden met de vader, de jeugdprofessional en de leidinggevende van [de instelling].

2.11 De jeugdprofessional is sinds [datum] 2016 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     De klacht, het verweer, de conclusie van repliek, de conclusie van dupliek, en de beoordeling

De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht, het verweer, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. De reikwijdte van een klachtonderdeel dient voor alle betrokkenen, inclusief de tuchtcolleges, helder te zijn. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de klacht die is ingediend op 16 december 2019. Voor zover de vader in de conclusie van repliek nieuwe aspecten of voorbeelden heeft genoemd, of de klachtonderdelen heeft uitgebreid, zijn deze niet in deze beslissing opgenomen en zal het College hier geen oordeel over geven. 

4.1 Klachtonderdeel 1

4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij zaken naast zich neerlegt, die volgens de ‘noodzakelijke kennis van de beroepskracht’ relevante juridische kaders zijn.

Toelichting:

Nadat de vader de beschikking van de rechtbank aan de jeugdprofessional heeft gestuurd, heeft zij laten weten de stukken ter kennisgeving te hebben aangenomen, en op zijn verzoek aan het dossier te hebben toegevoegd. Volgens de vader betekent ‘ter kennisgeving aannemen’ dat de jeugdprofessional de stukken naast zich neer heeft gelegd, en hij verwijst hiervoor naar de definitie van de Taalunie. Op grond van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming dient zij deze stukken juist te bestuderen. Om ouders op een juiste wijze bij de hulpverlening te betrekken, moeten jeugdprofessionals bij een scheiding zicht hebben op relevante juridische kaders. Bij elke scheiding horen zij de inhoud van het ouderschapsplan te kennen en te weten hoe het gezag, de zorg en de omgang geregeld zijn. Zo leert de jeugdprofessional wie van de betrokkenen welke informatie dient te ontvangen en wie bevoegd is besluiten te nemen.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

De rol van de jeugdprofessional was zeer beperkt. Zij is alleen aangesloten bij het gesprek op
8 april 2019. Zij heeft slechts uitleg gegeven over de procedure wanneer er een zorgmelding wordt gedaan bij Veilig Thuis. Aan het einde van het gesprek was het glashelder dat zij de school zou ondersteunen bij de aanmelding bij Veilig Thuis. Buiten dit gesprek heeft de jeugdprofessional geen bemoeienis gehad met de vader. Evenmin heeft zij de melding bij Veilig Thuis gedaan. De jeugdprofessional was niet betrokken bij de hulpverlening aan de dochter, evenmin verleende zij hulp aan de ouders. Het e-mailbericht van 9 mei 2019, waaraan de vader refereert, was gericht aan de directeur van de school, de intern begeleider en aan haar. De jeugdprofessional voelde zich daarom niet aangesproken om actie te ondernemen, en heeft het e-mailbericht ter kennisname aangenomen. Zij stelt dat dit haar, om het voorgaande en omdat haar geen concrete vraag is gesteld, niet kan worden verweten.

4.1.3 De vader voert in de conclusie van repliek, voor zover relevant voor de beoordeling van het klachtonderdeel, het volgende aan:

De jeugdprofessional is wel degelijk zeer nauw betrokken geweest bij de hulpverlening aan de dochter. Hij verwijst naar de training sociale vaardigheden die de dochter in 2015 bij haar volgde en naar het leerlingvolgsysteem waaruit blijkt dat de jeugdprofessional vanaf 2015 bij een hele serie gesprekken aanwezig is geweest. De jeugdprofessional stelt in haar verweer dat haar niet is gevraagd de gemailde stukken te lezen. Echter in het e-mailbericht van 9 mei 2019 schrijft de vader letterlijk: “In deze uitspraak leest u […]. Ook leest u […]”. Uit dit citaat blijkt dat de vader er volstrekt vanuit ging dat de jeugdprofessional de vaststelling door de rechtbank tot zich zou laten komen. Vooral op grond van de registratie van de jeugdprofessional in het register van SKJ mag men ervan uitgaan dat zij werkt ‘conform de noodzakelijke kennis van de beroepskracht’.

4.1.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:

Zij erkent dat zij in 2015 betrokken is geweest bij de dochter, toen zij samen met een groepje kinderen een training sociale vaardigheden bij haar heeft gevolgd. Echter, dit acht de jeugdprofessional niet relevant voor de onderhavige klacht. Die ziet immers toe op gebeurtenissen in 2019.

4.1.5 Het College overweegt als volgt:

Uit het e-mailbericht van 9 mei 2019 van de vader aan zowel de intern begeleider, de directeur als de jeugdprofessional blijkt niet meer dan een verzoek de stukken toe te voegen aan de dossiers van de kinderen op de school, als ook aan het dossier dat de jeugdprofessional in zou richten bij het schoolmaatschappelijk werk. Daartoe is de jeugdprofessional ook overgegaan, zoals te lezen is in haar e-mailbericht aan de vader van 22 mei 2019. Uit de conclusie van repliek volgt aanvullend dat de vader kennelijk andere verwachtingen had en ervan uitging dat de jeugdprofessional de vaststelling door de rechtbank zou lezen en tot zich zou laten komen. Het College is echter van oordeel dat de jeugdprofessional uit genoemd e-mailbericht niet heeft kunnen opmaken dat de vader deze verwachting had. De vader heeft dit onvoldoende geëxpliciteerd. Los daarvan overweegt het College dat, nu de jeugdprofessional alleen bij het gesprek op 8 april 2019 aanwezig is geweest in verband met een melding bij Veilig Thuis, en haar rol in die context beperkt is geweest, niet van haar verwacht hoefde te worden dat zij de stukken zou gaan bestuderen. Dat de jeugdprofessional dat heeft nagelaten, is naar het oordeel van het College geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Het College overweegt dat uit de conclusie van repliek van de vader blijkt dat de dochter in 2015 een sociale vaardigheidstraining heeft gevolgd bij de jeugdprofessional. De stelling van de jeugdprofessional dat zij niet eerder bij de dochter betrokken is geweest, volgt het College dan ook niet. Echter, deze betrokkenheid in 2015 ligt ver voor de periode – april en mei 2019 – waarop de huidige klacht ziet. Bovendien heeft de vader zijn kennelijke ontevredenheid over deze eerdere betrokkenheid van de jeugdprofessional niet meegenomen in zijn huidige klacht van 16 december 2019. Om die reden laat het College dit buiten beschouwing.

4.1.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

4.2 Klachtonderdeel 2

4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij zonder duidelijk bepaald en gerechtvaardigd doel een dossier over de vader aanlegt (niet over de dochter) en de vader daar nooit toestemming voor heeft gevraagd.

Toelichting:

De jeugdprofessional heeft op 22 mei 2019 het volgende geschreven: “De door u verzonden stukken heb ik ter kennisgeving aangenomen en op uw verzoek aan uw dossier toegevoegd”. De jeugdprofessional schrijft dat zij over een dossier over de vader beschikt. Zij heeft echter nooit om toestemming gevraagd en op grond van de AVG (Algemene verordening gegevensbescherming) is het aanleggen van een dossier dan ook een onrechtmatige handeling.

4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:

In het e-mailbericht van 9 mei 2019 verzoekt de vader onder meer om de betreffende stukken toe te voegen aan het dossier dat de jeugdprofessional zou inrichten. De vader heeft aldus uitdrukkelijk zelf gevraagd of het e-mailbericht met de bijlagen behouden kon blijven. De jeugdprofessional heeft het e-mailbericht bewaard, evenals de andere e-mailberichten van de vader. Meer heeft zij niet bewaard.

4.2.3 De vader voert in de conclusie van repliek, voor zover relevant voor de beoordeling van het klachtonderdeel, het volgende aan:

De jeugdprofessional heeft in haar verweer niet toegelicht waarom zij zonder rechtmatige reden een dossier tegen/over hem heeft aangemaakt.

4.2.4 De jeugdprofessional persisteert in haar conclusie van dupliek bij haar verweer.

4.2.5 Het College overweegt als volgt:

De vader stelt in zijn klacht dat de jeugdprofessional zonder gerechtvaardigd doel en zonder zijn toestemming een dossier over ‘hem’ heeft aangelegd. Dit verwijt is door de vader niet met relevante stukken onderbouwd. In het verweerschrift heeft de jeugdprofessional verklaard dat zij op uitdrukkelijk verzoek van de vader slechts het
e-mailbericht met de bijlagen van 9 mei 2019, en zijn andere e-mailberichten heeft bewaard. Het College overweegt dat de jeugdprofessional daarmee heeft voldaan aan het verzoek van de vader van 9 mei 2019. Wanneer de vader meent dat het bericht van de jeugdprofessional van 22 mei 2019 multi-interpretabel is, had het volgens het College op de weg van de vader gelegen de jeugdprofessional hierover te bevragen en eventueel inzage te verzoeken in de door haar bewaarde stukken. Een gesprek was volgens het College in dit geval passender geweest dan het indienen van een tuchtklacht, wat gezien wordt als een zwaar middel en veel vergt van de betrokken partijen. Als het College de onderliggende feiten al zou kunnen vaststellen, kan onder deze omstandigheden het verwijt van de vader niet gegrond worden bevonden.

4.2.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 9 november 2020 aan partijen toegezonden.

 

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter

mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris