Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk, voorzitter,
mevrouw A. van de Haar, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],
op 14 april 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als ambulant pleegzorgbegeleider bij [de instelling] (locatie: [plaats]), hierna te noemen: [de instelling].
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ontvangen op 14 april 2020;
- het verweerschrift ontvangen op 2 juni 2020;
- de conclusie van repliek ontvangen op 28 juni 2020;
- de conclusie van dupliek ontvangen op 7 juli 2020.
1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).
1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. De beslissing is op 13 oktober 2020 aan partijen verzonden.
2 De feiten
Het College gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2012 en de zoon is geboren in 2014, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de kinderen.
2.2 De vader en de moeder, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven sinds februari 2016 met een machtiging tot uithuisplaatsing in een (perspectief biedend) pleeggezin.
2.3 Tussen de ouders en de kinderen is sinds 18 mei 2017 sprake van begeleid bezoekcontact van één uur in de acht weken. De frequentie en duur van de begeleide bezoekcontacten is (mede) bepaald door middel van de Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (CHOP-list), zoals ingevuld door de toenmalige pleegzorgbegeleiders.
2.4 De jeugdprofessional is sinds medio december 2019 de pleegzorgbegeleider van het pleeggezin waar de kinderen wonen.
2.5 De moeder heeft op 6 december 2019 per e-mailbericht om inzage in het dossier van de kinderen gevraagd. Het dossier ligt sinds 3 juli 2020 klaar om te worden opgehaald.
2.6 Op 22 januari 2020 heeft de vader de toenmalige jeugdbeschermer van de gecertificeerde instelling (hierna: de GI) verzocht om het begeleide bezoekcontact uit te breiden naar twee uur. De jeugdbeschermer heeft aangegeven dat de GI de uitkomsten van de CHOP-list opvolgt. De vader vraagt vervolgens op 1 maart 2020 de jeugdprofessional om verduidelijking van de ingevulde CHOP-list.
2.7 De toenmalige jeugdbeschermer heeft, wegens de wijziging van jeugdbeschermer, de ouders op 4 maart 2020 per e-mailbericht de bestaande afspraken voor de begeleide bezoekcontacten toegestuurd. Een van de afspraken is dat geen eten wordt meegegeven aan het pleeggezin.
2.8 Op 5 maart 2020 heeft een begeleid bezoekcontact plaatsgevonden, waarbij de ouders zelfgemaakt eten hebben meegenomen en na afloop van het begeleide bezoekcontact aan de pleegouders/kinderen wilden meegeven.
2.9 De vader heeft de jeugdprofessional op 5 april 2020 per e-mailbericht gevraagd of bij de opvoeding van de kinderen in het pleeggezin rekening wordt gehouden met hun culturele achtergrond. De jeugdprofessional heeft op 7 april 2020 aangegeven dat de communicatie betreffende kinderen via de GI verloopt en dat zij een reactie op het e-mailbericht van de vader zullen geven. Op 9 april 2020 heeft de jeugdbeschermer op het e-mailbericht van de vader gereageerd én aangegeven dat het contact met de ouders via de GI verloopt en niet via [de instelling]/de jeugdprofessional.
2.10 De jeugdprofessional is van [datum] 2015 tot en met [datum] 2020 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2020 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer, de conclusie van repliek, de conclusie van dupliek en de beoordeling
De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zakelijk weergegeven: de klacht, het verweer en de conclusie van repliek/dupliek (indien daarin relevante informatie voor het klachtonderdeel is aangeleverd). Daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.
4.1 Klachtonderdeel 1
4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
Het niet willen meewerken aan inzage en afgifte van het dossier.
Toelichting:
De moeder heeft meermaals mondeling om het dossier gevraagd. Op 6 december 2019 heeft de moeder het dossier per e-mailbericht opgevraagd. De jeugdprofessional heeft vervolgens op 23 december 2019 per e-mailbericht kenbaar gemaakt dat het dossier na de kerstvakantie kan worden opgehaald en hier te zijner tijd een afspraak voor wordt gemaakt. Op 8 januari 2020 vraagt de moeder wanneer zij het dossier kan komen ophalen. Vervolgens reageert de jeugdprofessional op 16 januari 2020 dat het dossier kan worden opgehaald, nadat schriftelijke toestemming van de vader is overgelegd. Dit heeft ze van tevoren niet kenbaar gemaakt. De vader vindt dit vereiste opmerkelijk, aangezien de moeder recht heeft op inzage van het dossier, zelfs als de vader geen toestemming geeft. Op 5 maart 2020 komt de inzage van het dossier weer ter sprake. Om van alle tegenwerking verlost te zijn, tekent de vader ter plekke, in het bijzijn van de moeder en de jeugdprofessional, een formulier dat hij toestemming geeft tot de inzage. Op 13 april 2020 is nog steeds geen zicht op de inzage en het kopie van het dossier. Dit is ruim vier maanden nadat het schriftelijk is aangevraagd en ruim een maand nadat de gevraagde toestemming schriftelijk is verkregen. Mondeling is de inzage en het kopie van het dossier nog eerder aangevraagd.
4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Van het niet (willen) afgeven of meewerken aan inzage in het dossier is nooit sprake geweest. Het pleeggezin waar de kinderen verblijven woont op een geheim adres. Met het verstrekken van informatie aan de ouders moet dus zorgvuldig worden omgegaan. Daarnaast is de vorige pleegzorgbegeleider van de zoon langdurig ziek geraakt, waardoor het dossier aangevuld en gecheckt moest worden. De jeugdprofessional heeft op 9 januari 2020 per e-mailbericht aan de gebiedsmanager gevraagd hoe zij het inzageverzoek van de moeder moet organiseren. Vervolgens heeft de gebiedsmanager op 16 januari 2020 telefonisch laten weten dat de vader hiertoe schriftelijk zijn toestemming moet geven. De jeugdprofessional heeft dit op gelijke dag aan de moeder per e-mailbericht gecommuniceerd. Daar is geen antwoord op gekomen. Tijdens het bezoekuur op 5 maart 2020 heeft de vader zijn schriftelijke toestemming gegeven. Op 19 maart 2020 heeft de jeugdprofessional de betrokken jeugdbeschermer verzocht om de ouders te informeren dat de afgifte van het dossier langer op zich zal laten wachten, dit vanwege de maatregelen omtrent Covid-19. De jeugdprofessional heeft vervolgens op 1 april 2020 om een uitdraai van het dossier gevraagd. De volgende dag heeft het secretariaat laten weten dat wegens een technisch mankement het dossier niet kan worden uitgeprint. Op 15 april 2020 laat het secretariaat weten dat het is gelukt om de dossiers uit te printen. De jeugdprofessional heeft de betrokken gedragswetenschapper gevraagd om de dossiers na te lezen om te controleren of de privacy van de pleegouders voldoende gewaarborgd is. Wanneer zij akkoord geeft kan met de moeder een afspraak worden gemaakt om het dossier te komen ophalen. De jeugdprofessional heeft op 23 april 2020 de betrokken jeugdbeschermer nogmaals verzocht om de ouders te informeren dat de afgifte van het dossier vertraging heeft opgelopen. De betrokken jeugdbeschermer heeft dit op 28 april 2020 aan de ouders gecommuniceerd.
4.1.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De jeugdprofessional geeft in haar e-mailbericht aan dat het dossier na de kerstvakantie 2019 kan worden ingezien. Dit betekent dat het dossier dus gereed was. Zelfs na de schriftelijke toestemming van de vader heeft de moeder tot op heden het dossier niet gekregen.
4.1.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
Het is aan de ouders kenbaar gemaakt dat de dossiers van de kinderen sinds 3 juli 2020 klaar liggen om opgehaald te worden. Voor het overige verwijst de jeugdprofessional naar hetgeen zij heeft aangevoerd in haar verweerschrift.
4.1.5 Het College overweegt als volgt:
Op grond van artikel 7.3.10 en 7.3.15 lid 1 van de Jeugdwet hebben de ouders recht op inzage in en een afschrift van het dossier. Vast staat dat de moeder op 6 december 2019 schriftelijk om een afschrift van het dossier heeft verzocht en dat de jeugdprofessional heeft aangegeven dat het dossier na de kerstvakantie 2019 kon worden opgehaald. Nadat de moeder op 8 januari 2020 een herinnering aan de jeugdprofessional heeft gestuurd, heeft de jeugdprofessional contact opgenomen met de gebiedsmanager. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de jeugdprofessional de moeder op 16 januari 2020 per e-mailbericht laten weten dat de handtekening van de vader vereist is, alvorens de moeder het dossier kan komen ophalen. Vooropgesteld staat dat op grond van artikel 7.3.11 lid 1 van de Jeugdwet de moeder recht heeft op inzage in het dossier van de kinderen voor zover dit niet de gegevens van de vader of een derde bevat. Voor dit gedeelte van het dossier heeft de moeder geen toestemming van de vader of de derde nodig. Het College oordeelt dat de jeugdprofessional op dit punt onjuist is geïnformeerd door haar gebiedsmanager. Gelet op het feit dat inzage en afgifte van het dossier een veelvoorkomend verzoek is, mag van een jeugdprofessional verwacht worden dat hij/zij op de hoogte is van de wet- en regelgeving hieromtrent. Dat de jeugdprofessional (kennelijk) niet op de hoogte is geweest van de rechten van de moeder omtrent dit onderwerp, acht het College een schending van artikel B (bevorderen deskundigheid) van de Beroepscode.
Voorts stelt het College vast dat er een periode van bijna zeven maanden is verstreken tussen het eerste schriftelijke verzoek van de moeder om afgifte van het dossier, en het moment dat het dossier kon worden opgehaald. Het College begrijpt uit het verweer van de jeugdprofessional dat er meerdere redenen zijn geweest waardoor vertraging in dit proces is ontstaan. Nu het dossier vanaf 3 juli 2020 kon worden opgehaald, is van het niet willen meewerken aan inzage en afgifte van het dossier – zoals de vader in zijn klachtonderdeel stelt – naar het oordeel van het College geen sprake. Wel is het College van oordeel dat de afgifte van het dossier te lang op zich heeft laten wachten, er zijn ruim zeven maanden verstreken tussen het indienen van het verzoek tot afgifte en het moment dat het dossier klaarlag om te worden opgehaald. Naar het oordeel van het College gaat deze periode buiten de grenzen van een aanvaardbare termijn voor wat betreft de afgifte van het dossier. Het had op de weg van de jeugdprofessional gelegen om de moeder/de ouders tussentijds op de hoogte te houden van de vertraging die de inzage/afgifte van het dossier had opgelopen.
4.1.6 Het College is van oordeel dat klachtonderdeel 1, voor zover deze ziet op het niet op de hoogte zijn van de juridische kaders omtrent inzage en afgifte van het dossier, gegrond is.
4.2 Klachtonderdeel 2
4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
Advies gegeven over zeer beperkte duur van het bezoekcontact.
Toelichting:
Op 26 februari 2020 geeft de voormalig jeugdbeschermer per e-mailbericht aan dat, op het advies van [de instelling], de huidige bezoekduur is vastgesteld op één uur in de acht weken. De vader heeft de jeugdprofessional op 1 maart 2020 om opheldering gevraagd over het door haar gedragen advies van één uur bezoektijd in de acht weken. Na afloop van het bezoekcontact van 6 maart 2020 heeft de jeugdprofessional toegezegd om een toelichting te zullen opsturen. Op 7 april 2020, ruim een maand na het e-mailbericht van de vader, geeft de jeugdprofessional aan niet bereid te zijn zelf te reageren en laat het informeren van haar standpunt over aan de GI. Op 9 april stuurt de betrokken jeugdbeschermer namens de jeugdprofessional een e-mailbericht met daarin een document dat het advies weergeeft waarop de huidige bezoekduur is gebaseerd. Dit document is vastgesteld op 17 mei 2017 en dus ongeveer drie jaar oud. In dit document staan alleen de conclusies en niet eens de gevraagde onderbouwing van het advies. Het lijkt er op dat de jeugdprofessional probeert haar verantwoordelijkheid af te schuiven op de betrokken jeugdbeschermer door haar te laten reageren. Maar de betrokken jeugdbeschermer reageert namens de jeugdprofessional.
4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Op basis van de Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (hierna te noemen: CHOP-list) is een advies geschreven voor de begeleide bezoekmomenten. De GI heeft dit advies overgenomen. Op 18 mei 2017 was een afspraak ingepland om het advies voortvloeiend uit de CHOP-list te bespreken. Deze afspraak is anders verlopen dan verwacht. De moeder heeft onder begeleiding van de beveiliging de locatie moeten verlaten. De ouders hebben regelmatig geprobeerd om vaker en langere begeleide bezoekmomenten te krijgen. Op 1 maart 2020 hebben de ouders de jeugdprofessional om verduidelijking van de CHOP-list gevraagd. De jeugdprofessional heeft vervolgens op 5 maart 2020 de betrokken jeugdbeschermer per e-mailbericht gevraagd om de toelichting op de CHOP-list aan de ouders te sturen. Zij heeft dit vervolgens gedaan. De jeugdprofessional heeft geen beslissingsbevoegdheid in het bepalen van de duur en frequentie van de bezoekregeling.
4.2.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De bijlage waar de jeugdprofessional naar verwijst bevat geen CHOP-list, alleen de conclusies. Alles wat hierin staat is zeer omstreden en niet onafhankelijk onderbouwd. Er staat dat opgroeien bij de ouders niet meer onderzocht wordt en mede daarom is de bezoekfrequentie laag gehouden op advies van [de instelling] en later ook op advies van de jeugdprofessional. De jeugdprofessional weet dat haar advies door de GI wordt opgevolgd, dan kan zij niet beweren dat zij geen verantwoordelijkheid heeft omdat die bij de GI zou liggen.4.2.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De jeugdprofessional verwijst naar hetgeen zij heeft aangevoerd in haar verweerschrift.
4.2.5 Het College overweegt als volgt:
Het College begrijpt uit de stukken dat de kinderen zijn geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin. In dat kader is er op 15 mei 2017 een CHOP-list door de voormalige pleegzorgbegeleiders ingevuld. Hieruit volgde het advies om eens per acht weken een bezoekcontact van drie kwartier tot een uur tussen de ouders en de kinderen te plannen. Dit advies is door de betrokken jeugdbeschermer(s) opgevolgd. Het College volgt de jeugdprofessional wanneer zij stelt dat zij niet verantwoordelijk is voor het vaststellen van de (definitieve) bezoekfrequentie. De jeugdprofessional heeft slechts een adviserende rol.
Het College stelt vast dat de vader op 1 maart 2020 per e-mailbericht aan de jeugdprofessional vraagt om verduidelijking van de CHOP-list. In reactie hierop stuurt de jeugdprofessional op 17 april 2020 de voornoemde CHOP-list waaraan zij het volgende heeft toegevoegd: “Wanneer ik naar bovenstaand advies kijk, signaleer ik dat de risicofactoren de afgelopen (bijna) 2 jaar niet zijn verminderd. Ook zijn er geen beschermde factoren bij gekomen”. De jeugdprofessional heeft naar het oordeel van het College het advies van 2017 aangevuld met een (waarde)oordeel over de actuele situatie, waarin zij de bezoekfrequentie handhaaft, terwijl zij tot aan dat moment slechts twee keer een bezoekcontact tussen de ouders en de kinderen had meegemaakt. Nu de jeugdprofessional een inhoudelijk oordeel uitspreekt over de huidige situatie mag van haar worden verwacht dat zij dit ook kan uitleggen. Echter, de jeugdprofessional komt tot deze conclusie zonder aanvullend onderzoek, en zij verzuimt deugdelijk te onderbouwen waaruit haar bevindingen blijken. Naar het oordeel van het College klemt dit des te meer omdat in het advies uit 2017 nadrukkelijk staat opgenomen dat de bezoekfrequentie jaarlijks dient te worden geëvalueerd, en op basis van de ontwikkelingen waar mogelijk moet worden aangepast. Het College is niet gebleken dat jaarlijks een evaluatie heeft plaatsgevonden. Dan wel dat de CHOP-list sinds de betrokkenheid van de jeugdprofessional is geëvalueerd. Voorts wijst het College de jeugdprofessional in dit kader volledigheidshalve op de Richtlijn Pleegzorg en in het bijzonder het kopje ‘5.5 Aanbevelingen’. Hierin staat de aanbeveling opgenomen om de frequentie en vorm van het contact tussen de ouders en het (pleeg)kind regelmatig (iedere drie of zes maanden, of vaker indien nodig) te evalueren.
Alles in overweging meegenomen oordeelt het College dat de jeugdprofessional op basis van twee bezoekcontacten niet zonder deugdelijke motivering een advies over de bezoekfrequentie had mogen geven. Nu zij dit wel heeft gedaan, schaadt zij daarmee, naar het oordeel van het College, het vertrouwen in de jeugdzorg, hetgeen een schending van artikel D (bevorderen van het vertrouwen in de jeugdzorg) van de Beroepscode met zich meebrengt. Tot slot merkt het College nog op dat de jeugdprofessional in haar verweerschrift verwijst naar de afspraak van 18 mei 2017, hetgeen het College bevreemdt. Gelet op hoe dit gesprek is verlopen, is de CHOP-list kennelijk niet (volledig) met de ouders besproken. Uit niets blijkt dat dit in de periode daarna wel is gedaan. Reden temeer voor de jeugdprofessional om wel inhoudelijk met de ouders in gesprek te gaan over de CHOP-list, of dit gesprek via de jeugdbeschermer te laten verlopen.
4.2.6 Het College is van oordeel dat klachtonderdeel 2 gegrond is.
4.3 Klachtonderdeel 3
4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional het volgende:
De culturele achtergrond van de kinderen wordt niet in de opvoeding meegenomen. Zo wordt het door de moeder zelfgemaakte eten na afloop van het bezoekcontact niet aan de kinderen meegegeven en laat de jeugdprofessional de kinderen vlees eten.
Toelichting:
De ouders willen graag dat aandacht wordt besteed aan de culturele achtergrond van de kinderen. De jeugdprofessional laat uit monde van de betrokken jeugdbeschermer weten dat ze het te vroeg in het leven van de kinderen vindt om hier iets mee te doen. Daarmee negeert de jeugdprofessional de opvoedvisie en de cultuur van de kinderen.
Op 4 maart 2020 stuurt de voormalig jeugdbeschermer een e-mailbericht met nieuwe regels voor de bezoekcontacten, waarin onder andere het volgende in staat opgenomen: “Er wordt geen eten meegegeven aan het pleeggezin. Er kan eten meegenomen worden op het bezoekcontact met de kinderen, maar wanneer dit niet op is gaat het mee terug met ouders.” Op 5 maart 2020 vond een begeleid bezoekuur plaats en had de moeder zelfgemaakt eten meegenomen. Omdat de pleegmoeder het eten had laten staan, ging de moeder het nog nabrengen. De dochter nam het dolblij aan. De pleegmoeder rukte het vervolgens uit de handen van de dochter en gaf het terug aan de moeder. De jeugdprofessional heeft toen gezegd dat de ouders het eten tijdens het bezoekuur met de kinderen moeten eten. Het enige wat de pleegmoeder hoeft te doen is het eten op te warmen in de magnetron. Op 6 maart 2020 heeft de vader de jeugdprofessional laten weten hoezeer haar handelen de ouders gekwetst heeft. De jeugdprofessional heeft hierop niet gereageerd of haar excuses aangeboden. Tijdens een bezoekcontact heeft de dochter aan de vader gevraagd of zij een keer echt vlees mocht proberen, omdat ze het pleeggezin dit steeds zag eten. De vader heeft hierop per e-mailbericht van 23 september 2018 aan de toen betrokken pleegzorgbegeleiders kenbaar gemaakt dat de dochter één keer een stukje echt vlees mag proeven, maar dat het daar wat de ouders betreft dan bij ophoudt. Op 13 april 2020 heeft de vader nogmaals aangegeven dat de ouders geen toestemming geven om de kinderen vlees te laten eten.
4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De ouders hebben de kinderen tijdens de begeleide bezoekuren nooit geïnformeerd over of kennis laten maken met de [culturele achtergrond] cultuur. Ook in gesprekken is dit niet naar voren gekomen, tot aan het e-mailbericht van 5 april 2020. Het pleeggezin staat ervoor open om de kinderen, op hun eigen tempo, hier kennis mee te laten maken als zij hierin geïnteresseerd zijn. De jeugdprofessional verwijst hiervoor naar e-mailcorrespondentie met de betrokken jeugdbeschermer.
Voor wat betreft het meegeven van eten voert de jeugdprofessional het volgende aan. Reeds in 2017 is bij de ouders aangegeven geen eten mee te geven na een begeleid bezoekuur. De ouders weten dit, maar proberen toch elke keer eten mee te geven. De ene keer staat de GI het toe om geen strijd te hebben waar de kinderen bij zijn, de andere keer niet omdat dit nu eenmaal de afspraak is. Omdat er van jeugdbeschermer werd gewisseld en een vrij nieuwe pleegzorgbegeleider de bezoeken ging begeleiden, heeft de voormalig jeugdbeschermer op 4 maart 2020 de gemaakte afspraken per e-mailbericht aan de ouders gestuurd. Een afspraak die een aantal jaar eerder is gemaakt blijft gelden bij nieuwe begeleiders. Tijdens het begeleid bezoekuur op 5 maart 2020 negeren de ouders deze regels en maakten zij stampij waar de kinderen bij waren toen de pleegmoeder aangaf het eten niet mee te nemen. Op 9 april 2020 stuurt de betrokken jeugdbeschermer nogmaals een e-mailbericht dat geen eten meegegeven wordt zodat dit het volgende begeleid bezoekuur wel goed zal gaan en de kinderen hier geen last van zullen ondervonden. De GI heeft dit bepaald en de jeugdprofessional voert enkel de zorg uit die zij vragen.
Ten aanzien van het verwijt dat de kinderen vlees eten, voert de jeugdprofessional het volgende aan. In het e-mailbericht van 23 september 2018 van de vader schrijft hij mondeling toestemming te hebben gegeven voor het sporadisch eten van vlees. Op 7 april 2020 geeft de voormalige jeugdbeschermer telefonisch aan dat de vader toestemming heeft gegeven aan de dochter om vlees te eten. Vervolgens, op 8 april 2020, geeft de pleegmoeder aan dat de kinderen de eerste jaren vegetarisch zijn opgevoed, maar dat de dochter tijdens een begeleid bezoekuur toestemming van de vader heeft gekregen om vlees te eten. Dit geeft de betrokken jeugdbeschermer op 9 april 2020 per e-mailbericht door aan de vader. Op 13 april 2020 geeft de vader aan dat hij vanaf dat moment wil dat de kinderen volledig veganistisch/vegetarisch worden opgevoed. Op 14 april 2020 heeft de betrokken jeugdbeschermer aan de jeugdprofessional laten weten dat zij vindt dat de kinderen bij de pleegouders een goede en verantwoorde voeding krijgen en toestemming geeft om vlees te eten. De kinderen wonen in een perspectief biedend pleeggezin. Met het verbieden van zaken voor de kinderen, omdat de ouders het niet eens zijn met het gevoerde beleid vanuit de GI, wordt geen rekening gehouden met de wensen van de kinderen en kunnen zij niet tot hun recht komen in hun sociale omgeving. De jeugdprofessional respecteert de wensen van de ouders en de pleegouders in de keuzes die zij maken in de opvoeding van de kinderen. Hierbij is de ontwikkeling van de kinderen het belangrijkste en kan het zijn dat keuzes worden genomen waar de ouders niet achter staan.
4.3.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De kinderen zijn half [culturele achtergrond]. De jeugdprofessional vindt dat de 20 minuten vrij bezoekcontact moeten worden gebruikt om met de kinderen over cultuur en religie te praten. De jeugdprofessional stelt dat de ouders nooit iets hebben gezegd over de cultuur, maar dit is onjuist. De moeder heeft informatie over [religieuze feestdag]aan de pleegmoeder gegeven, die dit ongelezen direct aan de pleegzorgbegeleider gaf. Vervolgens werd het direct teruggegeven aan de moeder. Tijdens de begeleide bezoekmomenten hebben de ouders één keer iets kunnen doen met dia’s betreffende [religieuze feestdag], maar met een tweemaandelijkse bezoekfrequentie liggen feestdagen altijd in een ver verleden.
Ten aanzien van het tweede gedeelte van de klacht, het meegeven van eten, voert de vader het volgende aan. Vanaf het begin van de uithuisplaatsing was het duidelijk dat de dochter weinig meer at. Toen zijn de ouders begonnen met het eten tijdens de begeleide bezoekmomenten en gaven ze eten mee voor de week daarna. De GI kwam op aandringen van de pleegzorgbegeleider met de mededeling dat het weeketen niet meer mocht worden meegegeven. Daarna is de moeder eten gaan maken voor de begeleide bezoekmomenten en wat niet opkwam werd meegegeven. Dit was nooit een probleem. Op een gegeven moment werd gezegd dat de kinderen ziek werden door het vele eten. De reden is echter dat de kinderen voor aanvang van het begeleide bezoekmoment heel veel eten. De jeugdprofessional beweert dat ze een oplossing heeft aangedragen voor het niet willen meenemen van eten voor de kinderen. De ouders hebben slechts 20 vrije minuten tijdens het begeleide bezoekcontact, waarin ze van de jeugdprofessional ook over de [culturele achtergrond] cultuur moeten praten en de kinderen moeten voorlichten over het eten van vlees. Terwijl als het zelfgemaakte eten, wat thuis kan worden opgewarmd, wordt meegenomen dit voor de kinderen erkenning van de moederliefde is waarmee het is gemaakt.
Voor wat betreft het e-mailbericht van 23 september 2018 stelt de vader dat daarin overduidelijk staat dat de ouders niet willen dat de kinderen vlees eten. De bijlage waar de jeugdprofessional naar verwijst is volstrekt onduidelijk. Er staat dat de vorige jeugdbeschermer iets beweert, over welk onderwerp het gaat staat er niet in. Bovendien staat er iets abstracts: “vader heeft na een poos nog aangegeven dat het geen bezwaar is. Dat vlees eten volgens de GI onder verantwoordelijke voeding valt, heeft met de casus niets te maken. Vlees eten valt volgens de ouders niet onder ethische voeding. Het is niet in het belang van de kinderen om vlees te eten en het heeft ook niets met hun sociale omgeving te maken. Vegetarisme is inmiddels algemeen geaccepteerd.
4.3.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De jeugdprofessional verwijst naar hetgeen zij heeft aangevoerd in haar verweerschrift.
4.3.5 Het College overweegt als volgt:
De jeugdprofessional biedt als pleegzorgbegeleider vooral ondersteuning aan de pleegouders. Wanneer belangrijke beslissingen over een pleegkind moeten worden genomen, is de jeugdbeschermer/gecertificeerde instelling hiervoor verantwoordelijk. Uit het dossier is gebleken dat de jeugdprofessional en de jeugdbeschermer contact met elkaar hebben gehad over het meenemen van de culturele achtergrond in de opvoeding van de kinderen en over het eten van vlees. Dat de jeugdbeschermer heeft besloten het dieet van de kinderen niet aan te passen, valt niet tuchtrechtelijk aan de jeugdprofessional te verwijten. Evenmin valt haar een tuchtrechtelijk verwijt te maken voor wat betreft de keuze van de jeugdbeschermer om de culturele achtergrond van de kinderen op een later moment (eventueel) in hun opvoeding mee te nemen. Dat de jeugdprofessional over deze twee onderwerpen in contact is getreden met de pleegouders getuigt naar het oordeel van het College juist van professioneel handelen. Voor wat betreft het meenemen/meegeven van eten tijdens de begeleide bezoekcontacten is het College gebleken dat daar reeds in 2017 door een eerdere jeugdbeschermer afspraken met de ouders over zijn gemaakt. Deze afspraak heeft de vorige jeugdbeschermer op 4 maart 2020 nogmaals aan de ouders per e-mailbericht bevestigd. Het College acht het invoelbaar dat de ouders zelfgemaakt eten aan de kinderen willen meegeven, maar dit zullen zij met de jeugdbeschermer moeten bespreken.
4.3.6 Het College is van oordeel dat klachtonderdeel 3 ongegrond is.
4.4 Conclusie
4.4.1 Het College komt op grond van het vorengaande tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdelen 1 en 2 (gedeeltelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional is niet op de hoogte geweest van de relevante wet- en regelgeving omtrent de inzage en afgifte van het dossier. Voorts heeft de jeugdprofessional het advies van de CHOP-List daterend uit 2017 aangevuld met een (waarde)oordeel over de actuele situatie, terwijl zij tot aan dat moment slechts twee keer een bezoekcontact tussen de ouder en de kinderen had meegemaakt. De jeugdprofessional heeft met haar handelen artikel B (bevorderen deskundigheid) en artikel D (bevorderen van het vertrouwen in de jeugdzorg) van de Beroepscode geschonden.
4.4.2. Bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de op te leggen maatregel neemt het College in de overweging mee dat de jeugdprofessional in haar verweerschrift heeft nagelaten om te reflecteren op haar eigen handelen en dat zij erg leunt op de verantwoordelijkheid van de betrokken jeugdbeschermer(s). Het College neemt ook mee dat de jeugdprofessional slechts een relatief korte tijd betrokken was op het moment dat de klacht tegen haar werd ingediend en dat de gevolgen van haar handelen voor de ouders en de kinderen beperkt zijn gebleven. Het dossier kan sinds 3 juli 2020 worden opgehaald en de bezoekfrequentie wordt door de betrokken jeugdbeschermer vastgesteld. Wel acht het College het kwalijk dat de jeugdprofessional heeft nagelaten om een gemotiveerde/onderbouwde toelichting op de CHOP-list te geven. Dit alles in overweging genomen acht het College het passend en geboden om aan de jeugdprofessional de maatregel van waarschuwing op te leggen.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 1 gedeeltelijk gegrond;
- verklaart voor het overige klachtonderdeel 1 en klachtonderdeel 3 ongegrond;
- legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van waarschuwing.
Aldus gedaan door het College en op 13 oktober 2020 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk mevrouw mr. M.R. Veerman
voorzitter secretaris