Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw T. Roosblad, lid-beroepsgenoot,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
over het door:
mevrouw [klaagster], klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],
op 8 oktober 2019 ingediende klaagschrift tegen:
mevrouw [beklaagde], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als [jeugbeschermer] bij [gecertificeerde instelling], hierna te noemen: de GI.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. K.R. Koopman, werkzaam als advocaat te Zeist.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. A. Meijers.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ontvangen op 8 oktober 2019;
- het verweerschrift ontvangen op 5 december 2019.
1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 20 januari 2020 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigden. De klacht met zaaknummer 19.456Tb is tegelijkertijd behandeld.
1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken wordt verstuurd.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1 De moeder heeft drie minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2013, de oudste zoon in 2015 en de jongste zoon in 2016. Zij worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de kinderen.
2.2 De moeder en de vader van de kinderen zijn sinds 2017 uit elkaar. De kinderen woonden tot 23 september 2019 bij de moeder. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over de kinderen. Er is een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen maar er is geen omgang.
2.3 De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 november 2017 de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd. De GI is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Een collega van de jeugdprofessional heeft de ondertoezichtstelling uitgevoerd.
2.4 Als gevolg van een ongeval op 23 februari 2018 heeft de oudste zoon hersenletsel opgelopen. Hij heeft tot 19 maart 2018 in het ziekenhuis gelegen. Het gezin is ondersteund door een ambulante spoedhulpverlener die op 9 april 2018 een rapport heeft opgesteld.
2.5 De jeugdprofessional heeft de uitvoering van de ondertoezichtstelling overgenomen van een collega. De jeugdprofessional is op de eerste werkdag na het ongeluk van de oudste zoon met haar collega meegegaan naar het ziekenhuis en heeft daar voor het eerst contact gehad met de moeder. De jeugdprofessional heeft de ondertoezichtstelling enkele maanden samen met een collega uitgevoerd. Van medio 2018 tot medio mei 2019, heeft zij de ondertoezichtstelling alleen uitgevoerd. Sinds 24 mei 2019 voert de jeugdprofessional weer samen met een collega de ondertoezichtstelling uit. Tegen deze collega heeft de moeder eveneens een klacht ingediend. Zij is de jeugdprofessional in zaaknummer 19.456Tb.
2.6 Op 22 maart 2019 heeft de jeugdprofessional namens de GI een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven. De schriftelijke aanwijzing had betrekking op de ontwikkelingsmogelijkheden en het medische welzijn van de oudste zoon (het nakomen van afspraken bij het ziekenhuis, aanmelding bij een revalidatiecentrum), het afsluiten van een zorgverzekering voor de kinderen, de schoolgang van de dochter, het hebben van een woning, verkrijgen van inzicht in de financiële situatie van de moeder, medewerking verlenen aan de inzet van hulpverlening voor de kinderen, de groei en de ontwikkeling van de jongste zoon laten beoordelen door een professional en het voeren van gesprekken van de moeder met een therapeut. De moeder heeft op 5 april 2019 de rechtbank verzocht om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren.
2.7 In de schriftelijke aanwijzing staat onder andere genoemd dat de GI een uithuisplaatsing van de kinderen overweegt als de moeder geen andere woning heeft.
2.8 De jeugdprofessional heeft bij de rechtbank een verzoek tot een uithuisplaatsing van de kinderen ingediend. Het verzoekschrift dateert van 1 mei 2019.
2.9 De kinderrechter heeft bij beschikking van 18 juni 2019 de schriftelijke aanwijzing gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vervallen verklaard. De beslissingen ten aanzien van de behandeling van de oudste zoon en het verzoek van de GI tot een machtiging van de uithuisplaatsing van de kinderen zijn aangehouden tot 9 september 2019.
2.10 Bij beschikking van 23 september 2019 heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 22 maart 2019 ten aanzien van de behandeling van de oudste zoon vervallen verklaard. Daarnaast heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een (crisis)pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.
2.11 De kinderen zijn op 24 september 2019 uit huis geplaatst. De advocaat van de moeder heeft op 29 september 2019 de collega van de jeugdprofessional in zaaknummer 19.456Tb verzocht om een afspraak.
2.12 De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.3 Het College toetst het handelen van een jeugdprofessional op grond van de kamer waarin een professional bij SKJ geregistreerd is, aan de voor die kamer geldende beroepscode. De jeugdprofessional is tijdens haar betrokkenheid bij deze casus van kamer gewisseld, zoals weergegeven onder 2.12 van deze beslissing. Gelet hierop dient in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional gelezen dienen te worden, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden één voor één besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.
4.1 Klachtonderdeel 1
4.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij ten onrechte zware dwangmiddelen, de onder 2.6 genoemde schriftelijke aanwijzing en een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing, heeft ingezet. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van 22 maart 2019 op een groot aantal punten vervallen verklaard. Daarnaast heeft de jeugdprofessional in het verzoek tot machtiging van de uithuisplaatsing, zonder nadere onderbouwing, gesteld dat de kinderen worden verwaarloosd en mishandeld. Ook heeft de jeugdprofessional in strijd gehandeld met de Richtlijn Uithuisplaatsing voor Jeugdhulp en Jeugdbescherming, hierna te noemen: de Richtlijn Uithuisplaatsing, door geen gekwalificeerde gedragswetenschapper bij de beslissing over de uithuisplaatsing te betrekken. Daarnaast blijkt niet dat de jeugdprofessional rekening heeft gehouden met het niet aangeboren hersenletsel van de oudste zoon. Tot slot is de beslissing om het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen, niet op voorhand met de moeder besproken.
4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan. De schriftelijke aanwijzing van 22 maart 2019 is afgegeven nadat de jeugdprofessional signalen heeft ontvangen waaruit is gebleken dat de situatie voor de kinderen thuis onvoldoende veilig was. Daarnaast was er onvoldoende zicht op de thuissituatie. De jeugdprofessional heeft zich ingespannen om tot samenwerking met de moeder te komen, maar de moeder zegde afspraken af of reageerde te laat.
Op 1 mei 2019 heeft de jeugdprofessional een verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen ingediend. De jeugdprofessional heeft de moeder meerdere malen uitgenodigd om samen te werken. Ook is herhaaldelijk met de moeder gesproken over de rol die de vader zou kunnen en moeten spelen in het leven van de kinderen. De jeugdprofessional heeft de schriftelijke aanwijzing en het verzoek tot uithuisplaatsing dat als sanctie in de schriftelijke aanwijzing is genoemd, verschillende malen besproken in methodische leerbijeenkomsten, met collega’s en met een gedragsdeskundige. De jeugdprofessional meent dat zij haar standpunt over de kindermishandeling en verwaarlozing heeft onderbouwd. Zij is afgegaan op signalen van de arts van het revalidatiecentrum, de diaconie die de moeder ondersteunde, het wijkteam, de leerplichtambtenaar en de school van de dochter.
4.1.3 Het College overweegt het volgende. De kinderrechter heeft in de beschikkingen van 18 juni 2019 en 23 september 2019 (zie 2.10 en 2.11) inhoudelijk een oordeel gegeven over de schriftelijke aanwijzing. Het College toetst de schriftelijke aanwijzing marginaal. Dat betekent dat het College de schriftelijke aanwijzing niet op de inhoud toetst, maar nagaat of de jeugdprofessional in redelijkheid de schriftelijke aanwijzing heeft kunnen afgeven. Uit de hiervoor genoemde beschikkingen blijkt dat er sinds de ondertoezichtstelling zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen bij de moeder, de draagkracht van de moeder en het ontbreken van contact tussen de vader en de kinderen terwijl er een omgangsregeling is. Daarnaast heeft de oudste zoon een ernstig ongeval gehad en heeft de moeder de jeugdprofessional weinig tot geen informatie verstrekt over zijn medische behandeling. De jeugdprofessional heeft geen zicht gehad op de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. Het College concludeert dat de jeugdprofessional onder deze omstandigheden in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzing heeft kunnen komen. Dit gedeelte van het klachtonderdeel is ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek tot uithuisplaatsing overweegt het College het volgende. In het verzoekschrift heeft de jeugdprofessional een onderbouwing gegeven van de woorden ‘kindermishandeling’ en ‘verwaarlozing’. Zij heeft zich gebaseerd op de informatie die zij heeft verkregen van de arts van het revalidatiecentrum, de diaconie die de moeder ondersteunde, het wijkteam, de leerplichtambtenaar en de school van de dochter. Nu de jeugdprofessional heeft weersproken dat er geen overleg is geweest met een gedragswetenschapper, kan het College niet vaststellen dat het overleg niet heeft plaatsgevonden. Het dossier biedt daarnaast geen aanknopingspunten die de stelling van de moeder ondersteunen. Verder maakt het College uit het verzoekschrift op dat de oudste zoon door het ziekenhuis is aangemeld bij een revalidatiecentrum. De jeugdprofessional heeft hierover geen informatie van de moeder ontvangen en heeft zich gebaseerd op informatie van de arts van het revalidatiecentrum die heeft aangegeven dat de behandeling van kinderen met niet aangeboren hersenletsel zo snel mogelijk moet starten. De jeugdprofessional heeft naar het oordeel van het College voldoende rekening gehouden met de gezondheidssituatie van de oudste zoon. Gelet op de grote impact die een verzoek tot uithuisplaatsing heeft op de kinderen en de moeder, dient op grond van de Richtlijn Uithuisplaatsing voorafgaand aan het indienen van een dergelijk verzoek uitleg te worden gegeven aan de moeder. In dat gesprek kunnen verwachtingen over en weer duidelijk worden uitgesproken en is er ruimte voor de emoties die een dergelijke beslissing met zich meebrengt. Uit de door de moeder overgelegde tijdlijn blijkt dat de jeugdprofessional op 15 april 2019 telefonisch contact heeft gezocht met de moeder met de vraag om een schriftelijke reactie te geven op de schriftelijke aanwijzing en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft op 16 april 2019 een e-mail gestuurd waarin zij schrijft dat zij het niet eens is met het verzoekschrift. Op 18 april 2019 heeft de jeugdprofessional de moeder nogmaals telefonisch benaderd, waarna de moeder per e-mail heeft gereageerd dat de stukken onwaarheden bevatten en zij het in deze e-mail hierbij laat. Op 30 april 2019 heeft de GI het voornemen gehad om de kinderrechter te verzoeken de aanwijzing te bekrachtigen, omdat de moeder de schriftelijke aanwijzing niet heeft opgevolgd. Vervolgens heeft de jeugdprofessional op 2 mei 2019 telefonisch contact opgenomen met de moeder om de vervolgstappen van de GI, een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing, toe te lichten. Er bleek geen contact met de moeder mogelijk waarna de jeugdprofessional volgens de tijdlijn op 2 mei 2019 het verzoekschrift, d.d. 1 mei 2019, heeft ingediend. Ook in e-mails van 21 mei 2019 en 24 mei 2019 heeft de jeugdprofessional de moeder verzocht om een afspraak. De moeder heeft op 24 mei 2019 aangegeven dat zij na de zitting van 28 mei 2019, waar de schriftelijke aanwijzing en de machtiging tot uithuisplaatsing zouden worden behandeld, een afspraak wilde. De conclusie van het College is dan ook, dat de jeugdprofessional zich heeft ingespannen om contact met de moeder te krijgen en dat de wijze waarop de jeugdprofessional met de moeder over het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing heeft gecommuniceerd, voldoende zorgvuldig is geweest.
De gemachtigde van de jeugdprofessional heeft aan het begin van de mondelinge behandeling bij het College aangegeven dat de samenwerking met de moeder nu aanzienlijk verbeterd is en dat er een opening is om te spreken met elkaar over wat er in de situatie van de moeder mogelijk is. Het College waardeert de inspanning van beide partijen en spreekt de wens uit dat partijen de afstemming met elkaar blijven zoeken.
4.1.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.2 Klachtonderdeel 2
4.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij ten onrechte belangrijke medische informatie heeft achtergehouden ten behoeve van de zitting bij de rechtbank op 9 september 2019 waarbij het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing en het verzoek tot uithuisplaatsing is behandeld. De jeugdprofessional heeft bewust belangrijke informatie van het ziekenhuis achtergehouden waaruit blijkt dat de oudste zoon de juiste zorg krijgt, dat de moeder hem geen zorg onthoudt en dat de moeder zorgt voor een goede revalidatie van de oudste zoon. De jeugdprofessional heeft in een tijdlijn vermeld dat zij op 30 augustus 2019 een summier gesprek heeft gehad met de kinderarts van het ziekenhuis terwijl uit een aanvullende e-mail van de kinderarts van 9 september 2019 blijkt dat zij elkaar uitgebreid hebben gesproken. De jeugdprofessional heeft bewust doen voorkomen dat de moeder zich niet aan de afspraken in het ziekenhuis zou houden waardoor zij de oudste zoon onvoldoende zorg zou bieden en zijn gezondheid, ontwikkeling en revalidatie in gevaar zou brengen.
4.2.2 De jeugdprofessional voert aan dat de moeder er zelf voor heeft gezorgd dat er nauwelijks tot geen informatie bekend was bij de jeugdprofessional. Door de afhoudende en vermijdende houding van de moeder heeft de jeugdprofessional er onvoldoende zicht op gehad hoe het nu met de oudste zoon ging. De jeugdprofessional heeft met de kinderarts gesproken. Deze heeft op verzoek van de jeugdprofessional haar bevindingen op papier gezet. Deze e-mail is op zaterdagavond 7 september 2019 verstuurd. De jeugdprofessional heeft de e-mail op maandag 9 september 2019, de dag van de zitting bij de rechtbank, niet gelezen omdat zij onderweg was naar de zitting. Zij heeft niet doelbewust opzettelijk ontlastend bewijs achtergehouden. Als de moeder meer had gedeeld, had de jeugdprofessional haar handelen in het kader van de ondertoezichtstelling daarop kunnen afstemmen. De moeder heeft niet in lijn met het advies van de artsen gehandeld. Zo heeft zij de oudste zoon niet verzekerd zodat hij niet naar het revalidatiecentrum kon gaan. Het is een feit dat snelle therapie bij hersenletsel vaak tot betere resultaten leidt. De jeugdprofessional heeft zich zorgen gemaakt over het herstel van de oudste zoon.
4.2.3 Het College oordeelt als volgt. Uit de beschikkingen van de kinderrechter van 18 juni 2019 en 23 september 2019 (zie 2.10 en 2.11) is gebleken dat de moeder de jeugdprofessional weinig tot geen informatie heeft verstrekt over de medische behandeling van de oudste zoon. De jeugdprofessional heeft in de tijdlijn vermeld dat zij op 16 augustus 2019 telefonisch contact heeft opgenomen met de kinderarts en heeft deze informatie als summier aangemerkt. De GI heeft de arts verzocht om de informatie op papier te zetten. De gemachtigde van de moeder heeft de informatie van de kinderarts op 5 september 2019 ontvangen en naar de rechtbank gestuurd. De kinderarts heeft de informatie op zaterdagavond 7 september 2019 per e-mail aan de jeugdprofessional verstuurd. Het is begrijpelijk dat de jeugdprofessional hiervan maandag 9 september 2019, de dag van de zitting bij de rechtbank, nog geen kennis had kunnen nemen. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht is aan de orde gekomen dat de jeugdprofessional de informatie in de tijdlijn als summier heeft aangemerkt omdat de kinderarts uitsluitend medische informatie heeft gegeven. In het telefoongesprek met de arts is specifiek gevraagd naar de thuissituatie van de moeder en de kinderen omdat de GI zorgen had vanuit het kader van de ondertoezichtstelling. De arts kon daar niets over zeggen. Op grond van het voorgaande kan het College niet feitelijk vaststellen dat de jeugdprofessional doelbewust informatie heeft achtergehouden.
4.2.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.3 Klachtonderdeel 3
4.3.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij onbereikbaar is en geen afspraak met de moeder heeft willen maken. De jeugdprofessional heeft na de uithuisplaatsing van de kinderen geen contact met de moeder opgenomen en heeft niet of nauwelijks gereageerd op e-mails om tot een afspraak te komen. De moeder wordt niet geïnformeerd over het welzijn van de kinderen.
4.3.2 De jeugdprofessional herkent zich niet in dit klachtonderdeel. De dag na de uithuisplaatsing van de kinderen is er contact geweest tussen de advocaat van de moeder en de bureaudienst van de GI. De jeugdprofessional en haar collega waren toen niet aan het werk. De tweede dag na de uithuisplaatsing is met de moeder gemaild over de spullen van de kinderen. Ook heeft de GI een voorstel gedaan voor een afspraak. De jeugdprofessional en haar collega zijn sinds de uithuisplaatsing druk geweest met het onderhouden van de contacten met de opvanggezinnen van de kinderen. De kinderen hebben zorgelijke signalen laten zien, er diende ambulante spoedhulp te worden ingezet en er moesten veel zaken geregeld worden voor de kinderen omdat de moeder op cruciale punten haar toestemming niet heeft willen geven. Zij geeft voorrang aan de zorg en de ondersteuning die de kinderen nodig hebben. De jeugdprofessional heeft zich ingezet om de moeder te informeren. Zo zijn foto’s van de kinderen naar de moeder gestuurd. De moeder geeft op cruciale punten (school, behandeling) geen toestemming zodat de jeugdprofessional veel andere werkzaamheden moet verrichten.
4.3.3 Het College overweegt het volgende. Dit klachtonderdeel heeft geen betrekking op het handelen van de jeugdprofessional. Zij is na de uithuisplaatsing van de kinderen op vakantie gegaan. Verder blijkt uit de stukken dat niet de jeugdprofessional maar haar collega in zaaknummer 19.456Tb de e-mailwisseling met de gemachtigde van de moeder heeft gevoerd.
4.3.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond;
Aldus gedaan door het College en op 2 maart 2020 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns mevrouw mr. A.C. Veerman
voorzitter secretaris