College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 20.100Ta

Een sociaal pedagogisch hulpverlener heeft het risico genomen dat vertrouwelijke informatie bij derden zou kunnen terechtkomen door per e-mail de informatie onbeveiligd en niet versleuteld te versturen

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mevrouw D.J.E. de Graaf, lid-beroepsgenoot,
mevrouw T. Roosblad, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klaagster], directeur van [het bedrijf] hierna te noemen: klaagster,

op 16 maart 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam geweest als sociaal pedagogisch hulpverlener bij het bedrijf van klaagster.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T.S.A. Kloos.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. A.B. Noordhof, advocaat te Eindhoven.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het aangepaste klaagschrift ontvangen op 7 april 2020;
  • het verweerschrift ontvangen op 28 mei 2020;
  • de aanvulling op het verweerschrift ontvangen op 18 september 2020.

1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2020 in aanwezigheid van klaagster, de jeugdprofessional en de gemachtigde. Mevrouw mr. A.V. Verweij was als tweede secretaris aanwezig bij de mondelinge behandeling van de klacht.

1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.

2. De feiten

Het College gaat van de volgende feiten uit:

2.1 [Informatie over het bedrijf van klaagster.]

2.2 De jeugdprofessional is omstreeks mei/juni 2018 gestart als sociaal pedagogisch hulpverlener bij het bedrijf van klaagster. Zij was in het vrijwillig kader betrokken bij meerdere cliënten (en hun gezinnen). Aanvankelijk heeft de jeugdprofessional de werkzaamheden verricht als zelfstandige via haar eenmanszaak. Omstreeks augustus 2018 kwam zij in loondienst.

2.3 Op 25 november 2019 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden tussen klaagster en de jeugdprofessional. Tijdens dit gesprek is de voortgang van de jeugdprofessional en een aantal andere onderwerpen besproken.

2.4 Op 29 november 2019 heeft het beoordelingsgesprek plaatsgevonden van de jeugdprofessional met haar leidinggevende. In het beoordelingsverslag staat, onder meer, beschreven:
“Afspraken:

  • Aandacht voor houding
  • Geen overuren
  • Geen therapieën van buitenaf inzetten zonder toestemming van management
  • Directe communicatie via leidinggevende
  • Methodes rapporteren”

2.5 Op 24 januari 2020 heeft de jeugdprofessional vanuit haar e-mailadres van het bedrijf van klaagster een e-mail met bestanden in de bijlagen gestuurd naar het e-mailadres van haar eenmanszaak.

2.6 Op 28 januari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren de jeugdprofessional, haar leidinggevende en een zorgcoördinator van het bedrijf van klaagster. De opzet van het gesprek was om de afspraken die in november 2019 zijn gemaakt te herhalen. Tevens zijn twee officiële waarschuwingen overhandigd.

2.7 Op 29 januari 2020 heeft de jeugdprofessional een e-mail gestuurd aan haar leidinggevende met een reactie op diverse onderwerpen. In deze e-mail heeft de jeugdprofessional onder meer geschreven:
“Ik heb nog wel een weerwoord op zaken waar ik het totaal niet mee eens ben en/of ik me niet in kan vinden wb zowel het verslag mbt de beoordeling, op het gespreksverslag van 28 januari jl en de officiële waarschuwingen.”

2.8 Omstreeks maart 2020 heeft klaagster de jeugdprofessional op non-actief gesteld. Hierna heeft de jeugdprofessional ontslag genomen.

2.9 De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2018 als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

3. De ontvankelijkheid

3.1 De jeugdprofessional stelt zich primair op het standpunt dat klaagster ten aanzien van de klachtonderdelen 2 en 5 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de desbetreffende klachtonderdelen niet tuchtrechtelijk, maar arbeidsrechtelijk van aard zijn. In deze klachtonderdelen verwijt klaagster namelijk de jeugdprofessional dat zij niet methodisch kan handelen en dat zij niet in staat is te reflecteren op haar eigen handelen. Voor het beoordelen van het functioneren van de jeugdprofessional in de zin van de arbeidsverhouding is volgens de jeugdprofessional een tuchtprocedure niet de aangewezen weg.

3.2 Het College ziet geen aanleiding om klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in voornoemde klachtonderdelen en overweegt hiertoe als volgt. Als het gaat om het (dis)functioneren van een jeugdprofessional kan een arbeidsrechtelijke procedure bij de kantonrechter een consequentie zijn. Dit neemt niet weg dat in een tuchtprocedure het individuele (beroepsmatige) handelen van een jeugdprofessional getoetst kan worden aan de voor hem of haar geldende professionele standaard. Op dit punt verschilt een tuchtprocedure van een arbeidsrechtelijke procedure. Voorts kan de betreffende jeugdprofessional en de hele beroepsgroep van de tuchtrechtelijke toets leren en kan normoverschrijdend gedrag worden voorkomen. Dit maakt volgens het College dat het toetsingskader, het karakter en de aard van een tuchtprocedure, in vergelijking tot een arbeidsrechtelijke procedure, niet van gelijke aard zijn. Dergelijke procedures kunnen derhalve naast elkaar bestaan en de omstandigheid dat handelen (ook) arbeidsrechtelijk kan worden getoetst, maakt nog niet dat sprake zou zijn van niet-ontvankelijkheid in de onderhavige procedure.

4. Het beoordelingskader

4.1 Het College beantwoordt de vraag of de jeugdprofessional met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

4.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

5. De klacht, het verweer en de beoordeling

5.1.1 De vijf in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.

5.1.2 De reikwijdte van een klachtonderdeel dient voor alle betrokkenen helder te zijn, inclusief de tuchtcolleges van SKJ. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de vijf klachtonderdelen zoals die zijn ingediend op 7 april 2020. Voor zover klaagster tijdens de mondelinge behandeling van de klacht nieuwe aspecten of voorbeelden naar voren heeft gebracht, of de klachtonderdelen heeft uitgebreid, geeft het College hier geen oordeel over.

5.2 Klachtonderdeel 1

5.2.1 Klaagster verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional behandelt informatie niet vertrouwelijk.

Toelichting:
De jeugdprofessional kan niet zorgvuldig met gegevens van cliënten omgaan. In 2019 heeft de jeugdprofessional cliëntgegevens naar haar privé-e-mailadres gestuurd. Hiervoor heeft de jeugdprofessional een mondelinge waarschuwing gekregen. Desondanks heeft de jeugdprofessional op 24 januari 2020 wederom meerdere cliëntgegevens naar haar privé-e-mailadres gestuurd. In eerste instantie bleef de jeugdprofessional ontkennen de bestanden te hebben doorgestuurd, waaruit ook blijkt dat de jeugdprofessional niet kan reflecteren op haar eigen handelen.

5.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional betwist dat zij op enig moment klachtwaardig heeft gehandeld door onzorgvuldig met informatie om te gaan of dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Ten aanzien van de e-mail van 24 januari 2020 merkt de jeugdprofessional het volgende op. Zij heeft de bestanden naar het e-mailadres van haar eenmanszaak gestuurd, zodat zij deze bestanden buiten kantoor kon printen. Het eigen bedrijf van de jeugdprofessional kan in redelijkheid niet worden gezien als een derde en er zijn dan ook geen gegevens naar buiten gebracht. Tevens ging het om bestanden met gegevens van cliënten die zij zelf begeleidde en welke zij nodig had voor de normale uitoefening van haar werkzaamheden voor het bedrijf van klaagster. De jeugdprofessional heeft de bestanden direct na het printen van haar privélaptop verwijderd. Dit blijkt ook uit de e-mail van 29 januari 2020 aan klaagster. De jeugdprofessional benadrukt dat niet is gebleken dat de gegevens voor andere doeleinden zijn gebruikt of onvoldoende beveiligd waren.

5.2.3 Het College overweegt als volgt:
De onderbouwing van dit klachtonderdeel ziet specifiek op de e-mail met bijlagen die de jeugdprofessional op 24 januari 2020 vanuit haar e-mailadres van het bedrijf van klaagster heeft gestuurd naar het e-mailadres van haar eenmanszaak, met in de bijlagen onder meer twee ondersteuningsplannen [naam instelling]. Het College zal zich bij de beoordeling van dit verwijt daarom ook hiertoe beperken. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft klaagster toegelicht dat het vertrouwelijk omgaan met informatie een belangrijk aandachtspunt is binnen het bedrijf. Hiervoor is een specifiek protocol opgesteld en verspreid onder de werknemers. Ook is aan het onderwerp tijdens meerdere teamoverleggen aandacht besteed en zijn instructies verstrekt. De jeugdprofessional heeft deze gang van zaken niet betwist. Vastgesteld wordt dat de jeugdprofessional in de e-mail van 24 januari 2020 vertrouwelijke informatie (persoonsgegevens van cliënten) onbeveiligd en niet versleuteld naar het e-mailadres van haar eenmanszaak heeft gestuurd. Het College is daardoor van oordeel dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Het College is het met klaagster eens dat de jeugdprofessional ervoor dient te zorgen dat vertrouwelijke informatie zorgvuldig wordt verzonden en dat voorkomen moet worden dat het risico zich verwezenlijkt dat vertrouwelijke informatie bij een derde terechtkomt. Het standpunt van de jeugdprofessional dat zij de informatie naar het e-mailadres van haar eenmanszaak heeft gestuurd om de documenten thuis te kunnen printen die zij nodig had voor de normale uitoefening van haar werkzaamheden, maakt dat volgens het College niet anders. Zo had de jeugdprofessional de stukken op een ander moment op kantoor kunnen printen, waardoor zij geen onnodig risico had hoeven nemen. Door de vertrouwelijke informatie onbeveiligd en niet versleuteld naar het e-mailadres van haar eenmanszaak te sturen, heeft de jeugdprofessional artikel J (Vertrouwelijkheid) van de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, hierna te noemen: de Beroepscode, geschonden.

5.2.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.

5.3 Klachtonderdeel 2

5.3.1 Klaagster verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional kan niet methodisch handelen.

Toelichting:
De jeugdprofessional heeft weinig kennis van methodieken en kan zodoende niet voldoende diep ingaan op hulpvragen. Klaagster heeft dit verwijt onderverdeeld in twee onderdelen. Allereerst schrijft de jeugdprofessional in begeleidingsplannen dat zij met bepaalde methodieken werkt, bijvoorbeeld 6G’s of de stoplichtmethoden. In haar rapportages is hier echter niets over terug te lezen. Het tweede onderdeel ziet er op dat de jeugdprofessional niet terugkomt op specifieke voor een cliënt aangegeven behoeften, zoals het onderzoeken van een toekomstperspectief. De jeugdprofessional maakt hierover geen verdere afspraken en rapporteert er ook niet over.

5.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Binnen het vakgebied kunnen de meningen verschillen over wat onder methodisch werken moet worden verstaan. De jeugdprofessional is door haar opleiding en ruime werkervaring zonder meer gekwalificeerd voor de werkzaamheden die zij verrichtte voor het bedrijf van klaagster. Bovendien blijkt uit de bij het klaagschrift gevoegde bijlagen juist wel hoe gestructureerd en methodisch de jeugdprofessional werkte en hieraan aandacht besteedde in de verslaglegging. Ter illustratie wijst de jeugdprofessional op het betrekken van het netwerk bij de behandeling (systematisch werken), het telefonisch bespreken van iedere stap (taakgericht werken) en het vergroten van sociale contacten, positief bekrachtigen, monitoren en stimuleren van cliënten (sociale netwerkstrategie). Tevens legt de jeugdprofessional ter ondersteuning van haar standpunt getuigenverklaringen over en een getuigschrift van een voormalig werkgever.

5.3.3 Het College overweegt als volgt:
Het College kan niet vaststellen of de jeugdprofessional al dan niet methodisch kan handelen. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel zijn slechts twee passages overgelegd uit een rapportage van één voormalige cliënte van de jeugdprofessional. Zowel het handelen op zich van de jeugdprofessional in de betreffende casus als de relevante feiten en omstandigheden waarin dit handelen heeft plaatsgevonden zijn daarmee onvoldoende vast te stellen voor het College. Bovendien kan op basis van één enkele casus evenmin de algemene conclusie worden getrokken dat de jeugdprofessional niet methodisch kan handelen. Het College acht het verwijt in dit klachtonderdeel dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt en onvoldoende onderbouwd, temeer gelet op de gemotiveerde betwisting van de jeugdprofessional.

5.3.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

5.4 Klachtonderdeel 3

5.4.1 Klaagster verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional deelt privé-informatie met cliënten.

Toelichting:
Klaagster concretiseert dit verwijt met drie voorbeelden. Als eerste voorbeeld wordt geschetst dat de jeugdprofessional cliënten heeft toegevoegd op sociale media, terwijl in het duidelijk gecommuniceerde beleid van het bedrijf van klaagster staat dat dit niet is toegestaan. Ter onderbouwing van dit voorbeeld heeft klaagster drie Facebookberichten overgelegd. Daarnaast zijn sommige cliënten op de hoogte van het privé-adres van de jeugdprofessional. In dit kader heeft klaagster een deel van een WhatsAppgesprek overgelegd. Tot slot is het privételefoonnummer van de jeugdprofessional gevonden in de contactlijst op de telefoon van cliënten. Hierover merkt klaagster op dat de jeugdprofessional niet direct bij de aanvang van haar werkzaamheden voor het bedrijf van klaagster een werktelefoon met abonnement heeft ontvangen. Op het moment dat de jeugdprofessional echter deze cliënten ging begeleiden, was dit wel het geval.

5.4.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional stelt zich op het standpunt dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het delen van privé-informatie met cliënten, en voor zover dat gebeurd is, dit binnen de grenzen van de professionele beroepsuitoefening heeft plaatsgevonden. De jeugdprofessional heeft cliënten nooit toegelaten op sociale media en zeker geen berichten met enige relevante inhoud gedeeld. Evenmin is sprake geweest van het aangaan van privérelaties buiten werktijd om. In het bijzonder met betrekking tot het voorbeeld dat de jeugdprofessional cliënten op sociale media zou hebben, merkt de jeugdprofessional het volgende op. Bij haar vorige werkgever was het toegestaan om contacten met cliënten te hebben via Facebook. Bij de aanvang van haar werkzaamheden voor het bedrijf van klaagster heeft zij er niet aan gedacht om een connectie op Facebook te verwijderen. Nadat de jeugdprofessional hierop is aangesproken, heeft zij dit onmiddellijk gedaan. Tevens doelt klaagster op privécontacten met een specifieke cliënt. Deze cliënt is (ook) een zakelijke klant van de partner van de jeugdprofessional. Zij waren uitgenodigd voor het doopfeest van de dochter van de cliënt. Dit had niets te maken met de werkzaamheden (of cliënten) van de jeugdprofessional voor het bedrijf van klaagster. Tot slot verklaart de jeugdprofessional dat zij bij aanvang van haar werkzaamheden niet direct een zakelijk telefoonnummer tot haar beschikking had, waardoor zij in eerste instantie haar privételefoonnummer aan cliënten heeft gegeven om bereikbaar te zijn. Dit kan de jeugdprofessional niet worden verweten.

5.4.3 Het College overweegt als volgt:
Het College overweegt in dit kader allereerst dat een jeugdprofessional die werkzaam is in dit specifieke maatschappelijke werkveld (zoals weergegeven onder 2.1 van deze beslissing) een eigen verantwoordelijkheid heeft om in te schatten of bepaalde (privé)gegevens met cliënten kunnen worden gedeeld. Het College toetst aldus slechts marginaal of de jeugdprofessional in redelijkheid privé-informatie heeft mogen delen met haar cliënten. Hierbij benadrukt het College dat het belangrijk is dat jeugdprofessionals zich blijven realiseren dat de professionele relatie met (jeugdige) cliënten niet gelijkwaardig is. De jeugdprofessional heeft gezag en invloed en de (jeugdige) cliënt is (soms) sterk afhankelijk van hem of haar. Ten aanzien van het delen van het privételefoonnummer met cliënten, overweegt het College allereerst dat het op de weg van klaagster had gelegen om bij aanvang van de werkzaamheden te faciliteren dat de jeugdprofessional de beschikking had over een geactiveerd zakelijk telefoonnummer. Dat de jeugdprofessional ter overbrugging van deze periode haar privételefoonnummer heeft verstrekt, acht het College niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit geldt temeer nu klaagster ook niet heeft aangevoerd dat hiermee de veiligheid of de onafhankelijkheid van de jeugdprofessional in het geding is geweest, dan wel de veiligheid en of ontwikkeling van cliënten in gevaar is gekomen. Of de jeugdprofessional ook ná ontvangst van een geactiveerd zakelijk telefoonnummer haar privételefoonnummer heeft verstrekt aan cliënten kan het College niet vaststellen, nu klaagster hiervoor geen nadere onderbouwing heeft overgelegd. Voor wat betreft het verstrekken van haar woonadres heeft de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht desgevraagd verklaard dat zij haar woonadres aan een cliënt heeft verstrekt, omdat hij gratis haar vriezer mocht overnemen. De jeugdprofessional heeft ervoor gekozen dat hij de vriezer zelf moest komen ophalen, zodat hij een stukje regie in handen kreeg en zij schatte (kennelijk) in dat haar veiligheid (en die van haar cliënt) daarmee niet in het geding zou komen. Hieraan voegde zij toe dat haar woonadres ook makkelijk vindbaar is op de website van haar eenmanszaak en in het register van de Kamer van Koophandel. In het licht van voornoemd beoordelingskader oordeelt het College dat de jeugdprofessional in dit specifieke geval een zorgvuldige afweging heeft gemaakt en geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit geldt ook voor het verwijt van klaagster dat de jeugdprofessional cliënten als connectie had op sociale media. Het College acht het zorgvuldig – in het licht van het beleid van het bedrijf van klaagster – dat de jeugdprofessional (weliswaar na hierop gewezen te zijn door klaagster) bij aanvang van haar werkzaamheden een connectie, tevens cliënt, heeft verwijderd van Facebook. Ten aanzien van het voorbeeld van een andere cliënt, tevens zakenrelatie van de partner van de jeugdprofessional, kan het College het verweer van de jeugdprofessional volgen. Dit is ook niet ontkend door klaagster. Het College is derhalve van oordeel dat de jeugdprofessional binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5.4.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

5.5 Klachtonderdeel 4

5.5.1 Klaagster verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional laat cliënten de presentielijst al bij voorbaat aftekenen.

Toelichting:
Het is beleid bij het bedrijf van klaagster dat presentielijsten worden ingevuld na een huisbezoek van een jeugdprofessional. Dit houdt in dat na het huisbezoek de datum en de tijd wordt ingevuld op de presentielijst, waarna de cliënt zijn of haar handtekening zet. Bij de presentielijsten van de jeugdprofessional zijn echter handtekeningen gezet en met correctievloeistof verwijderd, terwijl er nog geen datum en tijd was genoteerd. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klaagster twee presentielijsten overgelegd.

5.5.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional betwist nadrukkelijk dat zij gefraudeerd heeft door presentielijsten op voorhand te laten tekenen door cliënten of dat zij werkzaamheden heeft gedeclareerd die zij niet daadwerkelijk uitgevoerd heeft. Dit blijkt ook niet uit de door klaagster overgelegde stukken. Bovendien controleerde de leidinggevende van de jeugdprofessional de urenverantwoording destijds tot in detail en controleerde de jeugdprofessional de presentielijst samen met de cliënt aan het einde van de maand. De juistheid van de door de jeugdprofessional ingevulde presentielijsten volgt ook uit het urenregistratiesysteem van het bedrijf van klaagster.

5.5.3 Het College overweegt als volgt:
Het College is van oordeel dat in de stukken of tijdens de mondelinge behandeling van de klacht geen aanknopingspunten zijn gevonden dat de jeugdprofessional cliënten de presentielijsten (bij voorbaat) heeft laten tekenen voor afspraken die niet hebben plaatsgevonden, of dat zij op enigerlei wijze heeft gefraudeerd door haar handelwijze. Het College ziet derhalve niet in waarom de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.

5.5.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

5.6 Klachtonderdeel 5

5.6.1 Klaagster verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De jeugdprofessional is niet in staat te reflecteren op haar eigen handelen.

Toelichting:
De jeugdprofessional is niet in staat om fouten toe te geven of te reflecteren op haar eigen handelen. Zo is de jeugdprofessional meerdere keren aangesproken op dezelfde onderwerpen, maar liet zij geen verbetering zien. Dit blijkt volgens klaagster uit het gespreksverslag van 25 november 2019, het beoordelingsverslag van 29 november 2019, het gespreksverslag van 28 januari 2020 en een schriftelijke waarschuwing van 28 januari 2020.

5.6.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional betwist dat zij niet in staat is om te reflecteren op haar eigen functioneren. Dit blijkt ook uit het verweer tegen de hiervoor besproken klachtonderdelen. Dat de jeugdprofessional het niet altijd eens was met de kritiek of een negatieve beoordeling, betekent niet dat zij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6.3 Het College overweegt als volgt:
De stukken die ter onderbouwing van dit klachtonderdeel zijn overgelegd, betreffen allemaal eenzijdig door klaagster en/of werknemers van klaagster opgestelde documenten. In deze documenten is de visie van de jeugdprofessional zeer beperkt meegenomen. Daarnaast zijn deze documenten niet door de jeugdprofessional ondertekend, terwijl in het beoordelingsverslag van 29 november 2019, het gespreksverslag van 28 januari 2020 en de schriftelijke waarschuwing van 28 januari 2020 expliciet een handtekeningveld voor de jeugdprofessional is opgenomen. Daarbij heeft de jeugdprofessional in haar e-mail van 29 januari 2020 kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de inhoud van het beoordelingsverslag van 29 november 2019, het gespreksverslag van 28 januari 2020 en de schriftelijke waarschuwingen. Het College kan op basis van deze stukken dan ook niet vaststellen dat de jeugdprofessional niet in staat is te reflecteren op haar eigen handelen.

5.6.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.

5.7 Conclusie

5.7.1 Het College komt tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdeel 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft het risico genomen dat vertrouwelijke informatie bij een derde terecht zou kunnen komen doordat zij via internet (niet beveiligd en niet versleuteld) vertrouwelijke informatie naar het e-mailadres van haar eenmanszaak heeft gestuurd. De jeugdprofessional heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel J (Vertrouwelijkheid) van de Beroepscode. Hoewel grote waarde wordt gehecht aan het zorgvuldig omgaan met vertrouwelijke informatie, wordt overwogen dat het College heeft geoordeeld dat de jeugdprofessional in de onderhavige tuchtzaak eenmalig is tekortgeschoten en geen sprake is geweest van feitelijk nadeel voor cliënten. Voorts wordt ervan uitgegaan dat dit oordeel eraan bijdraagt dat de jeugdprofessional voor toekomstige gevallen haar werkwijze aanpast, zodat deze in lijn is met de professionele standaard. Alles overwegende ziet het College voldoende aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel aan de jeugdprofessional.

6     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
  • verklaart klachtonderdelen 2 tot en met 5 ongegrond;
  • ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gedaan door het College en op 16 november 2020 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. S.C. van Duijn
voorzitter

mevrouw mr. T.S.A. Kloos
secretaris