De voorzitter van het College van Toezicht, mevrouw mr. S.C van Duijn, hierna te noemen: de voorzitter, heeft in de onderhavige zaak beslist over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: vader, wonende te [woonplaats],
op 24 mei 2021 ingediende klaagschrift tegen:
[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als ambulant hulpverlener bij [de instelling]. De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2013 geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).
1 Het verloop van de procedure
1.1 De voorzitter heeft kennisgenomen van:
– het aangepaste klaagschrift ontvangen op 6 augustus 2021.
2 De klachtonderdelen en de beoordeling
2.1 Klachtonderdeel 1
2.1.1 De vader verwijt het de jeugdprofessional dat – ondanks verschillende verzoeken – de jeugdprofessional weigert de naam van de verwijzer en de gestelde hulpvraag te verstrekken. Op 23 mei 2019 heeft de jeugdprofessional per e-mail contact gezocht met de vader en hem uitgenodigd voor een gesprek over de kinderen. De vader heeft op gelijke dag verzocht te vernemen vanuit wie en met welke hulpvraag de inzet van de jeugdprofessional tot stand is gekomen. Hierop heeft de jeugdprofessional gereageerd dat hij de vader hierover niet kan informeren vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en dat de vader desgewenst navraag bij de moeder kan doen. De vader meent dat – nu hij geen gezag over de kinderen heeft – de jeugdprofessional hem informatie moet verschaffen wanneer hij daarom verzoekt. De voorzitter begrijpt hieruit dat de vader verwijst naar artikel 1:377c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De strekking van art. 1:377c BW is de niet met het gezag belaste ouder de mogelijkheid te bieden betrokken te blijven bij de ontwikkeling van het minderjarige kind, waartoe de ouder ook via door een derde te verschaffen informatie in staat moet worden gesteld. De voorzitter oordeelt dat de jeugdprofessional een autonome bevoegdheid heeft om te bepalen welke informatie hij wel en niet met de vader deelt. Hierbij is het van belang dat hij de beslissing omtrent het al dan niet delen van informatie goed kan motiveren. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt naar het oordeel van de voorzitter voldoende waarom de jeugdprofessional ervoor heeft gekozen om de informatie niet te delen. Voorts blijkt uit de bijlage ‘Informatie uit werkplan, d.d. 12 juni 2019’ dat de vader de gevraagde informatie reeds heeft gekregen.
2.1.2 Op grond van artikel 7.8 lid a van het Tuchtreglement verklaart de voorzitter het klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
2.2 Klachtonderdelen 2 tot en met 8
2.2.1 Naar het oordeel van de voorzitter zijn klachtonderdelen 2 tot en met 8 niet, althans onvoldoende, als tuchtrechtelijk verwijt geformuleerd. Voorts blijkt uit de toelichting op deze klachtonderdelen onvoldoende welk handelen of nalaten de jeugdprofessional precies wordt verweten. Tot slot ontbreken er onderbouwende stukken bij klachtonderdelen 4,5 en 6. Hierdoor voldoen de klachtonderdelen niet aan artikel 7.4 lid d van het Tuchtreglement. Op grond van artikel 7.7 sub a van het Tuchtreglement verklaart de voorzitter de vader daarom niet-ontvankelijk in klachtonderdelen 2 tot en met 8.
3 De beslissing
Dit alles overwegende komt de voorzitter tot de volgende beslissing:
- verklaart klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond;
- verklaart de vader niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8;
- stelt tegen deze beslissing, voor wat betreft klachtonderdeel 1, op grond van artikel 7.8 lid b van het Tuchtreglement de mogelijkheid tot beroep open;
- bepaalt dat tegen deze beslissing, voor wat betreft klachtonderdelen 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8, op grond van artikel 7.7 lid e van het Tuchtreglement geen mogelijkheid tot beroep open staat.
Aldus gedaan door de voorzitter en op 13 september 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn
voorzitter