Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
de heer W.L. Scholtus, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[Pleegvader], klager, hierna te noemen: de pleegvader, wonende te [plaatsnaam],
op 23 april 2019 ingediende klaagschrift tegen:
[Jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdzorgwerker bij de [GI], hierna te noemen: de GI.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
De pleegvader wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. M. Kramer, werkzaam als advocaat te Amsterdam.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. J.C.C. Leemans, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het aangepaste klaagschrift ontvangen op 15 mei 2019;
- het verweerschrift ontvangen op 15 juli 2019;
- de aanvulling op het klaagschrift ontvangen op 6 september 2019;
- de tijdens de mondelinge behandeling van de klacht overgelegde pleitnota van de gemachtigde van de pleegvader;
- een e-mail van 29 augustus 2019 die door de gemachtigde van de pleegvader, na instemming van de jeugdprofessional, tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is overgelegd.
1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 26 september 2019 in aanwezigheid van de pleegvader, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigden. Hierbij is de gebiedsmanager van de jeugdprofessional als toehoorder aanwezig geweest.
1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken wordt verstuurd.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1 De pleegvader en de pleegmoeder, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de pleegouders, hebben een pleegdochter. De pleegdochter is geboren in 2015. Zij is op [datum] 2015, ongeveer twee weken na haar geboorte, onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Aanvankelijk is een collega van de jeugdprofessional belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd.
2.2 Sinds 16 december 2015 woont de pleegdochter bij de pleegouders.
2.3 De GI heeft op 27 maart 2017 een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin is vastgesteld dat de pleegdochter en haar biologische en juridische ouders, hierna te noemen: de ouders, twee keer per week onder begeleiding van de pleegouders contact hebben met elkaar.
2.4 De kinderrechter heeft na een verzoek van de ouders bij beschikking van 12 juni 2017 de schriftelijke aanwijzing gedeeltelijk vervallen verklaard in die zin dat de schriftelijke aanwijzing als volgt komt te luiden:
‘De [GI] stelt de volgende omgangsregeling vast:
- Elke dinsdagochtend van 9.00 tot 12.00 uur
- Elke zaterdagochtend van 9.00 tot 12.00 uur
De bezoeken worden door een onafhankelijke instantie begeleid. Voor zolang er nog geen onafhankelijke instantie is gevonden die de omgang kan begeleiden, zal de begeleiding van de bezoekmomenten door de pleegouders plaatsvinden. De bezoeken vinden plaats ten huize van de pleegouders. Voornoemde onafhankelijke instantie zal bekijken en nauwkeurig observeren of de locatie van de bezoeken veranderd kan worden. Indien er bij uitzondering, bijvoorbeeld in geval van vakantie, een bezoek niet door kan gaan dan wordt dit gecommuniceerd door de jeugdzorgwerker of een pleegzorgwerker’.
2.5 Een onafhankelijke instantie heeft van 24 oktober 2017 tot 25 januari 2018 de bezoeken van de ouders geobserveerd en heeft een verslag opgesteld.
2.6 De jeugdprofessional heeft deze zaak van een collega overgenomen en is van 15 december 2017 tot 13 december 2018 belast met de uitvoering van de onder toezichtstelling. De jeugdprofessional is sinds [datum] 2016 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).
2.7 De pleegouders hebben in december 2017 de jeugdprofessional verzocht om het contact te wijzigen. Zij wilden de bezoeken aan de ouders terugbrengen en hierbij aanwezig zijn vanwege de draagkracht van de pleegdochter. Zij heeft slaapproblemen na de bezoeken. De pleegouders zijn hierin gesteund door de pleegzorgaanbieder.
2.8 In maart 2018 hebben de ouders en de pleegouders met ondersteuning van een systeemtherapeut geprobeerd om gezamenlijk tot een nieuwe omgangsregeling te komen.
2.9 De GI heeft de Raad voor de Kinderbescherming, hierna: de RvdK, op 15 maart 2018 verzocht om een onderzoek in te stellen naar een gezagsbeëindigende maatregel. De RvdK heeft op 12 juni 2018 het onderzoek afgerond. Het raadsrapport is vervolgens op 22 mei 2019, na een klacht van de pleegouders die is behandeld door de klachtbehandelaar van de RvdK, op een aantal punten gewijzigd en vervangt het raadsrapport van 12 juni 2018. Op 17 augustus 2018 heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd en is de GI tot voogd over pleegdochter benoemd.
2.10 De GI heeft op 22 juni 2018 door middel van een schriftelijke aanwijzing die is gericht aan de ouders een omgangsregeling vastgesteld waarin de omgang vanaf 11 augustus 2018 wordt vastgesteld naar één keer per week, op zaterdagochtend gedurende drie uur, bij de ouders thuis.
2.11 De kinderrechter heeft in de beschikking geschillenregeling van 17 augustus 2018 de schriftelijke aanwijzing geheel vervallen verklaard. Ook heeft de kinderrechter een omgangsregeling tussen de ouders en de pleegdochter vastgesteld van één keer in de drie weken op zaterdagochtend met een duur van twee uur bij de pleegouders of in de buurt van hun woning waarbij tenminste één van de pleegouders en een, bij voorkeur pedagogisch geschoolde, begeleider aanwezig zijn.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel wordt eerst de klacht samengevat en zakelijk weergegeven, vervolgens het verweer en tot slot volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.
4.1 Klachtonderdeel 1
4.1.1 De pleegvader verwijt de jeugdprofessional dat zij de verhoudingen tussen de ouders en de pleegouders op scherp heeft gezet. Zij heeft zich negatief en/of suggestief uitgelaten over de pleegouders in de schriftelijke aanwijzing en in de informatie aan de raadsonderzoeker. De jeugdprofessional heeft de pleegouders feitelijk als onwelwillende pleegouders omschreven wat geenszins het geval is.
4.1.2 De jeugdprofessional voert aan dat de ouders en de pleegouders niet met elkaar samenwerkten. Zo kwamen zij niet tot een wederzijds gedragen omgangsregeling zodat de jeugdprofessional hierover een besluit moest nemen, zoals weergegeven in de schriftelijke aanwijzing van 22 juni 2018. De woordkeuze in de schriftelijke aanwijzing is zorgvuldig afgewogen en bevat geen oordeel. De jeugdprofessional heeft haar professionele visie uitgedrukt in de schriftelijke aanwijzing. De raadsonderzoeker heeft in het kader van het raadsonderzoek de jeugdprofessional gevraagd naar haar visie.
4.1.3 Het College overweegt het volgende. De jeugdprofessional heeft in de schriftelijke aanwijzing van 22 juni 2018 en in het raadsrapport van 12 juni 2018 geen negatieve zaken over de pleegouders vermeld. Zij heeft haar professionele visie gegeven zonder daaraan een waardeoordeel te geven. Het belang en het recht van de pleegdochter om contact te blijven houden met de ouders heeft hierin voorop gestaan. Zo stelt zij onder meer in de schriftelijke aanwijzing: ‘de jeugdzorgwerker heeft pleegouders tijdens het huisbezoek van 3 mei 2018 en in de mail van 15 mei 2018 geadviseerd om ambulante begeleiding te zoeken om het slaapgedrag van [de pleegdochter] te verbeteren. Pleegouders hebben hier nog geen gebruik van gemaakt’. Verder staat in het raadsrapport onder meer vermeld: ‘pleegouders vinden dus de contactmomenten eerder te veel voor de pleegdochter’ en ‘[de jeugdprofessional] vindt dat pleegouders te weinig ruimte geven aan de pleegdochter om contact te hebben met haar ouders, waardoor zij op termijn het gevoel kan krijgen dat zij tussen pleegouders en ouders moet kiezen (loyaliteitsconflict). [De jeugdprofessional] vindt wel dat hierin echt iets moet veranderen. Of en welke band de pleegdochter en haar ouders met elkaar mogen hebben, lijkt dus een groot strijdpunt te worden waarbij ouders, pleegouders, het formele en informele netwerk over elkaar heen duikelen’. Het College concludeert dat de stelling van de pleegouders de conclusie niet kan dragen.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
4.2 Klachtonderdeel 2
4.2.1 De pleegvader verwijt de jeugdprofessional dat zij heeft nagelaten de visie van de pleegzorgaanbieder en de systeemtherapeut bij de RvdK kenbaar te maken. De jeugdprofessional heeft informatie achtergehouden of eenzijdige informatie aan de RvdK verstrekt en heeft zo misbruik gemaakt van haar positie. Zij heeft het raadsrapport vooral gebruikt om haar eigen visie of onvrede over de pleegouders te profileren.
4.2.2 De jeugdprofessional voert aan dat zij tijdens het onderzoek van de RvdK als informant is gehoord. Zij is van mening dat het niet op haar weg ligt om te fungeren als ‘doorgeefluik’ voor het standpunt van andere instanties en/of partijen. De raadsonderzoeker heeft de jeugdprofessional niet gevraagd om informanten aan te leveren of standpunten van andere informanten te verwoorden. Uit de brief van de klachtbehandelaar van de RvdK blijkt dat het niet gebruikelijk is en zelfs procedureel onjuist.
4.2.3 Het College overweegt het volgende.
Hoewel het tot de taak van een jeugdprofessional behoort om te benoemen dat anderen in deze zaak een andere visie hebben, betekent dat niet dat de jeugdprofessional verplicht was om de visie van de pleegzorgaanbieder en de systeemtherapeut aan de RvdK kenbaar te maken. De RvdK heeft de jeugdprofessional gevraagd naar haar visie en zij heeft deze gegeven. Niet gebleken is dat, zoals het College in klachtonderdeel I heeft geoordeeld, de jeugdprofessional haar eigen visie of onvrede over de pleegouders in het raadsrapport heeft kenbaar gemaakt. In het dossier zijn ook geen aanknopingspunten gevonden die de stelling van de pleegvader ondersteunen. Van de RvdK mag worden verwacht dat er een overzicht is van informanten die worden benaderd. Verder heeft de RvdK gesproken met de pleegouders die hebben verwezen naar de visie van de systeemtherapeut. Het is de RvdK geweest die de keuze heeft gemaakt om de pleegzorgaanbieder en de systeemtherapeut niet als informant te benaderen. Dat besluit valt buiten de invloedsfeer van de jeugdprofessional, waardoor haar geen verwijt kan worden gemaakt.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
4.3 Klachtonderdeel 3
4.3.1 De pleegvader verwijt de jeugdprofessional dat zij in strijd heeft gehandeld met de beschikking van 12 juni 2017 (zoals weergegeven onder 2.4) en het advies van de pleegzorgaanbieder door te bepalen dat de omgang niet langer bij de pleegouders plaatsvond maar bij de ouders thuis. De jeugdprofessional heeft nagelaten zich reflectief op te stellen en heeft zonder motivatie de visie van de pleegzorgaanbieder naast zich neergelegd.
4.3.2 De jeugdprofessional betwist dat zij in strijd heeft gehandeld met de onder 2.4 genoemde beschikking. De jeugdprofessional verwijst naar de inhoud van deze beschikking waarin de kinderrechter over de locatie van de bezoekregeling heeft overwogen dat het belang van de pleegdochter hierin leidend is. De pleegouders waren van mening dat de contacten tussen de ouders en de pleegdochter bij hen thuis dienden plaats te vinden vanwege de slaapproblemen van de pleegdochter. De pleegzorgaanbieder heeft zich aangesloten bij het verzoek van de pleegouders om de bezoekfrequentie te verlagen terwijl er geen interventies zijn op het slaapritueel of de opvoeding en de jeugdprofessional heeft aangedrongen op onderzoek rond het slapen. Het terugbrengen van de bezoekfrequentie als enige oplossing voor het slaapprobleem is naar de mening van de jeugdprofessional te kort door de bocht en onvoldoende zorgvuldig.
4.3.3 Het College overweegt het volgende. In de beschikking van 12 juni 2017 staat ten aanzien van de omgang het volgende beschreven:
‘Met betrekking tot de locatie van de bezoekregeling, is de kinderrechter van oordeel dat het belang van [de pleegdochter] hierin leidend is. De kinderrechter kan thans niet vaststellen of de bezoekregeling ook op een andere locatie dan ten huize van de pleegouders kan plaatsvinden. Dat is een aspect dat onderzocht en beoordeeld moet worden door de medewerker van de onafhankelijke instantie die de omgang zal gaan begeleiden’.
Hoewel de kinderrechter heeft overwogen dat het belang van de pleegdochter leidend is, maakt het College uit de beschikking op dat niet de GI, maar de onafhankelijke instantie kan onderzoeken en beoordelen of de locatie kan worden gewijzigd. In het eindverslag heeft de onafhankelijke instantie geconcludeerd dat de vraag is gerezen of de huidige dynamiek (ruis tussen de opvoeders, meerdere personen fysiek aanwezig tijdens bezoekmomenten, een wisselende vraag naar afstand/nabijheid aan de pleegdochter, vele sociale schakelingen) ten goede komt aan de ontwikkeling van de pleegdochter. In het eindverslag staat niet opgenomen dat de locatie gewijzigd dient te worden. Ook heeft de jeugdprofessional nagelaten de kinderrechter gemotiveerd te verzoeken om de locatie van de bezoeken te wijzigen. Zij heeft naar het oordeel van het College dan ook gehandeld in strijd met de bovengenoemde beschikking.
De jeugdprofessional had zich er bewust van moeten zijn dat haar beslissingen over de omgang een negatief effect kon hebben op het welzijn van de pleegdochter. Er was immers altijd een partij die de beslissing niet zou dragen, waardoor spanningen alleen maar zouden toenemen. De jeugdprofessional had daarom nog meer tijd moeten nemen om een proces op gang te brengen bij zowel ouders als pleegouders om tot een oplossing te komen die recht doet aan de pleegdochter. Zij heeft gehandeld in strijd met artikel A (jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker. Ook heeft de jeugdprofessional door haar handelen het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming niet bevorderd waardoor zij in strijd heeft gehandeld met artikel D (bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.
Het klachtonderdeel is gegrond.
4.4 Klachtonderdeel 4
4.4.1. De pleegvader verwijt de jeugdprofessional dat zij niet in het belang van de pleegdochter heeft gehandeld door in weerwil van het advies van de pleegzorgaanbieder, de CHOP (Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg) te bepalen dat de pleegouders niet meer bij de bezoeken van de pleegdochter aan de ouders aanwezig mochten zijn. Zij heeft ook tijdens de zitting bij de kinderrechter en na de beschikking, waarin het verzoek van de pleegouders is toegekend, vastgehouden aan haar eigen standpunt.
4.4.2 De jeugdprofessional voert aan dat zij de uitspraak van de kinderrechter (zoals weergegeven onder 2.4) volledig heeft uitgevoerd. De jeugdprofessional en de kinderrechter hebben de noodzaak gezien om de pleegouders niet bij de begeleiding aanwezig te laten zijn vanwege de spanning die ouders ervaren in het contact met de pleegouders. Het is de taak van de jeugdprofessional om een besluit te nemen over de omgang. De wensen van de ouders, de pleegouders en de waarnemingen van andere betrokkenen zijn hierin meegenomen evenals eerdere besluitvorming over de omgang, observatie van een onafhankelijke instelling, een advies van de gedragsdeskundige van de GI en de eigen observaties. De CHOP is een hulpmiddel voor het vaststellen van een bezoekregeling. Het is geen verplicht instrument zoals ook de kinderrechter heeft geconstateerd in de beschikking van 17 augustus 2018. Omdat er in deze zaak bij de betrokkenen verschillende visies bestonden, was dit instrument niet bruikbaar. De jeugdprofessional heeft na de beschikking de omgangsregeling niet gewijzigd.
4.4.3 Het College overweegt als volgt. Het doel van de CHOP is het vormgeven van een bezoekregeling die onderbouwd is vanuit de perspectieven van het kind, de ouders en de pleegouders. De CHOP is een hulpmiddel. Het welzijn van het kind is leidend. Om de CHOP goed toe te kunnen passen, wordt gestreefd naar consensus en commitment met ouders en pleegouders. De jeugdprofessional heeft gemotiveerd toegelicht dat zij is afgeweken van de CHOP vanwege de verschillende visies van betrokkenen. Nu uit de stukken en de mondelinge behandeling bij het College is gebleken dat partijen niet op één lijn zaten, is het begrijpelijk dat de jeugdprofessional de CHOP niet heeft gebruikt. Het eerste gedeelte van de klacht is daarom ongegrond.
Verder maakt het College uit de beschikking van 12 juni 2017 op dat de bezoeken door een onafhankelijke instantie worden begeleid. Voor zolang er nog geen onafhankelijke instantie is gevonden die de omgang kan begeleiden, zal de begeleiding van de bezoekmomenten door de pleegouders plaatsvinden. De onafhankelijke instantie heeft de omgang geobserveerd en heeft een eindverslag opgesteld. Nu de onafhankelijke instantie niet meer was betrokken en de jeugdprofessional heeft nagelaten namens de GI bij de kinderrechter een verzoek tot wijziging van de zorgregeling in te dienen, dienen de pleegouders de bezoekmomenten volgens de beschikking van 12 juni 2017 te begeleiden. Het College oordeelt dat de jeugdprofessional door het geven van een schriftelijke aanwijzing op 22 juni 2018 waarin is bepaald dat het contact tussen de pleegdochter en de ouders buiten aanwezigheid van de pleegouders plaatsvindt, in strijd heeft gehandeld met de bovengenoemde beschikking. Het is begrijpelijk dat de jeugdprofessional een beslissing wilde nemen nu de pleegouders en de ouders niet met elkaar tot overeenstemming met elkaar kwamen over een contactregeling. Maar door de pleegouders niet meer toe te staan om bij het contact tussen de ouders en de pleegdochter aanwezig te zijn, is meer onrust ontstaan bij de pleegouders en hebben zij een gerechtelijke procedure moeten starten. De jeugdprofessional heeft onvoldoende draagvlak gecreëerd bij zowel ouders als pleegouders om tot een oplossing te komen die recht doet aan de pleegdochter. De jeugdprofessional had zich er bewust van moeten zijn dat haar beslissingen over de omgang een negatief effect kon hebben op het welzijn van de pleegdochter. Er was immers altijd een partij die de beslissing niet zou dragen, waardoor spanningen alleen maar zouden toenemen. Het lag in de lijn van de jeugdprofessional om meer tijd te besteden aan de visieverschillen bij ouders en pleegouders waardoor er inzicht zou kunnen ontstaan bij zowel ouders als pleegouders over de rechten en het belang van de (pleeg)dochter.
De jeugdprofessional heeft artikel A (jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker geschonden. Het tweede gedeelte van de klacht is gegrond.
Tot slot verwijten de pleegouders de jeugdprofessional dat zij na de beschikking van de kinderrechter van 17 augustus 2018 heeft vastgehouden aan haar standpunt. Het College kan niet vaststellen hoe een en ander tijdens en na de zitting bij de kinderrechter is verlopen. De visies van partijen lopen hierover uiteen en het dossier biedt geen verdere aanknopingspunten. Het derde gedeelte van het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Het College verklaart het klachtonderdeel deels gegrond en deels ongegrond.
4.5 Conclusie
4.5.1 Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdelen 3 en 4 (gedeeltelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft door een schriftelijke aanwijzing af te geven over de begeleiding en locatie van de omgang tussen de ouders en de pleegdochter in strijd gehandeld met de beschikking van 12 juni 2017. Zij heeft de tijd moeten nemen om draagvlak te creëren bij zowel de ouders als de pleegouders om tot een oplossing te komen die recht doet aan de pleegdochter. De jeugdprofessional heeft artikelen A (jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen) en D (bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker geschonden.
4.5.2 Bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de op te leggen maatregel overweegt het College dat de jeugdprofessional op twee punten (gedeeltelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft, maar dat het verwijtbare handelen betrekking heeft op een beperkte periode.
Het College houdt daarnaast rekening met de complexe casus waarin de samenwerking tussen verschillende partijen moeizaam is verlopen. Gelet op de genoemde omstandigheden, acht het College het passend en geboden om aan de jeugdprofessional de maatregel van waarschuwing op te leggen.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 4 deels gegrond;
- legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van waarschuwing.
Aldus gedaan door het College en op 7 november 2019 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn mevrouw mr. A.C. Veerman
voorzitter secretaris