Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw C. Bookelman, lid-beroepsgenoot,
de heer E.H. Weise, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],
op 15 oktober 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[beklaagde], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, locatie: [locatie], hierna te noemen: de RvdK.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.
De vader wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw R.A.M. Meier, werkzaam als vertrouwenspersoon bij het AKJ.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ontvangen op 15 oktober 2020;
- het verweerschrift ontvangen op 23 december 2020;
- het rapport van [instelling] van 23 januari 2019, opgevraagd bij de vader door het College, ontvangen op 16 november 2020;
- de conclusie van repliek ontvangen op 1 februari 2021.
1.2 De voorzitter heeft besloten om de klacht schriftelijk te behandelen op grond van artikel 3 van de ‘Tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona)’, hierna te noemen: de Tijdelijke regeling. Op grond van artikel 5 van de Tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen de wederpartij naar voren heeft gebracht (repliek en dupliek).
1.3 De jeugdprofessional heeft op 15 februari 2021 kenbaar gemaakt dat zij na het lezen van de conclusie van repliek geen aanleiding ziet om een conclusie van dupliek in te dienen. Haar standpunten komen voldoende naar voren in het verweerschrift.
1.4 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021. De beslissing is op 19 april 2021 aan partijen verzonden.
2 De feiten
Op grond van de stukken gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft twee minderjarige dochters. De oudste dochter is geboren in 2010 en de jongste dochter is geboren in 2015.
2.2 De vader en de moeder, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn op 3 mei 2010 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Ten tijde van de periode waarop de onderhavige klacht ziet, was het geregistreerd partnerschap nog niet ontbonden. De ouders waren toen wel uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de dochters wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De dochters wonen bij de moeder.
2.3 De dochters gaan aanvankelijk om de week van donderdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend naar de vader, evenals iedere week een middag met een overnachting.
2.4 Middels een voorlopige voorziening zijn de dochters op 9 oktober 2018 aan de moeder toevertrouwd. Tevens is de RvdK verzocht om een onderzoek te doen inzake de bodemprocedure over het hoofdverblijf van de dochters en de verdeling van zorg- en opvoedtaken (hierna te noemen: de zorgregeling). Ambtshalve heeft de RvdK besloten ook te onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is.
2.5 Op 26 november 2018 is de jeugdprofessional met het raadsonderzoek gestart.
2.6 In het eerste gesprek tussen de ouders en de jeugdprofessional is overeenstemming bereikt over de te benaderen informanten. Hierna heeft de vader vervolgens op zijn toestemmingsverklaring nog drie extra informanten aangedragen en de moeder één extra informant. De jeugdprofessional heeft de informant van de moeder benaderd en de informanten van de vader niet.
2.7 De jeugdprofessional heeft op 20 februari 2019 aan de vader kenbaar gemaakt dat tijdens het adviesgesprek op 26 februari 2019 het concept raadsrapport ter inzage wordt overhandigd en het advies met hem wordt besproken.
2.8 Op 21 februari 2019 heeft een incident bij de vader thuis plaatsgevonden, in aanwezigheid van de dochters. De moeder heeft de dochters toen bij de vader opgehaald.
2.9 Naar aanleiding van voornoemd incident heeft de jeugdprofessional het advies in het (concept) raadsrapport om de bestaande zorgregeling te handhaven gewijzigd. Zij heeft de rechtbank geadviseerd de zorgregeling tijdelijk op te schorten.
2.10 De jeugdprofessional heeft het concept raadsrapport besproken op 25 februari 2019 met de moeder en op 26 februari 2019 met de vader.
2.11 Het concept raadsrapport is op 1 maart 2019 aan de ouders toegezonden. Op 14 maart 2019 heeft de vader zijn reactie op het concept raadsrapport gegeven. Zijn reactie heeft niet tot een ander advies geleid.
2.12 Het definitieve raadsrapport is op 18 maart 2019 uitgebracht. De rechtbank is geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de dochters te bepalen bij de moeder. Daarnaast is geadviseerd om de lopende zorg- en contactregeling op te schorten in afwachting van het psychisch herstel en emotionele stabiliteit van de vader, en het vaststellen van een definitieve zorgregeling aan te houden voor een periode van zes maanden. Tevens is de rechtbank verzocht om een ondertoezichtstelling uit te spreken.
2.13 De kinderrechter heeft de dochters op 23 april 2019 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.
2.14 De vader heeft in de periode van 26 februari 2019 tot 28 juni 2019 geen contact met de dochters gehad.
2.15 De jeugdprofessional stond van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer, de conclusie van repliek en de beoordeling
De klacht, het verweer en de conclusie van repliek (voor zover hierin relevante informatie voor de klachtonderdelen is aangeleverd) worden zakelijk weergegeven. Daarna volgt het oordeel van het College. Het College richt zich uitsluitend op de klacht die is ingediend op 15 oktober 2020.
4.1 Klachtonderdeel 1
4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat het raadsonderzoek onzorgvuldig is verricht.
Toelichting:
De vader heeft verzocht om de huisarts, de maatschappelijk werker en de buren als informanten in het raadsonderzoek te benaderen. Dit verzoek is niet ingewilligd. Het is voor de vader niet duidelijk waarom deze informanten niet zijn betrokken bij het raadsonderzoek. Zij konden een duidelijker beeld schetsen van de gehele situatie. De vader heeft tijdens het raadsonderzoek ook informatie over zijn geestelijke toestand willen aandragen middels een rapport vanuit [instelling]. Dit rapport is mondeling kort besproken, maar verder niet betrokken binnen het raadsonderzoek. Zijn klacht hierover is gegrond verklaard bij de externe klachtencommissie. In het [instelling]-rapport valt duidelijk te lezen dat de psychische overbelasting van de vader voortkomt uit problemen in de relationele sfeer en de complexe echtscheiding. Door deze informatie niet aan te nemen heeft de jeugdprofessional een onvolledig beeld van de vader gekregen. Deze onvolledige informatie heeft zij vervolgens gebruikt in haar advies aan de rechtbank. Dit vindt de vader zeer onzorgvuldig.
Verder heeft de jeugdprofessional de gastouder van de jongste dochter als informant benaderd. De vader heeft hiervoor geen toestemming gegeven. Bovendien zijn de gastouder en de moeder bekenden van elkaar. De vader vraagt zich af waarom zonder zijn toestemming informatie bij de gastouder is opgevraagd. Als hij had geweten dat dit zou gebeuren, dan had hij bezwaar kunnen maken.
Vervolgens heeft op 26 februari 2019 een adviesgesprek plaatsgevonden. De vader zou op die dag het concept raadsrapport ontvangen, maar ontving deze pas op 1 maart 2019. Hierdoor kon hij zich niet goed voorbereiden op het adviesgesprek of zich laten bijstaan door een advocaat. Tijdens het adviesgesprek voelde de vader zich overvallen, daar hem de zorgregeling met zijn kinderen werd ontnomen.
Daarnaast heeft de vader in een klachtgesprek op 29 april 2019 aangegeven dat een aantal feiten verkeerd staan beschreven in het raadsrapport. Zelfs na de gegrondverklaring van deze klacht bij de interne klachtencommissie van de RvdK, staan de onjuiste feiten nog steeds in het raadsrapport. Dit getuigt volgens de vader niet van zorgvuldig werken.
Tot slot staat in het herziene raadsrapport onjuiste informatie vermeld. De vader vindt dat de jeugdprofessional voor wat betreft haar advies om therapie/behandeling gericht op emotieregulatie te starten meer nuance had moeten aanbrengen. Zij heeft nu te snel conclusies getrokken. Ook het vermeende alcoholgebruik van de vader wordt uit de context gehaald. De vader heeft in alle eerlijkheid aangegeven een alcoholprobleem te willen voorkomen en dat dit preventief is, in verband met het alcoholgebruik binnen zijn eigen opgroeisituatie. Vervolgens wordt in het raadsrapport gesteld dat de vader moet minderen met het gebruik van alcohol. De jeugdprofessional is haar eigen mening en invulling gaan geven zonder die te toetsen aan de feiten. De interne klachtencommissie heeft de klacht hierover gegrond verklaard, maar de jeugdprofessional heeft dit punt niet gecorrigeerd in het herziene raadsrapport. Voorts heeft de vader meermaals bij de jeugdprofessional aangegeven dat de moeder een serieuze relatie had met een man die destijds in een forensisch psychiatrisch centrum verbleef. De jeugdprofessional heeft zich door de moeder laten overtuigen dat dit niet zo was, terwijl de vader met verschillende bewijsmiddelen had aangetoond dat de moeder hierover niet de waarheid sprak. De jeugdprofessional wilde dit niet meenemen in haar onderzoek, omdat het onderzoek al was afgerond. Daarentegen vond na het afronden van het onderzoek een incident plaats bij de vader, waarna de jeugdprofessional haar advies wel heeft veranderd, zoals te lezen valt in klachtonderdeel 2. De vader vindt dit een rare gang van zaken. De jeugdprofessional heeft haar onderzoek onvolledig uitgevoerd door de aangevoerde bewijsmiddelen niet aan te nemen. Zij heeft hiermee bewust feitelijke informatie buiten het onderzoek gehouden.
4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Bij de start van het raadsonderzoek is in het eerste gesprek met de ouders gekeken welke informanten door de RvdK benaderd zouden worden, waaronder de school van de oudste dochter. Tijdens dit gesprek is met de vader besproken dat hij zelf ook een voorstel kon doen welke informanten volgens hem nog meer geraadpleegd konden worden. De vader heeft toen een veelvoud aan namen genoemd. De jeugdprofessional heeft specifiek uitgelegd dat het de RvdK gaat om relevante informatie en niet een veelvoud aan dezelfde informatie. Nadat overeenstemming was bereikt over de informanten hebben de ouders een akkoordverklaring toegestuurd gekregen. De vader heeft op de akkoordverklaring zelf nog drie informanten ingevuld, zonder dit af te stemmen met de RvdK. De vader is toen mondeling geïnformeerd dat in een multidisciplinair overleg (MDO) afgestemd wordt of die informanten in het onderzoek betrokken zouden worden. In een later stadium heeft de vader mondeling verzocht om zijn huisarts, de buren en het maatschappelijk werk te benaderen. De vader is verzocht om toe te lichten wat de meerwaarde van deze informanten zou zijn. In overleg met de gedragswetenschapper van de RvdK is besloten deze informanten niet te benaderen, omdat het naar inschatting van de jeugdprofessional geen nieuwe informatie zou opleveren. Dit besluit is mondeling aan de vader medegedeeld. De jeugdprofessional is zich ervan bewust dat dit ook schriftelijk aan de vader bevestigd had moeten worden. Dit had mogelijk meer duidelijkheid kunnen bieden. In overleg met de RvdK heeft de moeder op haar akkoordverklaring verzocht om de gastouder van de jongste dochter als informant te betrekken. De RvdK heeft dit verzoek gehonoreerd, omdat voor de ontwikkeling van de oudste dochter ook een informant zou worden benaderd. De vader is hierover mondeling geïnformeerd en hij heeft hiermee ingestemd, ook al beweert hij nu achteraf van niet. Het contact tussen de vader en de jeugdprofessional was op dat moment nog goed. Later heeft de vader zijn bezwaar geuit tegen het benaderen van de gastouder als informant, maar hij heeft zijn bezwaar niet met redenen onderbouwd.
Het klopt dat het concept raadsrapport niet voorafgaand aan het adviesgesprek aan de vader is toegestuurd. Het is gebruikelijk dat het advies in een persoonlijk gesprek wordt toegelicht. De jeugdprofessional heeft de vader per e-mailbericht op 20 februari 2019 geïnformeerd dat hij het concept raadsrapport tijdens het adviesgesprek zou ontvangen. Naar aanleiding van het incident op 21 februari 2019 is het advies herzien en is dit aan de juridisch deskundige voorgelegd. Het concept raadsrapport was derhalve niet gereed tijdens het adviesgesprek. De vader heeft het enkele dagen later ontvangen. De jeugdprofessional heeft er begrip voor dat de vader zich overvallen voelde in het adviesgesprek, aangezien dit voor hem veel impact heeft (gehad).
Het klopt ook dat in het definitieve raadsrapport een feitelijke onjuistheid staat voor wat betreft het KIES-traject. Dit is ten onrechte niet gecorrigeerd. In het raadsrapport wordt beschreven en uitgelegd welke zorgen de RvdK had ten aanzien van de persoonlijkheidsproblematiek en het alcoholgebruik bij de vader en waar deze op zijn gebaseerd. Volgens de jeugdprofessional is op dit punt geen sprake van onjuiste informatie, maar van een visieverschil. Het gedrag en de uitspraken van de vader tijdens het raadsonderzoek hebben bijgedragen aan de zorgen. Uiteraard is dit meegenomen in het raadsrapport, dat behoort ook tot de taak van de RvdK.
Tot slot voor wat betreft het rapport van [instelling] het volgende. De vader heeft dit rapport in een vroeg stadium ter sprake gebracht, het onderzoekstraject liep toen nog. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de context van het raadsonderzoek en de context van het onderzoek van [instelling] in het kader van een [uitkering]. Dit is ook met de vader besproken op 6 februari, nadat het rapport van [instelling] gereed was. Ook is de vader duidelijk gemaakt dat indien nodig de RvdK zelf informatie opvraagt bij de betrokken [instelling], ten aanzien van de eventuele persoonlijkheidsproblematiek bij de vader. De vader heeft ingestemd dat alleen de informatie vanuit de [instelling] in het raadsonderzoek gebruikt zou worden. Een gunstige prognose vanuit [instelling] voor wat betreft werkhervatting is voor de RvdK niet relevant, dit staat los van de ex-partnerproblematiek en de dochters. Daarnaast heeft de vader tijdens het raadsonderzoek aangegeven het eens te zijn met deze visie. Na het afsluiten van het raadsonderzoek en tijdens de klachtenprocedures heeft de vader een ander standpunt naar voren gebracht, namelijk dat de RvdK geweigerd zou hebben om het [instelling]-rapport in te zien, hier kennis van te nemen of het te gebruiken. De jeugdprofessional kan zich niet verweren tegen een standpunt dat later wordt bijgesteld. Zij heeft naar eer en geweten gehandeld.
4.1.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De vader heeft geen schriftelijke of mondelinge toestemming gegeven om de gastouder te benaderen. Voor wat betreft het niet benaderen van door de vader aangedragen informanten is het te kort door de bocht om te stellen dat zij geen meerwaarde zouden hebben met betrekking tot de beantwoording van de onderzoeksvragen. Daarnaast is het de vader per e-mailbericht toegezegd dat hij het concept raadsrapport tijdens het adviesgesprek zou ontvangen. De vader had dan tijdens het gesprek kunnen meelezen en de dagen daarna de zaken kunnen teruglezen. Dit kon nu pas na een aantal dagen. Dit zorgde voor veel vragen en spanning. Tevens gaf de jeugdprofessional per e-mailbericht aan dat onjuiste feiten gecorrigeerd zouden worden. Dit heeft zij pas (ten dele) na de klachtenprocedure gedaan. Bovendien vergeet de jeugdprofessional in haar verweerschrift ten aanzien van dit punt het verkeerd benoemen van de namen van de dochters. Voorts is het onduidelijk over welk ander deel van informatie over de zorgen omtrent alcoholgebruik de jeugdprofessional het heeft. Het is voor de vader duidelijk dat deze zorgen vooral de visie en mening van de jeugdprofessional betreft. De interne klachtencommissie heeft de klacht omtrent alcoholgebruik immers ook gegrond verklaard.
Het onderzoek bij [instelling] is afgenomen vanwege het uitblijven van diagnostiek vanuit de [instelling], niet vanwege een [uitkering]. Daarvan was destijds nog geen sprake. Omdat in de conclusie van het raadsrapport wordt gesproken over ‘emotionele instabiliteit’ en ‘het creëren van een eigen waarheid en realiteit’, leek het de vader juist zeer relevant om aanvullende informatie te verkrijgen over zijn geestelijk welbevinden. Tevens is geen aanvullende informatie te vinden vanuit de gespecialiseerde informanten binnen het raadsrapport, waardoor het lijkt alsof de jeugdprofessional zelf deze conclusies heeft getrokken.
4.1.4 Het College overweegt als volgt:
De vader heeft dit klachtonderdeel aan de hand van zes voorbeelden toegelicht. Allereerst stelt de vader dat de door hem aangedragen informanten (de huisarts, de maatschappelijk werker en de buren) niet zijn benaderd. De jeugdprofessional voert aan dat zij mondeling aan de vader heeft uitgelegd waarom voornoemde informanten niet zijn benaderd en dat zij zich bewust is dat het mogelijk meer duidelijkheid aan de vader had geboden indien zij dit ook schriftelijk aan hem had medegedeeld. Volgens het College is het de vaste werkwijze van de RvdK om in dit soort gevallen in het raadsrapport onder het kopje ‘Factoren die van invloed zijn geweest op het verloop van het onderzoek’ op te nemen op welke datum de vader heeft verzocht om de informanten te benaderen, waarom is besloten om deze informanten niet te benaderen en op welke datum en wijze dit aan de vader is medegedeeld. Dit voorkomt (achteraf) onduidelijkheid bij alle betrokken partijen. Voorts staat deze werkwijze ook opgenomen in artikel 3.III.E van het Kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: het Kwaliteitskader 2016). Het College leest in het definitieve raadsrapport dat de jeugdprofessional in één zin heeft opgeschreven waarom de huisarts niet is benaderd als informant, hetgeen het College niet in lijn met de werkwijze acht. Bovendien heeft de jeugdprofessional onder het genoemde kopje niet opgenomen waarom de andere twee aangedragen informanten niet zijn benaderd. Het tweede voorbeeld dat de vader noemt is het zonder zijn toestemming benaderen van het gastouderbureau als informant. Uit voornoemd artikel van het Kwaliteitskader 2016 volgt dat als een ouder niet instemt met het benaderen van een informant, en de RvdK toch besluit om de informant te benaderen, de ouder hierover geïnformeerd wordt en dit in het raadsrapport motiveert. Het College volgt het standpunt van de jeugdprofessional dat de vader aanvankelijk mondeling toestemming had gegeven voor het benaderen van het gastouderbureau. In het raadsrapport, onder kopje ‘6. Onderzoeksplan’ staat immers dat in overleg met de ouders is afgesproken om (onder andere) het gastouderbureau te benaderen. Wel acht het College het zorgvuldiger wanneer de jeugdprofessional deze toestemming schriftelijk had vastgelegd. Het College kan bovendien niet vaststellen of en wanneer de vader zijn toestemming voor het benaderen van het gastbureau heeft ingetrokken. Voor dit standpunt zijn geen onderbouwende stukken overgelegd.
Ten aanzien van het derde voorbeeld, dat de vader het concept raadsrapport niet tijdens het adviesgesprek heeft ontvangen, oordeelt het College dat het beter was geweest indien de jeugdprofessional de vader hierover vooraf had geïnformeerd. Het was voor de jeugdprofessional immers al duidelijk dat het herziene concept raadsrapport niet tijdig klaar zou zijn. Bij een tuchtrechtelijke toetsing gaat het er echter niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund, maar of met het handelen binnen de grenzen van een bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Het College oordeelt dat dit het geval is, omdat de vader het concept raadsrapport toegestuurd heeft gekregen en hij hierop heeft kunnen reageren.
Wat betreft het vierde voorbeeld, de feitelijke onjuistheden in het raadsrapport, is het College van oordeel dat ook dit beter had gekund. De jeugdprofessional heeft in haar verweerschrift aangegeven dat één feitelijke onjuistheid ten onrechte niet gecorrigeerd is. Nu de jeugdprofessional, achteraf, op passende wijze heeft gereflecteerd, ziet het College geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt. Wel acht het College het slordig dat de namen van de dochters op pagina 33 van het raadsrapport niet zijn gecorrigeerd.
Als vijfde voorbeeld heeft de vader aangevoerd dat de jeugdprofessional onjuiste informatie heeft opgenomen in het raadsrapport. Met de externe klachtencommissie is het College van oordeel dat een raadsonderzoeker niet op zoek is naar bewijzen, maar de visie beschrijft van beide ouders of informanten. Het College leest in het raadsrapport dat de jeugdprofessional de verschillende zorgen die speelden heeft beschreven aan de hand van door informanten geaccordeerde informatie. Dit wordt ook van een raadsonderzoeker verwacht. Dat deze visie vervolgens niet overeenkomt met de visie van de vader op bepaalde onderwerpen, kan geen grond vormen voor een tuchtrechtelijk verwijt. Bovendien is de vader in de gelegenheid gesteld om te reageren op het raadsrapport.
Tot slot oordeelt het College over het niet betrekken van het [instelling]-rapport het volgende. Het staat een raadsonderzoeker in beginsel vrij om te bepalen welke informatie wordt betrokken bij het raadsonderzoek. De jeugdprofessional heeft hier de overweging gemaakt dat zij het rapport niet nodig heeft voor haar onderzoek, omdat zij reeds informatie van de [instelling] had ontvangen. Of de vader achteraf zijn standpunt heeft gewijzigd over het al dan niet betrekken van het [instelling]-rapport kan het College niet vaststellen. Wel wil het College de jeugdprofessional meegeven dat, net als bij de eerste twee voorbeelden, het beter was geweest om onder het kopje ‘Factoren die van invloed zijn geweest op het verloop van het onderzoek’ op te nemen dat de vader heeft verzocht het [instelling]-rapport bij het raadsonderzoek te betrekken en dat aan hem is uitgelegd waarom zij dit niet zou doen. Dit heeft de jeugdprofessional pas (summier) gedaan na de gegrondverklaring bij de externe klachtencommissie.
4.1.5 Alles overwegende komt het College tot de conclusie dat de jeugdprofessional wat betreft één voorbeeld niet conform de vaste werkwijze van de RvdK heeft gehandeld. Dit maakt echter niet dat geconcludeerd kan worden dat het raadsonderzoek onzorgvuldig is verricht. Het College is daarom van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.
4.2 Klachtonderdeel 2
4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij zich onvoldoende neutraal heeft opgesteld.
Toelichting:
Op 21 februari 2019 heeft de moeder per e-mailbericht aan de vader medegedeeld dat de dochters haar nieuwe partner hebben ontmoet. Dit nieuws maakte de vader verdrietig. Eerder had de moeder aangegeven geen relatie te hebben. De dochters verblijven die dag na school bij de vader. Omdat hij de tijd nodig heeft om tot rust te komen, gaan de dochters eerst even terug naar de moeder. In de avond waren de dochters weer bij de vader en hebben ze samen gegeten. Vervolgens heeft de vader de dochters naar bed gebracht. De jongste dochter schrok wakker en zij moest overgeven. Bij de oudste dochter ontstond paniek. Hierna heeft de vader de moeder gebeld en heeft hij gevraagd of zij de dochters kon ophalen. De jeugdprofessional heeft geen verder onderzoek verricht naar dit incident. Zij heeft slechts het verhaal van de moeder opgenomen in het raadsrapport. Toch heeft dit incident ervoor gezorgd dat de jeugdprofessional de rechtbank heeft geadviseerd om de zorgregeling te stoppen of op te schorten, totdat de geestelijke toestand van de vader gestabiliseerd zou zijn. De vader vindt dat de jeugdprofessional hem hierin flink tekort heeft gedaan. De vader twijfelt aan de neutraliteit van de jeugdprofessional doordat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. De vader voegt hieraan toe dat deze klacht gegrond is verklaard door de externe klachtencommissie van de RvdK.
4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Uit meerdere contacten met de vader op 21 februari 2019 bleek dat hij het nieuws van de moeder erg lastig vond. Tevens bleek dat hij de relatie van de moeder en haar nieuwe partner met de dochters besprak en hen uitvraagde over de nieuwe partner. De jeugdprofessional heeft middels een e-mailbericht een beroep gedaan op de vader om zijn oplopende emoties niet met de dochters te delen. Uit een e-mailbericht van de moeder aan de jeugdprofessional van die dag blijkt dat de vader dreigde om de moeder neer te steken, suïcide te plegen en dat hij tegen de dochters had gezegd dat zij hem nooit meer zouden zien. De moeder heeft de dochters op verzoek van de vader bij hem opgehaald. In de avond zijn de dochters op hun verzoek weer naar de vader gegaan. De oudste dochter belde de moeder vervolgens op dat zij opgehaald wilde worden omdat de vader niet kon stoppen met huilen. De moeder heeft de dochters opgehaald. In een gesprek met de jeugdprofessional heeft de moeder aangegeven dat de vader huilend op de bank lag en niet door had dat de moeder met de dochters weer uit de woning vertrok. Het daaropvolgende e-mailbericht van de vader wordt als een bevestiging gezien van een aantal van de gebeurtenissen op 21 februari 2019. De vader erkent in het e-mailbericht dat hij de dochters niet meer wil zien en dat hij klaar is met de situatie. Het e-mailbericht werd als zeer zorgelijk gezien door de RvdK. In MDO is besloten het advies ten aanzien van de zorgregeling te wijzigen van een regulier weekendregeling naar het tijdelijk de dochters niet meer naar de vader te laten gaan. Onder begeleiding en regie van de gecertificeerde instelling zou weer toegewerkt moeten worden naar hernieuwde contacten tussen de dochters en de vader. Dit is geen kwestie van een neutrale opstelling. Het is de taak van de RvdK om toe te zien op de veiligheid van kinderen en zo nodig in te grijpen, bijvoorbeeld door het geven van een dringend advies. De RvdK twijfelde niet aan de zorgen van de moeder die zij in het e-mailbericht van 21 februari 2019 heeft geuit, noch was twijfel over de weergave van de gebeurtenissen. Vanuit de RvdK was vertrouwen in de moeder ten aanzien van haar handelen naar de dochters. De moeder heeft nimmer blijk gegeven dat zij de dochters van de vader wilde onthouden. Tijdens het afsluitende gesprek met de moeder was de oudste dochter deels aanwezig. Zij heeft de weergave van de gebeurtenissen op 21 februari 2019 ook bevestigd.
4.2.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De jeugdprofessional refereert aan een e-mailbericht van de moeder. De vader blijft bij zijn standpunt dat de jeugdprofessional heeft nagelaten het principe van hoor en wederhoor toe te passen. In het e-mailbericht van de vader valt alleen te lezen dat hij gefrustreerd was. Nergens valt op te maken dat de jeugdprofessional het gesprek met de vader is aangegaan. Zij heeft een emotioneel e-mailbericht geïnterpreteerd en ingevuld als zijnde een bevestiging van het incident.
4.2.4 Het College overweegt als volgt:
Dit klachtonderdeel ziet specifiek toe op het handelen van de jeugdprofessional naar aanleiding van de gebeurtenissen op 21 februari 2019. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken. Uit het verweerschrift blijkt dat de jeugdprofessional de gebeurtenissen van 21 februari 2019 met de moeder en (deels) met de oudste dochter heeft besproken. Het advies om de omgang (al dan niet tijdelijk) stop te zetten is mede op basis van hun weergave van wat zich heeft afgespeeld gebaseerd. Met de vader is het gebeuren op 21 februari 2019 voor het aanpassen van het advies niet besproken. Het College acht deze handelwijze in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Het had op de weg van de jeugdprofessional gelegen om in een situatie als deze ook het verhaal van de vader te horen en dit in het raadsrapport op te nemen en mee te wegen. Dit geldt temeer daar het aangepaste advies een groot gevolg heeft gehad voor de vader. Het door hem gestuurde e-mailbericht van 21 februari 2019 is naar het oordeel van het College onvoldoende om te spreken van wederhoor. Het College volgt de vader dan ook in zijn standpunt dat de jeugdprofessional zich hierbij onvoldoende neutraal heeft opgesteld. Het College acht dit in strijd met artikel E (Respect) van de Beroepscode. Het College wijst erop dat het beginsel van hoor en wederhoor essentieel is in de beroepsuitoefening. De jeugdprofessional heeft in strijd gehandeld met dit beginsel, hetgeen grote gevolgen voor de vader heeft gehad. Met dit handelen heeft de jeugdprofessional het vertrouwen in de jeugdhulpverlening niet bevorderd, hetgeen een schending van artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) van de Beroepscode met zich meebrengt.
4.2.5 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.
4.3 Klachtonderdeel 3
4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij haar wettelijke kaders te buiten is gegaan.
Toelichting:
Naar aanleiding van het incident van 21 februari 2019 heeft de jeugdprofessional tegen de moeder gezegd dat de dochters niet meer naar de vader mochten, omdat sprake zou zijn van een onveilige situatie. De jeugdprofessional heeft in een brief verklaard dat dit alleen een advies was aan de moeder, maar in haar e-mailbericht van 27 februari 2019 schrijft zij “wij vinden dat [de dochters] voorlopig geen persoonlijk contact met vader kunnen hebben”. In het e-mailbericht aan de school van de oudste dochter schrijft de jeugdprofessional het volgende: “Op verzoek van moeder bevestig ik hierbij dat wij, de Raad voor de Kinderbescherming, van mening zijn dat er voorlopig geen contact kan zijn tussen vader [en de oudste dochter]. Dit wil zeggen dat vader haar niet van school af mag halen. Beide ouders zijn op de hoogte van deze afspraak.” De moeder schrijft in het e-mailbericht van 15 april 2019 dat het besluit om de zorgregeling stop te zetten vanuit de RvdK komt en niet vanuit de moeder. Deze twee e-mailberichten spreken de verklaring van de jeugdprofessional tegen en tonen aan dat de jeugdprofessional wel degelijk heeft gezegd dat de dochters niet meer naar de vader mochten. Zij is hiermee haar wettelijke kaders te buiten gegaan, waaronder artikel 810, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De jeugdprofessional is niet bevoegd om de zorg- en contactregeling stop te zetten. Het is haar bevoegdheid om de rechtbank hierover te adviseren. Haar inzet heeft verstrekkende gevolgen gehad. De vader heeft vier maanden geen contact gehad met de dochters. Op 28 juni 2019 zag hij de dochters voor het eerst, een uurtje en onder begeleiding. Vervolgens is in september 2019, middels een voorlopige voorziening, een BOR-traject gestart.
4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Indien de RvdK een advies geeft, wordt dit niet lichtzinnig gedaan. Op verzoek van de moeder heeft de jeugdprofessional de school ingelicht over het advies. De jeugdprofessional erkent dat in het e-mailbericht aan de school mogelijk verschillende woorden zijn gegeven aan het advies. Aan een advies van de RvdK ligt een mening ten grondslag. In de situatie van de dochters is dit advies weloverwogen en in overleg met een gedragsdeskundige gedaan en door de rechtbank overgenomen. De jeugdprofessional is zich ervan bewust dat dat dit voor de vader een zeer ingrijpende situatie is geweest. De jeugdprofessional heeft in het e-mailbericht van 15 april 2019 aan de vader duidelijkheid gegeven over het advies om de zorgregeling tijdelijk op te schorten. Hierbij heeft zij aangegeven dat toegewerkt moet worden naar het hervatten van de contacten tussen de vader en de dochters, na de inzet van een jeugdbeschermer. Het is de moeder die vanuit haar gezagspositie heeft besloten de zorg- en contactregeling voorlopig geen doorgang te laten vinden. De jeugdprofessional is van mening dat zij zich heeft gehouden aan de wettelijke kaders en de veiligheid van de dochters voorop heeft gesteld.
4.3.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De jeugdprofessional heeft op verzoek van de moeder het e-mailbericht aan de school van de oudste dochter gestuurd. Hierin staat duidelijk benoemd dat de vader de oudste dochter niet van school mag ophalen. De vader is daarom nog steeds van mening dat de jeugdprofessional haar wettelijke kaders ver te buiten is gegaan. In dit kader wijst de vader ook op een recente memo ‘dreigend contactverlies’ van de RvdK. Hierin staat dat de RvdK zwaarwegende argumenten moet aanvoeren om te adviseren om het recht van het kind op contact met (één van) zijn ouders, én het recht van ouders op contact met hun kind te ontzeggen. Dit alles in samenhang met artikel 9 van het International Verdrag inzake de Rechten van het Kind. In dit artikel wordt nogmaals de adviserende rol jegens de rechtbank en het gebruik maken van zwaarwegende argumentatie benadrukt. Beide heeft de jeugdprofessional nagelaten.
4.3.4 Het College overweegt als volgt:
Dit klachtonderdeel ziet specifiek op het handelen van de jeugdprofessional na de gebeurtenis van 21 februari 2019. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional niet haar wettelijke kaders te buiten is gegaan. Immers, het is één van de kerntaken van RvdK om onderzoek te doen naar de vraag wat een kind nodig heeft om veilig te kunnen opgroeien en welke interventie hiervoor dient te worden toegepast. De jeugdprofessional heeft aangegeven waarom zij vond dat de veiligheid van de kinderen na de gebeurtenissen van 21 februari 2019 in gevaar was. Dat het College onder 4.2.4 van deze beslissing heeft overwogen dat de jeugdprofessional zich onvoldoende neutraal heeft opgesteld voor wat betreft het gebeuren op 21 februari 2021, maakt dit niet anders. Hierbij neemt het College in overweging dat het e-mailbericht van de jeugdprofessional aan de school op verzoek van de moeder is geschreven. De jeugdprofessional heeft niet uit eigen beweging de school benaderd. Wel is het College van oordeel dat de formulering in het e-mailbericht aan de school scherper had gekund, waardoor het nog duidelijker zou zijn dat de RvdK niet de opdracht aan de school geeft om de oudste dochter niet aan de vader mee te geven.
4.3.5 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.
4.4 Conclusie
4.4.1 Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdeel 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft het principe van hoor en wederhoor onvoldoende toegepast voor wat betreft het verwerken van de gebeurtenissen van 21 februari 2019. De jeugdprofessional heeft volgens het College in strijd gehandeld met artikelen D, (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) en E (Respect) van de Beroepscode.
4.4.2 Bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de op te leggen maatregel overweegt het College dat de jeugdprofessional, werkend als raadsonderzoeker, zich bewust dient te zijn van haar rol en de machtspositie die zij heeft ten opzichte van haar cliënten. Het raadsrapport en het hieruit voortvloeiende advies kunnen immers een (groot) effect hebben op de toekomst van het cliëntsysteem, vanwege zowel de verzoekende als adviserende rol die de RvdK ten opzichte van de rechterlijke macht heeft. Het is belangrijk dat een raadsonderzoeker zich van deze positie bewust is, en mede met het oog hierop informatie zorgvuldig in het raadsrapport verwerkt. Het College neemt het de jeugdprofessional kwalijk dat zij geen wederhoor heeft toegepast naar aanleiding van de gebeurtenis op 21 februari 2019. Ook heeft de jeugdprofessional geringe reflectie getoond op dit punt in haar verweerschrift. Gezien deze omstandigheden acht het College het passend en geboden om aan de jeugdprofessional de maatregel van waarschuwing op te leggen.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;
- verklaart klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond;
- legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van waarschuwing.
Aldus gedaan door het College en op 19 april 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns mevrouw mr. M.R. Veerman
voorzitter secretaris