College van Toezicht | Gegrond - Voorwaardelijke schorsing | zaaknummer: 20.562Ta

Een jeugdprofessional heeft in privésfeer een verklaring geschreven over de dochter van klager en daarmee ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het College heeft bij de jeugdprofessional onvoldoende reflectief vermogen gezien en twijfelt aan zijn deskundig- en leerbaarheid.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
de heer W.L. Scholtus, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],

op 4 januari 2021 ingediende klaagschrift tegen:

[beklaagde], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T. Kuijs.

De vader wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw K. Koole, werkzaam bij AKJ.

1     Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift ontvangen op 4 januari 2021;
  • het verweerschrift ontvangen op 28 februari 2021;
  • de pleitnota die de vader voorafgaand aan de digitale mondelinge behandeling van de klacht aan het College heeft toegestuurd en tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft voorgedragen.

1.2 De digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021 in aanwezigheid van de vader, zijn gemachtigde en de jeugdprofessional.

1.3 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.

2     De feiten

Het College gaat van de volgende feiten uit:

2.1 Uit de relatie tussen de vader en de moeder is in januari 2016 een dochter geboren. De relatie tussen de ouders is in september 2016 beëindigd. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de dochter. De dochter heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. Uit een eerdere relatie heeft de moeder een zoon.

2.2 Op 18 januari 2018 is er een zorg- en contactregeling tussen de vader en de dochter vastgesteld.

2.3 Op 9 juni 2020 heeft de moeder aangifte gedaan tegen de vader vanwege het vermoeden van seksueel misbruik van de dochter. Als gevolg van deze aangifte doet de politie een zorgmelding bij Veilig Thuis.

2.4 De vader is in juli 2020 een kort geding procedure gestart met als doel nakoming vorderen van de zorg- en contactregeling door de moeder. De moeder heeft de voorzieningenrechter verzocht om de zorg- en contactregeling voor onbepaalde tijd te schorsen.

2.5 De jeugdprofessional is een kennis van de moeder. Op de verjaardag van een familielid van de jeugdprofessional heeft de moeder aan de jeugdprofessional gevraagd om de dochter te observeren en te kijken wat hem opviel. Dit heeft de jeugdprofessional gedaan en heeft vervolgens zijn bevindingen op 2 juli 2020 op papier gezet (hierna te noemen: de verklaring) en aan de moeder gegeven.

2.6 Tijdens de zitting op 14 juli 2020 in de kort geding procedure heeft de moeder de verklaring ingediend. In deze verklaring laat de jeugdprofessional zich uit over het gedrag dat hij heeft waargenomen bij de dochter en uit zijn zorgen met betrekking tot het recent ontwikkelde gedrag van de dochter richting adolescenten en volwassen mannen. Zo stelt hij in de verklaring onder andere over de wijze waarop de dochter contact zoekt: “[De dochter] doet dit op een bijzondere manier, wier gedragingen ik herken bij andere casuïstiek in mijn stage- en werkverleden (waarbij ook kindermisbruik door mannen gesignaleerd is).”

2.7 Voor zover relevant heeft de jeugdprofessional in de verklaring ook het volgende opgenomen:
[.] Er is mij namelijk gevraagd om met behulp van mijn expertise en werkervaring in het pedagogisch werkveld een stuk te schrijven over [de dochter] en mijn zorgen met betrekking tot haar gedrag. Graag wil ik u op de hoogte brengen dat dit stuk zonder hulp van derden tot stand is gekomen. Het stuk is geschreven door [de jeugdprofessional], HBO Pedagoog (Bachelor of Social Work) en sinds [jaar] SKJ-geregistreerd.”

2.8 In de verklaring heeft de jeugdprofessional, naast de zorgen die hij uit over de dochter, ook het volgende opgenomen: “Naast de zorgen, die ik zojuist van [de dochter] beschreef, wil ik het gesprek met [naam zoon] (jongste zoon van de moeder]) en mij aankaarten. Enkele jaren geleden heb ik [naam zoon] gesproken, die mij toen en nog steeds ziet als vertrouwenspersoon. Hij heeft tegen mij gezegd dat zijn vader (dit is dus ook [de dochter haar] vader) in de douche hem heeft betast en zijn vaders geslachtsdeel moest aanraken. Ik hoop dat jullie deze zaak nu ook serieus in overweging nemen, omdat er toen te weinig bewijs was waardoor [naam zoon] getuigenis als onbruikbaar werd bestempeld[.]”

2.9 Blijkens het vonnis van 28 juli 2020 heeft de vader over de verklaring van de jeugdprofessional tijdens de zitting het volgende naar voren gebracht: “De verklaring van [de jeugdprofessional] is in strijd met de AVG, omdat hij hiervoor geen toestemming heeft gevraagd aan de man, die ook gezag heeft over [de dochter]. Daarnaast hoort [de jeugdprofessional] tot de vriendengroep van de vrouw, zodat hij niet onafhankelijk is. Aan zijn verklaring moet geen waarde worden gehecht.”

2.10 De moeder heeft op haar beurt tijdens de zitting op 14 juli 2020 het volgende naar voren gebracht over de verklaring: “De vrouw heeft de verklaring van [de jeugdprofessional], die jeugdzorgmedewerker is, overgelegd omdat hij meer kijk heeft op het gedrag van kinderen dan een leek. [De jeugdprofessional] heeft toestemming gegeven tot het overleggen van deze verklaring.”

2.11 Op 28 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld – nadat de ouders daarover ter zitting overeenstemming hadden bereikt – dat de vader de dochter iedere week 1 a 1,5 uur ziet op een neutrale plek onder begeleiding van de moeder. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat het in het belang van de dochter is dat zij – zolang het onderzoek loopt en de man nog niet strafrechtelijk wordt vervolgd – contact met hem heeft onder begeleiding en neemt daarom de contactregeling in het vonnis op.

2.12 Op 22 september 2020 ontvangt de vader bericht dat de officier van Justitie heeft besloten de aangifte tegen de vader niet verder op te pakken omdat de dochter de voorbeelden die zij tijdens het studioverhoor heeft verteld, desgevraagd niet nader kon benoemen of sprak over handelingen die meer als verzorgingshandelingen kunnen worden gezien dan seksuele handelingen.

2.13 De jeugdprofessional staat sinds [datum] als jeugdzorgwerker in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) geregistreerd.

3     Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4     De klacht, het verweer en de beoordeling

De klacht die de vader heeft ingediend wordt besproken en beoordeeld. Eerst worden de klacht en het verweer zakelijk en samengevat weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.

4.1 De klacht

4.1.1 De jeugdprofessional heeft onzorgvuldig gehandeld door een verklaring te schrijven over de dochter.

Toelichting:
De vader heeft een kort geding aangespannen omdat hij zijn dochter niet mocht zien. Tijdens de zitting heeft de moeder een verklaring van de jeugdprofessional overgelegd. De jeugdprofessional heeft toestemming gegeven voor het overleggen van deze verklaring. Zowel de voorzieningenrechter als de Raad voor de Kinderbescherming hebben aangegeven deze verklaring niet te gebruiken en uitgesproken niet te begrijpen in welke hoedanigheid de jeugdprofessional deze verklaring heeft opgesteld. De jeugdprofessional was niet de hulpverlener van de dochter, maar bevindt zich wel in de kennissenkring van de moeder. De vader heeft de jeugdprofessional nooit toestemming gegeven tot het voeren van dergelijke gesprekken met zijn dochter. De vader is dan ook van mening dat de jeugdprofessional onvoldoende betrokken is geweest bij zijn dochter om deze verklaring op te stellen. Uit de verklaring blijkt daarnaast dat de jeugdprofessional deze verklaring niet heeft opgesteld als kennis, maar als jeugdprofessional. Zo wijst de jeugdprofessional op zijn registratie bij SKJ en op zijn (eerdere) werkervaring en casuïstiek met betrekking tot misbruik. In de ogen van de vader heeft de jeugdprofessional hem dan ook beschuldigd van seksueel misbruik, zonder dat uit de verklaring blijkt welk onderzoek door de jeugdprofessional hieraan vooraf is gegaan. De vader stelt dat de jeugdprofessional onzorgvuldig heeft gehandeld door de moeder niet te verwijzen naar een onafhankelijke hulpverlener. Het is de vader onbekend of de jeugdprofessional een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. Als de jeugdprofessional er, ondanks zijn zorgen, voor gekozen heeft geen melding te maken, maar een verklaring te overleggen tijdens een zitting vraagt de vader zich af wat de intenties van de jeugdprofessional zijn. Ook valt het de vader op dat de jeugdprofessional onwaarheden op papier heeft gezet. Zo stelt de jeugdprofessional dat de dochter en de zoon dezelfde vader hebben, maar dit is niet het geval. Dit maakt deze ernstige beschuldiging onzorgvuldig geformuleerd door de jeugdprofessional. Zowel de politie als Veilig Thuis hebben laten weten dat zij het dossier over het seksueel misbruik zullen sluiten. De jeugdprofessional heeft echter in bovenstaand geval in privésfeer als jeugdprofessional gehandeld en had door onzorgvuldig handelen de vader ernstig kunnen schaden.

4.1.2 De jeugdprofessional stelt dat zijn verklaring een observatie is. Deze observatie is gebaseerd op wat hij heeft gezien en gehoord bij de dochter. Zijn doel was om het welzijn van de dochter te bevorderen. Ten tijde van de observatie stelt de jeugdprofessional dat hij inhoudelijk niet precies op de hoogte was wat er precies speelde. De observatie is verricht omdat de moeder had gevraagd “eens naar haar dochter te kijken en op te schrijven wat mij opviel.” De observatie is vervolgens op een verjaardag verricht, waar de dochter niet onder dwang aanwezig was. De jeugdprofessional realiseert zich dat hij bewuster had moeten zijn van zijn handelen. Zo had hij de moeder moeten adviseren op zoek te gaan naar een alternatieve jeugdprofessional of contact te zoeken met een jeugdzorginstelling. De jeugdprofessional stelt dat hij op zijn beurt de zorgen bespreekbaar had kunnen maken met Veilig Thuis en advies had kunnen vragen. De jeugdprofessional betreurt het dat in deze situatie zijn enthousiasme en welwillendheid om kinderen te helpen, de bovenhand hebben gehad. De jeugdprofessional is het ermee eens dat de verklaring tijdens de kort geding procedure is teruggetrokken. De jeugdprofessional heeft daarna ook kenbaar gemaakt niet meer betrokken te willen zijn bij het verdere proces. De jeugdprofessional is geschrokken van de klacht en hij vraagt zich af waarom de vader een half jaar later heeft besloten een klacht over de verklaring in te dienen, zelfs nadat in het vonnis is gesteld dat er geen waarde aan wordt gehecht. De jeugdprofessional erkent dat zijn goedbedoelde handelen op verschillende vlakken niet correct is geweest. Conform de AVG had de jeugdprofessional toestemming moeten vragen aan de vader. Daarnaast had de jeugdprofessional conform de geldende Beroepscode en de Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming de moeder moeten adviseren/doorverwijzen naar een onafhankelijke instelling. Inmiddels stelt de jeugdprofessional een cursus ‘Veilig Thuis en meldcode’ te hebben gevolgd. Als er zich in de toekomst een degelijke situatie opnieuw voordoet, neemt hij zich voor om voornamelijk afstand te nemen. Als het een zaak betreft buiten eigen kringen, dan toetst hij eerst of zijn aandeel noodzakelijk is en de zaak bevordert. Ook zal hij in een dergelijk geval advies inwinnen bij een netwerkconnectie.

4.1.3 Het College overweegt als volgt. Allereerst stelt het College vast dat de jeugdprofessional in beginsel in de privésfeer betrokken is geraakt bij de dochter. De jeugdprofessional heeft echter door de verklaring te schrijven, en zich hierbij uitdrukkelijk te presenteren als jeugdprofessional en zijn SKJ registratie te noemen (zie 2.7), beroepsmatig gehandeld. Het College is dan ook van oordeel dat voor de beoordeling van de klacht artikel 3.1, sub a, van het Tuchtreglement (versie 1.4) van toepassing is.
Het College is daarnaast van oordeel dat de klacht gegrond is en dat de jeugdprofessional hiermee meerdere artikelen uit de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker, hierna: de Beroepscode, heeft geschonden. Het College licht dit als volgt toe. Niet in geschil is dat tussen de dochter, respectievelijk haar moeder, en de jeugdprofessional geen hulpverleningsrelatie bestond, maar dat ze enkel in de privésfeer bekend waren met elkaar. Gelet hierop had de jeugdprofessional de moeder moeten verwijzen naar een hulpverleningsinstantie en/of Veilig Thuis als hij zich zorgen maakt(e) over de veiligheid van de dochter. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional door dit na te laten artikel O (Beroepsuitoefening en samenwerking) van de Beroepscode heeft geschonden. De jeugdprofessional heeft immers door de verklaring te schrijven niet ingezien dat hij niet de juiste persoon/jeugdprofessional was hiervoor en heeft de grenzen van zijn eigen expertise niet (h)erkend. Daar komt bij dat de jeugdprofessional de vader als gezaghebbende ouder toestemming had moeten vragen voor het schrijven van de verklaring, hetgeen de jeugdprofessional ook heeft erkend. Dit heeft de jeugdprofessional eveneens nagelaten waardoor hij in strijd heeft gehandeld met artikel G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) en artikel J (Vertrouwelijkheid) van de Beroepscode. Het College is daarnaast van oordeel dat de jeugdprofessional onvoldoende heeft ingezien wat zijn verklaring teweeg had kunnen brengen/heeft gebracht. Het feit dat de verklaring uiteindelijk in de kort geding procedure buiten beschouwing is gelaten, doet daar niet aan af. Voor wat betreft de inhoud en de vermeende onwaarheden in de verklaring overweegt het College als volgt. Hoewel de jeugdprofessional bij het standpunt blijft dat hij de vader niet heeft willen beschuldigen, is het College van oordeel dat de verklaring meer omvat dan alleen het gedrag dat hem bij de dochter op is gevallen. Dit leidt het College onder andere af uit de passage zoals opgenomen onder 2.6 waarbij de jeugdprofessional spreekt over situaties waarbij ook kindermisbruik door mannen is gesignaleerd en de passage, zoals opgenomen onder 2.8, waarbij de jeugdprofessional spreekt over vermeend misbruik van de zoon van de moeder. Het College is van oordeel dat het zorgelijk is dat de jeugdprofessional dergelijke passages opneemt in zijn verklaring, maar uiteindelijk de zorgen niet met betrokkenen heeft besproken en geen overleg heeft gehad met/melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. Gelet op artikel K (Vermoeden kindermishandeling) van de Beroepscode had hij bij dergelijke signalen conform de beroepsstandaard moeten handelen en met name relevant overleg moeten voeren. Dit alles heeft de jeugdprofessional nagelaten waardoor hij in strijd heeft gehandeld met voornoemd artikel uit de Beroepscode. Daar komt ook nog bij dat de passage over de zoon van de moeder op onwaarheden berust aangezien hier wordt vermeld dat de zoon de biologische zoon van de vader is, hetgeen niet het geval is. Concluderend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional met zijn handelen nogmaals artikel J (Vertrouwelijkheid) van de Beroepscode heeft geschonden door (foutieve) informatie, zonder toestemming van de vader, te delen met de rechtbank. Concluderend is het College aldus van oordeel dat de klacht gegrond is. In dit oordeel neemt het College ook nog mee dat de jeugdprofessional het vertrouwen in de jeugdzorgwerker ernstig heeft geschaad wat een schending oplevert van artikel D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdzorg) van de Beroepscode. Het College overweegt dat de jeugdprofessional zich onvoldoende bewust is geweest van het gecompliceerde beroepsethisch landschap van de jeugdzorg en zijn verantwoordelijkheid om als jeugdprofessional een bijdrage te leveren aan het vertrouwen in de jeugdzorg.

4.1.4 Het College is van oordeel dat de klacht gegrond is.

4.2 Conclusie

4.2.1 Het College komt tot de slotsom dat de klacht gegrond is en dat de jeugdprofessional met zijn handelen in ieder geval de artikelen D, G, J, K en O van de Beroepscode heeft geschonden en dient zich nog te buigen of aan de jeugdprofessional een tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd en, zo ja, welke. Het College overweegt hierover als volgt.

4.2.2 Het College wijst allereerst op de volgende passage uit de pleitnota van de vader:
Klager constateert dat beklaagde zich niet bewust is van de ernst van de verklaring die hij, als professional, over klager zijn dochter heeft opgesteld.[..] Beklaagde geeft aan geschrokken te zijn over het feit dat er een tuchtklacht tegen hem is ingediend. Beklaagde heeft geen enkel oog voor wat deze verklaring met klager heeft gedaan. De verklaring werd ingebracht in een proces en dit had ernstige gevolgen kunnen hebben voor klager. Beklaagde doet dit af als “dat het buiten beschouwing werd gelaten”. Klager mist hier reflectie van beklaagde op zijn eigen handelen en erkenning op de impact die een insinuatie van seksueel misbruik op klager heeft.”  Het College sluit zich hierbij aan. De jeugdprofessional heeft met zijn handelen ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, maar is ook tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht blijven volharden in zijn onbegrip voor klager, bagatellisering van de impact van de verklaring en zijn verbazing dat klager (alsnog) een tuchtklacht heeft ingediend. Wat hem betreft behoeft de kwestie, nu zijn betrokkenheid was afgesloten op het moment dat de verklaring buiten beschouwing werd gelaten, geen nadere bespreking. Het College overweegt dat dit blijk geeft van onvoldoende reflectief vermogen van de jeugdprofessional op zijn handelen en de impact van zijn handelen op de vader.

4.2.3 Het College is van oordeel dat het opleggen van een zware tuchtrechtelijke maatregel passend en geboden is. Het College komt tot deze conclusie op basis van de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen en het geringe reflectief vermogen dat bij de jeugdprofessional is gezien. Ook heeft het College twijfels over de deskundigheid en leerbaarheid van de jeugdprofessional. Zo kon de jeugdprofessional tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht niet precies benoemen aan welke (recente) deskundigheidsbevordering hij had deelgenomen, met welk concreet doel en op basis van welke (onderzoeks-)methodiek hij zijn verklaring heeft opgesteld. Gelet hierop is het College van oordeel dat een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd dient te worden die voor het College de mogelijkheid biedt om de jeugdprofessional verplicht te stellen een supervisietraject te volgen teneinde zijn registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd te behouden.

4.2.4 Alles overwegende is het College van oordeel dat het passend en geboden is aan de jeugdprofessional de maatregel van voorwaardelijke schorsing op te leggen voor de duur van één jaar. Op grond van artikel 5.3 van het Tuchtreglement bepaalt het College daarnaast dat de hierna te noemen verplichting verbonden aan de op te leggen maatregel van voorwaardelijke schorsing, onmiddellijk van kracht wordt. Het College heeft hiertoe besloten omdat het van oordeel is dat de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen dusdanig is dat het, met het oog op de beroepsgroep en de samenleving, noodzakelijk is dat de jeugdprofessional direct start met een traject om zich op meerdere punten te bekwamen. Het College acht het noodzakelijk dat de jeugdprofessional door gerichte sturing en intensieve begeleiding kan werken aan bewustwording en het toepassen van beroepsnormen die behulpzaam worden geacht in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De jeugdprofessional kan schorsing voorkomen door het volgen en het goed afleggen van een gecertificeerd supervisietraject van 15 bijeenkomsten van 1 tot 1,5 uur bij de Landelijke Vereniging Supervisie en Coaching (LVSC) met in ieder geval de volgende onderwerpen: ‘verantwoordelijkheid/regie nemen in een casus’, ‘beroepsethisch handelen’, ‘procesmatig werken’, ‘professionele distantie’, ‘juridische context (Jeugdwet en veldnormen)’ en ‘omgaan/samenwerken met cliënten, collega’s, en ketenpartners’. De schorsing treedt in werking wanneer de jeugdprofessional niet binnen een jaar na datum van deze beslissing aan het bestuur van SKJ een LVSC-gecertificeerd bewijs van deelname aan het supervisietraject overlegt.

5     De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van voorwaardelijke schorsing;
  • bepaalt dat de opgelegde verplichting verbonden aan de maatregel van voorwaardelijke schorsing onmiddellijk van kracht wordt.

De schorsing duurt één jaar. Deze schorsing treedt in werking als de jeugdprofessional niet binnen een jaar na de datum van deze beslissing een door een LVSC-geregistreerde supervisor ondertekende supervisieverklaring heeft overgelegd aan het bestuur van SKJ, als bewijs van deelname aan het supervisietraject.

Aldus gedaan door het College en op 22 juni 2021 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk,
voorzitter

mevrouw mr. T. Kuijs,
secretaris