Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
de heer W.M.P. van Engelen, lid-beroepsgenoot,
de heer E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot,
over de door:
[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],
op 25 april 2020, 26 april 2020 en 7 mei 2020 ingediende klaagschriften tegen:
[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [GI], hierna te noemen: de GI.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T.S.A. Kloos.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. L.A. Huitema, advocaat te Amsterdam.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het aangepaste klaagschrift ontvangen op 28 mei 2020;
- het verweerschrift ontvangen op 23 juli 2020;
- de conclusie van repliek ontvangen op 7 augustus 2020;
- de conclusie van dupliek ontvangen op 17 september 2020.
1.2 De vader heeft zijn klacht tegen de jeugdprofessional in drie delen ingediend op respectievelijk 25 april 2020 (zaaknummer 20.153Ta), 26 april 2020 (zaaknummer 20.155Ta) en 7 mei 2020 (zaaknummer 20.171Ta). In verband met een technische storing in het digitale systeem van SKJ (‘Mijn SKJ’) was het voor de vader niet mogelijk om de klachtonderdelen aan te passen. De aangepaste klachtonderdelen tegen de jeugdprofessional zijn in zijn geheel geregistreerd onder het zaaknummer 20.192Ta. De andere bovengenoemde zaaknummers zijn gesloten.
1.3 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de ‘Tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona)’, versie 8 juni 2020, hierna te noemen: de Tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 5 van de Tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek). Aan de jeugdprofessional is uitstel verleend voor het indienen van de conclusie van dupliek.
1.4 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. De beslissing is op 7 januari 2021 aan partijen verzonden.
2 De feiten
Het College gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft een minderjarige zoon, die is geboren in 2016.
2.2 De vader en zijn ex-partner, de moeder van de zoon, gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, zijn sinds november 2018 uit elkaar. Het ouderlijk gezag over de zoon wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De zoon woont bij de vader.
2.3 Vanaf 17 juni 2019 tot 20 augustus 2019 is de jeugdprofessional in het vrijwillig kader betrokken geweest bij de ouders en de zoon in verband met de begeleide omgang tussen de moeder en de zoon.
2.4 Op 20 augustus 2019 heeft de kinderrechter op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming de zoon voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van de GI. Tezamen met dit verzoek zijn ter zitting drie verzoeken van de vader behandeld, waaronder zijn verzoek over de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, hierna te noemen: de zorgregeling. De kinderrechter heeft hier op beslist in twee beschikkingen, hierna aan te duiden als: de ondertoezichtstellingsbeschikking en de zorgregelingsbeschikking. De kinderrechter overweegt in de zorgregelingsbeschikking (op pagina 4) onder andere:
“De rechtbank is van oordeel dat een uitbreiding van de zorgregeling op termijn in het belang van [de zoon] is. De rechtbank zal dan ook, in navolging van het advies van de Raad, vaststellen dat de begeleide contacten tussen de moeder en [de zoon] worden voortgezet, waarbij de regie in de opbouw van de contacten bij de gezinsvoogd, [de GI], wordt neergelegd.”
In het dictum van de zorgregelingsbeschikking stelt de kinderrechter de zorgregeling als volgt vast:
“2. Stelt vast als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat de voornoemde minderjarige:
- contact heeft met de moeder, waarbij de regie in de opbouw en voorwaarden waaronder de contacten plaatsvinden bij [de GI] ligt;
- wekelijks op woensdag een FaceTime-moment met de moeder heeft om 18:30 uur;”
2.5 Vanaf 20 augustus 2019 is de jeugdprofessional namens de GI belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de zoon.
2.6 In het casuïstiekoverleg van 20 februari 2020 is besloten de omgang tussen de moeder en de zoon uit te breiden in het belang van de zoon. Op 21 februari 2020 heeft de jeugdprofessional per e-mail het besluit uit het casuïstiekoverleg naar de ouders gecommuniceerd.
2.7 Op 21 en 23 februari 2020 heeft de vader per e-mail aangegeven niet te willen meewerken aan de uitbreiding van de omgang zoals door de jeugdprofessional is voorgesteld.
2.8 Begin maart 2020 heeft de jeugdprofessional kennisgenomen van de zorgregelingsbeschikking van 20 augustus 2019, nadat zij deze bij de rechtbank had opgevraagd. Op 9 maart 2020 heeft de jeugdprofessional een e-mail gestuurd aan de ouders, waarin zij de door de kinderrechter in het dictum vastgestelde zorgregeling (zoals weergegeven onder 2.4 van deze beslissing) citeert. Tevens schrijft zij:
“Dit betekent dat ik als gezinsvoogd grote vrijheid krijg om de omgangsregeling met moeder vast te leggen waarbij [de zoon] ook bij oma mz kan/mag zijn. Dit hoeft niet in een schriftelijke aanwijzing maar kan gewoon per brief/mail (zoals ik dus eigenlijk al had gedaan). Dit zal ik voor de komende tijd dus opnieuw doen. Er zal dus om de week een onbegeleide omgang van moeder met [de zoon] in [woonplaats] gaan plaatsvinden bij moeder/oma thuis. Duur en opbouw zal zijn zoals eerder aangegeven. […] Daarnaast heb ik de mogelijkheid om [de vader] een schriftelijke aanwijzing te geven waarin ik de opdracht geef om uitvoering te geven aan de beschikking van de kinderrechter van 20-08-2019 en dus aan de regeling zoals ik die opleg. Ik hoop echter dat het zover niet gaat komen.”
2.9 Op 9 maart 2020 heeft de vader vier e-mails gestuurd aan de jeugdprofessional waarin hij gemotiveerd aangeeft dat hij niet meewerkt aan de uitbreiding van de zorgregeling. In zijn e-mails stelt de vader onder meer dat de GI geen wettelijke bevoegdheid heeft om de zorgregeling vast te stellen. Op grond van de jurisprudentie wordt aan de GI, volgens de vader, slechts een beperkte bandbreedte toegekend waarbinnen de GI naar haar inzicht de zorgregeling mag vormgeven.
2.10 Op 26 maart 2020 hebben de teamleider van de jeugdprofessional en de jurist van de GI een e-mail gestuurd aan de vader met een toelichting op de wijze waarop de GI de zorgregelingsbeschikking interpreteert. Hetzelfde schrijven is ook per brief aan de vader gestuurd op 10 april 2020. De GI blijft bij het standpunt dat de rechter de GI in de zorgregelingsbeschikking de ruimte heeft gegeven voor een verdere opbouw en nadere bepaling van de voorwaarden waaronder de omgang tussen de moeder en de zoon plaatsvindt. Desondanks kiest de GI ervoor om bij de rechtbank een verzoek in te dienen tot wijziging van de zorgregeling om zo draagvlak bij de vader te creëren.
2.11 Op 23 april 2020 heeft de jeugdprofessional de ouders per e-mail geïnformeerd dat zij voor het vaststellen van de zorgregeling een verzoekschrift bij de rechtbank zal indienen. Op 8 mei 2020 heeft de jeugdprofessional dit verzoek bij de rechtbank ingediend met als bijlage, onder andere, een plan van aanpak.
2.12 Op 11 mei 2020 heeft de vader een e-mail gestuurd aan de jeugdprofessional en haar teamleider over het plan van aanpak waarin, voor zover relevant, het volgende staat:
“Kun je me alsjeblieft vertellen of er in het plan van aanpak dat je aan de rechtbank hebt gestuurd nog steeds de feitelijk onjuiste tekst staat: ‘Raadsrapportage beschrijft ook een éénmalige psychose bij vader nav alcoholgebruik.’ Ik heb je daar namelijk op 24-04-2020 een correctie over gestuurd […]. Ik schreef per [beveiligde] mail: ‘Ik heb het concept ontvangen. Ik wil eerst even wat feitelijke onjuistheden recht zetten voorafgaand aan de evaluatie. (..) Een psychose bij vader nav alcoholgebruik? Het wordt steeds mooier! In de raadsrapportage staat: ‘[…] Hij vertelt dat vader in 2011 een psychose heeft gehad door het gebruik van drugs. Voor zover bekend bij de huisarts is dit eenmaal gebeurd.’ Wat de relevantie hiervan is, ontgaat me echter, maar als je dan toch oude koeien uit de sloot trekt om een negatief beeld van me te schetsen, quote de raadsrapportage dan alsjeblieft correct en volledig, dus met de vermelding dat het in 2011 was […].”
2.13 Op 11 mei 2020 heeft de vader een aanvullende e-mail gestuurd aan de jeugdprofessional en haar teamleider over het plan van aanpak. Daarin schrijft hij onder meer dat hij van de rechtbank heeft vernomen dat in het overgelegde plan van aanpak wordt gesproken over ‘alcoholgebruik’.
2.14 Op 12 mei 2020 heeft de jeugdprofessional een e-mail gestuurd aan de vader, daarin schrijft zij voor zover relevant het volgende:
“Ik heb gisteravond uitgebreid nagedacht over mijn handelen met betrekking tot het plan van aanpak en moet toegeven dat ik hierin inderdaad steken heb laten vallen. Ik had het plan zoals ik het na jullie inbreng had afgemaakt, naar je op moeten sturen met het verzoek te bekijken of je ermee eens was en wat er eventueel nog aangevuld en/of veranderd had moeten worden. Na de eventuele opmerkingen/aanvullingen had het plan opnieuw naar jullie toegestuurd moeten worden. Dit is onze gebruikelijke werkwijze en deze heb ik nu niet gevolgd. Ik bied je hiervoor dan ook mijn welgemeende excuses aan en zal er alles aan doen om in het vervolg niet weer zo’n fout te maken. Het is extra vervelend dat er dan ook nog foutieve informatie in het plan blijkt te staan. Dat het plan nu inmiddels bij de rechtbank ligt, spijt mij dan ook zeer. Ik zal de rechtbank informeren over de onjuistheid die er in het plan staat. Ik heb jouw bericht (dat je mij via de beveiligde mail toestuurde) over het hoofd gezien. Ook hiervoor bied ik je mijn welgemeende excuses aan en ik zal de rechtbank opnieuw een aangepaste versie sturen waarin ik de onjuistheid zal weglaten. Jij vroeg mij naar de reden waarom ik deze informatie vermeld had. Ik wilde hiermee aangeven dat het mogelijk is om van een psychose te herstellen en dat dit zowel voor jou als voor moeder geldt. Ik vind het voor [de zoon] belangrijk dat zijn moeder de kans krijgt om te laten zien dat het beter met haar gaat. Ik vind het waardevol voor [de zoon] dat zij kan laten zien dat een keer struikelen in het leven hersteld kan worden.”
2.15 Vanaf 1 juli 2020 is de jeugdprofessional niet meer betrokken bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de zoon.
2.16 De jeugdprofessional heeft van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd gestaan in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
4.1.1 De twee in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden één voor één besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden de klacht, het verweer, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek samengevat en zakelijk weergegeven. Aan het eind van ieder klachtonderdeel volgt het oordeel van het College.
4.1.2 De reikwijdte van een klachtonderdeel dient voor alle betrokkenen helder te zijn, inclusief de tuchtcolleges van SKJ. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de twee klachtonderdelen zoals die zijn ingediend op 28 mei 2020. Voor zover de vader in de conclusie van repliek nieuwe aspecten of voorbeelden naar voren heeft gebracht, of de klachtonderdelen heeft uitgebreid, geeft het College hier geen oordeel over.
4.2 Klachtonderdeel 1
4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij liegt over haar bevoegdheden als gezingsvoogd. Voorts oefent zij ongeoorloofde dwang uit.
Toelichting:
Op 9 maart 2020 heeft de jeugdprofessional een e-mail gestuurd aan de ouders (zoals weergegeven onder 2.8 van deze beslissing). In deze e-mail heeft de jeugdprofessional volgens de vader geclaimd dat zij een zorgregeling kon vastleggen zonder verzoekschrift, zelfs per e-mail. Zij zou daartoe van de rechter in feite een onbeperkte volmacht hebben gekregen. De vader stelt dat de jeugdprofessional in deze e-mail heeft gelogen over haar bevoegdheden als gezinsvoogd. Door op deze wijze te handelen heeft zij eveneens ongeoorloofde dwang uitgeoefend op de vader. Daarbij heeft de jeugdprofessional gedreigd met een schriftelijke aanwijzing als de vader niet aan de door haar vastgelegde zorgregeling zou meewerken. Vervolgens heeft de vader zes weken lang juridische argumenten aangedragen waarom de jeugdprofessional de geclaimde bevoegdheden niet had. Uiteindelijk heeft de jeugdprofessional aan de ouders in de e-mail van 23 april 2020 volgens de vader erkend dat zij de geclaimde bevoegdheid niet had. De vader is van mening dat de jeugdprofessional hiermee impliciet heeft erkend dat zij heeft gelogen over haar bevoegdheden als gezinsvoogd en dat zij ongeoorloofde dwang heeft uitgeoefend.
4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
In het casuïstiekoverleg van 20 februari 2020 is besloten de omgang tussen de moeder en de zoon uit te breiden in het belang van de zoon. Bij de totstandkoming van dit besluit is uitgegaan van de ondertoezichtstellingsbeschikking van 20 augustus 2019 op grond waarvan de jeugdprofessional in de veronderstelling was dat zij in samenspraak met de ouders tot omgangsafspraken moest komen. Omdat de vader niet wilde meewerken aan uitbreiding van de omgang en vragen had over de bevoegdheid van de jeugdprofessional, heeft zij advies ingewonnen bij de jurist van de GI. Toen werd duidelijk dat de jeugdprofessional in haar systeem alleen de ondertoezichtstellingsbeschikking had staan en niet ook de zorgregelingsbeschikking. In de zorgregelingsbeschikking bleek de bevoegdheid van de jeugdprofessional om de omgang uit te breiden ruimer geformuleerd. In de e-mail van 9 maart 2020 heeft de jeugdprofessional aan de ouders uitgelegd dat zij op grond van de zorgregelingsbeschikking de mogelijkheid heeft om de opbouw in de omgang tussen de moeder en de zoon verder vorm te geven. Tot maart 2020 wist de jeugdprofessional niet dat zij die bevoegdheid had en heeft zij gebruik gemaakt van de bevoegdheden die zij toen kende, dat wil zeggen in samenspraak met de ouders tot omgangsafspraken komen en als dat niet lukt naar de rechter gaan voor vaststelling daarvan. De jeugdprofessional betwist uitdrukkelijk dat zij in de e-mail van 9 maart 2020 zou hebben gelogen over haar bevoegdheden als jeugdbeschermer of dat zij met die bevoegdheid dwang zou hebben uitgeoefend op de vader. Evenmin heeft zij gedreigd met een schriftelijke aanwijzing. Omdat de vader in zijn e-mails van 9 en 10 maart 2020 aan de jeugdprofessional en haar teamleider aangaf het niet eens te zijn met de uitleg van de jeugdprofessional over haar bevoegdheden, heeft de jeugdprofessional opnieuw advies gevraagd aan haar teamleider en de jurist van de GI. Op 20 maart 2020 heeft de jeugdprofessional (nogmaals) geprobeerd de verwarring rond de beschikkingen weg te nemen. Op 26 maart 2020 hebben de teamleider van de jeugdprofessional en de jurist van de GI de vader een e-mail gestuurd met een toelichting op de wijze waarop de GI de zorgregelingsbeschikking interpreteert en het voornemen om desalniettemin een verzoek in te dienen bij de rechtbank tot wijziging van de zorgregeling om zo ook draagvlak te creëren bij de vader voor de omgang tussen de moeder en de zoon. Dit is eveneens de reden waarom de jeugdprofessional geen gebruik heeft gemaakt van haar mogelijkheid om de vader een schriftelijke aanwijzing te geven. Tot slot merkt de jeugdprofessional ten aanzien van de e-mail van 23 april 2020 op dat de formulering dat aan de rechter wordt verzocht om de zorgregeling ‘vast te stellen’ wellicht voor verwarring bij de vader heeft gezorgd. Het was zorgvuldiger geweest als zij de term ‘wijzigen’ had gebruikt. Desondanks heeft de jeugdprofessional door de spreken over het vaststellen van de zorgregeling door de rechter niet gelogen en ook zeker geen ongeoorloofde dwang uitgeoefend.
4.2.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
Het verweerschrift van de jeugdprofessional volgt voor een groot deel dezelfde argumentatie als de brief van 10 april 2020 van de teamleider van de jeugdprofessional en de jurist van de GI. De vader voert aan deze argumentatie reeds in zijn e-mail van 13 april 2020 te hebben weerlegd. Dit was ook de reden dat de jeugdprofessional in haar e-mail van 23 april 2020 moest toegeven dat zij niet de bevoegdheid had/heeft om zonder verzoekschrift een zorgregeling vast te stellen en dat zij deze niet af kon/kan dwingen met een schriftelijke aanwijzing. Ook de teamleider van de jeugdprofessional en de jurist van de GI hadden geen verdere weerleggingen meer, daarom schreven zij in de brief van 24 april 2020 : “Hierbij deel ik u mede dat wij uw brief in goede orde hebben ontvangen. Zoals gezegd zal [de GI] zich tot de rechtbank wenden met het verzoek of de rechtbank de regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken nader wil invullen. Van wederrechtelijke dwang van de zijde van [de jeugdprofessional] is dan ook geen sprake.” De vader stelt dat correcter zou zijn geweest: “Van wederrechtelijke dwang van de zijde van [de jeugdprofessional] is dan ook geen sprake meer.” In dit kader geeft de vader ook aan dat hij het schokkend vindt dat de jeugdprofessional haar bekentenis in de e-mail van 23 april 2020 probeert te ontkrachten door aan te voeren dat het zorgvuldiger was geweest de term ‘wijzigen’ te gebruiken in plaats van ‘vast te stellen’ van de zorgregeling. De vader benadrukt dat het wijzigen van een door de rechter vastgestelde zorgregeling moet plaatsvinden binnen een beperkte bandbreedte, zoals ook uitgebreid toegelicht in de e-mail van 13 april 2020. Indien de GI daarbuiten wil treden en dat probeert af te dwingen, is de dwang alsnog ongeoorloofd. Tot slot verklaart de vader dat hij het ernstig nalatig van de jeugdprofessional vindt dat zij pas in februari 2020 van het bestaan van de zorgregelingsbeschikking afwist. In dit kader benadrukt de vader dat de jeugdprofessional bij de gecombineerde zitting op 20 augustus 2019 aanwezig was, waardoor zij wist dat er twee beschikkingen zouden komen. Daarnaast heeft de vader begin september 2019 met de jeugdprofessional nog gesproken over beide beschikkingen.
4.2.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
Het staat de vader vrij om een andere mening te hebben over de juridische mogelijkheden van de GI bij het uitbreiden van de omgang als de rechtbank de regie voor de invulling van de omgang en de voorwaarden daarvoor bij de GI heeft neergelegd. Dit wil echter niet zeggen dat het standpunt van de jeugdprofessional over de juridische mogelijkheden onjuist is en zij tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld door het innemen van dat standpunt. Voorop staat dat de jeugdprofessional mocht vertrouwen op het door haar ingewonnen juridische advies over dit standpunt. Met betrekking tot de zorgregelingsbeschikking benadrukt de jeugdprofessional dat zij de beslissing van de kinderrechter in de zorgregelingsbeschikking kende, omdat zij bij de zitting aanwezig was en de rechter mondeling uitspraak heeft gedaan. De exacte formulering van de beslissing in de beschikking kende zij eerst nog niet, omdat alleen de ondertoezichtstellingsbeschikking in het systeem van de GI stond. Hierover heeft de jeugdprofessional ook transparant gecommuniceerd naar de vader in de e-mail van 20 maart 2020. De jeugdprofessional heeft op 9 en 20 maart 2020 uitleg gegeven over haar bevoegdheden en mogelijkheden, maar uiteindelijk heeft zij geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheden en is gekozen voor het indienen van een verzoekschrift. Volledigheidshalve merkt de jeugdprofessional op dat geen uitbreiding van de omgang heeft plaatsgevonden na de aankondiging hiervan in de e-mail van 21 februari 2020. De reactie van de jeugdprofessional in de e-mail van 23 april 2020 is een bevestiging van de ingeslagen weg en niet, zoals de vader stelt, een bevestiging dat de jeugdprofessional eerder heeft gelogen over haar bevoegdheden. Tot slot is het voor de jeugdprofessional onbegrijpelijk dat de vader haar blijft beschuldigen als leugenaar en aan de uitleg over de bevoegdheden van de jeugdprofessional het woord dwang en wederrechtelijk handelen koppelt, zonder dit nader te onderbouwen. De jeugdprofessional heeft zich tot het uiterste ingespannen om in gesprek te komen met de vader en een samenwerking op te starten in het belang van de zoon. Achteraf bezien hadden dingen beter gekund, maar de jeugdprofessional heeft nooit de veiligheid van de zoon in gevaar gebracht en zij heeft de belangen van de zoon vooropgesteld. De jeugdprofessional is van mening dat zij met haar handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.
4.2.5 Het College overweegt als volgt:
De onderbouwing van dit klachtonderdeel ziet specifiek op de inhoud van de e-mail van 9 maart 2020 van de jeugdprofessional aan de ouders. Het College zal zich bij de beoordeling van dit klachtonderdeel daarom ook hiertoe beperken. Met betrekking tot de vaststelling en wijziging van de zorgregeling, verwijst de vader in zijn correspondentie diverse malen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321). Het College merkt in dit kader op dat deze uitspraak op bepaalde punten duidelijkheid heeft gegeven voor de praktijk. Daarentegen heeft de uitspraak bij de toepassing op praktijksituaties ook op punten tot vragen geleid, bijvoorbeeld in situaties waarin de rechter de gecertificeerde instelling de regie over de zorgregeling heeft toebedeeld. Uitspraken van lagere rechters die volgden na de uitspraak van de Hoge Raad zijn niet eenduidig over de manier waarop gecertificeerde instellingen, wanneer de regie middels een beschikking bij hen belegd is, eventuele aanpassingen in de zorgregeling vorm moeten geven. Uitgangspunt voor jeugdbeschermers is echter – ook na de uitspraak van de Hoge Raad – om in beginsel in samenspraak met de ouders te komen tot afspraken over de zorgregeling. Op grond van de stellingen van partijen stelt het College vast dat de jeugdprofessional dit ook heeft gepoogd met haar e-mail van 21 februari 2020 aan de ouders. In reactie op dit bericht heeft de vader te kennen gegeven niet te willen meewerken aan een uitbreiding van de zorgregeling en heeft hij vragen gesteld over de bevoegdheid van de jeugdprofessional. Vervolgens heeft de jeugdprofessional advies ingewonnen bij de jurist van de GI. Voorts is zij bekend geworden met de exacte formulering van de door de kinderrechter vastgestelde zorgregeling in de zorgregelingsbeschikking van 20 augustus 2019. Het College merkt hierbij op dat ingevolge deze zorgregelingsbeschikking (zoals weergegeven onder 2.4 van deze beslissing) de contacten onder regie van de GI opgebouwd gingen worden. Dit alles heeft uiteindelijk geleid tot de e-mail van 9 maart 2020. De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij in deze e-mail heeft gelogen over haar bevoegdheden als gezinsvoogd en ongeoorloofde dwang heeft uitgeoefend. Het College vindt dit een verstrekkend verwijt. Immers, volgens het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal wordt onder liegen verstaan: ‘met opzet onwaarheden spreken’ en onder dwang: ‘machtsuitoefening waardoor iemand tot iets wordt genoodzaakt’. Het College leest in de litigieuze e-mail dat de jeugdprofessional vorm heeft willen geven aan de bij de GI belegde regie over de zorgregeling (conform de zorgregelingsbeschikking) en de ouders heeft willen informeren over de mogelijke vervolgstappen. Daarnaast blijkt uit de stukken dat de jeugdprofessional hierna intern is blijven overleggen over hoe te handelen, hetgeen het College tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste ontwikkelingen in de jurisprudentie zorgvuldig acht. Tevens hebben de teamleider van de jeugdprofessional en de jurist van de GI met de vader hierover gecorrespondeerd. Het College ziet met verwijzing naar de door de kinderrechter vastgestelde zorgregeling geen aanknopingspunten dat de jeugdprofessional met opzet onwaarheden heeft verkondigd en – in het verlengde – daarmee ongeoorloofde dwang heeft uitgeoefend. De e-mail van 23 april 2020 van de jeugdprofessional aan de ouders maakt het oordeel van het College niet anders. Het College volgt het verweer van de jeugdprofessional dat deze e-mail (slechts) een bevestiging van de ingeslagen weg was en niet een (impliciete) erkenning dat de jeugdprofessional heeft gelogen over haar bevoegdheden en ongeoorloofde dwang heeft uitgeoefend, zoals de vader stelt. Bovendien heeft de jeugdprofessional/de GI uiteindelijk gekozen voor het indienen van een verzoekschrift om de zorgregeling uit te breiden en zo draagvlak bij de vader te creëren. Daar zijn de ouders in de e-mail van 23 april 2020 over geïnformeerd. Alles overziend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional zorgvuldig heeft gehandeld en geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2.6 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.
4.3 Klachtonderdeel 2
4.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij onjuiste, negatieve informatie over hem aan de rechtbank heeft gestuurd.
Toelichting:
De jeugdprofessional heeft informatie uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming verdraaid opgenomen in het plan van aanpak. Hierdoor zou een negatief beeld van de vader kunnen ontstaan bij de lezer. De vader heeft de jeugdprofessional op 24 april 2020 een correctie gestuurd, maar deze is niet doorgevoerd. De onjuiste, negatieve informatie is naar de rechtbank gestuurd op 8 mei 2020. Op 11 mei 2020 heeft de vader in twee e-mails de jeugdprofessional en haar teamleider hierop gewezen. Volgens de vader heeft de jeugdprofessional in haar e-mail van 12 mei 2020 (zoals weergegeven onder 2.14 van deze beslissing) haar fouten expliciet erkend en spijt betuigt.
Voorts stelt de vader dat de jeugdprofessional graag schermt met menselijkheid en samenwerking, maar dat zij in de praktijk kil en dictatoriaal is. Dit bleek bijvoorbeeld tijdens het gesprek tussen de ouders en de jeugdprofessional direct na de zitting op 20 augustus 2019. Tot slot merkt de vader op dat hij geen geldig plan van aanpak kan aanleveren, omdat het plan van aanpak tot voor kort nooit door de jeugdprofessional aan de ouders is voorgelegd en dus nooit correct is vastgesteld, zoals ook door de jeugdprofessional is bevestigd in haar e-mail van 12 mei 2020.
4.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional erkent dat zij zorgvuldiger had moeten handelen bij het formuleren van de zin ‘Raadsrapportage beschrijft ook een éénmalige psychose bij vader nav alcoholgebruik’ in het plan van aanpak. In de e-mail van 12 mei 2020 heeft de jeugdprofessional de gang van zaken ook uitgelegd en haar excuses gemaakt. De jeugdprofessional heeft het woord ‘alcoholgebruik’ verwijderd uit het plan van aanpak en de aangepaste versie verzonden aan de rechtbank en de ouders. De rechtbank heeft geen kennisgenomen van de ‘oude’ versie van het plan van aanpak.
Voorts herkent de jeugdprofessional zich niet in het verwijt van de vader dat zij in de praktijk kil en dictatoriaal is. Dit heeft zij ook nooit eerder tegengeworpen gekregen van cliënten. De jeugdprofessional benadrukt dat het gesprek na de zitting op 20 augustus 2019 respectvol is verlopen en zij herkent niet de toonzetting zoals de vader die aangeeft. Tot slot voert de jeugdprofessional aan dat zij direct na de start van de ondertoezichtstelling op 20 augustus 2019 aan de slag is gegaan met het opstellen van een plan van aanpak. Op 26 augustus 2019 is het plan van aanpak gezamenlijk met de ouders geformuleerd en mondeling besproken. De jeugdprofessional heeft echter dit plan van aanpak niet toegestuurd aan de ouders met het verzoek om hier op te reageren. Dit had zij wel moeten doen, waarna zij het opnieuw naar de ouders had moeten sturen en vervolgens had moeten vaststellen. De jeugdprofessional heeft haar fout erkend in de e-mail van 12 mei 2020 aan de ouders. In dit kader kan de jeugdprofessional wellicht een beperkt tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit rechtvaardigt echter niet het opleggen van een maatregel gelet op haar inspanningen om in het belang van de zoon te werken aan de doelen van de ondertoezichtstelling door het mediationtraject te starten, gesprekken te voeren met de ouders over het plan van aanpak en afspraken te maken over de omgang tussen de moeder en de zoon.
4.3.3 De vader en de jeugdprofessional reageren in respectievelijk de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek niet (aanvullend) op hetgeen door partijen naar voren is gebracht in het klaagschrift en het verweerschrift ten aanzien van dit klachtonderdeel.
4.3.4 Het College overweegt als volgt:
Het plan van aanpak is onderdeel van verantwoorde hulp, zoals deze op grond van de wet dient te worden verleend door de GI. Dit blijkt uit artikel 4.1.1 Jeugdwet in samenhang met artikel 4.1.3, eerste en tweede lid, Jeugdwet. Blijkens de toelichting bij artikel 4.1.3, tweede lid, Jeugdwet dient een goed hulpverlener zorgvuldig te overleggen met (de jeugdige en) de ouders over de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. Om dat te waarborgen is het vereiste van overleg over het plan van aanpak opgenomen in het tweede lid. Het vereiste van overleg vloeit ook voort uit artikel G (Overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, hierna te noemen: de Beroepscode. Voorts volgt uit artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode dat de jeugdprofessional de (jeugdige) cliënt de gelegenheid dient te bieden tot inzage in en aanvulling of correctie van het dossier, in dit specifieke geval het plan van aanpak. De jeugdprofessional heeft erkend dat in het plan van aanpak, zoals op 8 mei 2020 is ingediend bij de rechtbank, de zin ‘Raadsrapportage beschrijft ook een éénmalige psychose bij vader nav alcoholgebruik’ was opgenomen. Nadat de vader de jeugdprofessional in de e-mail van 11 mei 2020 haar er (nogmaals) op heeft gewezen dat het om een eenmalige psychose ging naar aanleiding van drugsgebruik in 2011, heeft de jeugdprofessional direct gehandeld. Zo is uit het verweer van de jeugdprofessional gebleken dat zij direct aan de rechtbank een nieuwe versie van het plan van aanpak heeft gestuurd met een aangepaste formulering van de hierboven geciteerde zin. De rechtbank heeft dan ook geen kennisgenomen van het plan van aanpak zoals aanvankelijk door de jeugdprofessional was ingediend. Dit heeft de vader ook niet betwist. Gelet op het hiervoor geschetste (wettelijk) kader, benadrukt het College het belang van het ter nalezing en correctie opsturen van de definitieve (gewijzigde) versie van het plan van aanpak door jeugdprofessionals aan (in dit geval) de ouders. Dergelijke situaties kunnen dan worden voorkomen. Dit belang heeft de jeugdprofessional ook onderkend in haar uitgebreide en zorgvuldig geformuleerde e-mail van 12 mei 2020 waarin zij eveneens haar excuses aan de vader heeft aangeboden en heeft gereflecteerd op haar handelen. Nu de jeugdprofessional direct alles in het werk heeft gesteld om een mogelijk nadeel voor de vader te keren, zij haar excuses aan de vader heeft aangeboden en de rechtbank geen kennis heeft genomen van de versie van het plan van aanpak zoals aanvankelijk was ingediend, is het College van oordeel dat de jeugdprofessional onder de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
4.3.5 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 7 januari 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn
voorzitter
mevrouw mr. T.S.A. Kloos
secretaris