Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats],
op 21 juli 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, tot 31 maart 2020 werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [de GI], hierna te noemen: de GI.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T.S.A. Kloos.
De moeder wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Partijen hebben ingestemd met een bemiddelingsgesprek onder leiding van de bemiddelaar van het College. Het bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden op [datum] 2020. Op [datum] 2020 is de behandeling van de klacht voortgezet.
1.2 Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ontvangen op 21 juli 2020;
- het verweerschrift ontvangen op 20 oktober 2020;
- de conclusie van repliek ontvangen op 26 november 2020.
1.3 Op 6 november 2020 is aan partijen kenbaar gemaakt dat het College voornemens is de klacht op grond van artikel 8.9 van het Tuchtreglement, versie 1.3, schriftelijk af te doen. De moeder heeft binnen de gestelde termijn bezwaar gemaakt tegen dit voornemen. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de voorzitter besloten om de klacht schriftelijk te behandelen op grond van artikel 3 van de ‘Tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona)’, versie 8 juni 2020, hierna te noemen: de Tijdelijke regeling.
1.4 Op grond van artikel 5 van de Tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek). Op 27 november 2020 heeft de jeugdprofessional kenbaar gemaakt dat zij geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om een conclusie van dupliek in te dienen.
1.5 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. De beslissing is op 25 januari 2021 aan partijen verzonden.
2 De feiten
Het College gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De moeder heeft een zoon (geboren in 2010). De moeder heeft gezag over de zoon (gezamenlijk met diens vader).
2.2 Op 13 december 2017 is de jeugdprofessional vanuit het vrijwillig kader betrokken geraakt bij de moeder en de zoon.
2.3 De kinderrechter heeft op 12 oktober 2018 de zoon onder toezicht gesteld van de GI. De jeugdprofessional is sindsdien belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Omstreeks december 2019 is de jeugdprofessional opgevolgd door een collega in verband met haar aanstaande (pre)pensioen.
2.4 Op 9 maart 2020 heeft de jeugdprofessional aan de moeder de volgende e-mail gestuurd:
“Door mijn gezondheidsproblemen hebben wij geen eindgesprek kunnen voeren. Ik ben nu gedeeltelijk weer aan het werk en wil je vragen of jij alsnog een eindgesprek met mij zou willen. Als dat zo is dan plannen we een datum. Ik ben tot 31 maart werkzaam bij [de GI], na die datum ben ik met pre-pensioen. Graag hoor ik van je.”
2.5 Op 16 maart 2020 heeft de moeder een e-mail gestuurd aan meerdere geadresseerden, waaronder de jeugdprofessional, met haar reactie op een gespreksverslag van een klachtgesprek van 28 januari 2020 alsmede het door haar ontvangen afschrift van het dossier van de GI. In de afsluiting van deze e-mail heeft de moeder het volgende geschreven:
“Voor de goede orde, meld ik u daarnaast graag met uw medewerkster [de jeugdprofessional] in gesprek te gaan. Zoals u ongetwijfeld zult vermoeden, heb ik nog de nodige inhoudelijke vragen aan haar omtrent haar optreden. Graag ontvang ik dan ook door uw tussenkomst binnen 2 dagen na heden, meerdere voorkeur tijdstippen, data en locaties voor een dergelijk gesprek met haar voor de komende 10 werkdagen.”
2.6 Per 30 maart 2020 is de jeugdprofessional niet meer werkzaam bij de GI.
2.7 Op 31 maart 2020 heeft de moeder een e-mail gestuurd aan, onder andere, de jeugdprofessional. In deze e-mail schrijft zij tot op heden geen enkele inhoudelijke reactie te hebben ontvangen op haar verzoek om een datum te plannen voor een eindgesprek.
2.8 Op 2 april 2020 heeft de regiomanager van de jeugdprofessional per e-mail aan de moeder bevestigd dat de jeugdprofessional niet meer werkzaam is bij de GI. De regiomanager verwijst de moeder naar de opvolger van de jeugdprofessional, dan wel de klachtencommissie van de GI.
2.9 De jeugdprofessional heeft van [datum] 2015 tot en met [datum] 2020 geregistreerd gestaan als jeugdzorgwerker in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Vanaf [datum] 2020 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd. De jeugdprofessional heeft haar registratie bij SKJ per [datum] 2020 beëindigd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
4.1.1 De in het klaagschrift genoemde klacht wordt hierna besproken en beoordeeld. De klacht, het verweer en de conclusie van repliek worden samengevat en zakelijk weergegeven. Aan het eind volgt het oordeel van het College.
4.1.2 Partijen hebben in hun stukken gerefereerd aan het bemiddelingsgesprek, zoals weergegeven onder 1.1 van deze beslissing. Het verloop van een bemiddeling is vertrouwelijk. Het College laat dan ook buiten beschouwing al hetgeen partijen over het bemiddelingsgesprek in de stukken naar voren hebben gebracht.
4.2 De klacht
4.2.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat zij haar betrokkenheid naar de moeder toe niet goed heeft afgerond bij haar uitdiensttreding.
Toelichting:
Op 9 maart 2020 heeft de jeugdprofessional per e-mail aan de moeder een eindgesprek aangeboden. De moeder heeft hier op 16 maart 2020 positief op gereageerd. Hierna heeft zij niets meer van de jeugdprofessional vernomen. De moeder heeft de jeugdprofessional nog tevergeefs proberen te bereiken. Het eindgesprek heeft dan ook niet plaatsgevonden. De moeder twijfelt of het aanbod oprecht was. Doordat het eindgesprek niet heeft plaatsgevonden, zijn voor de moeder bepaalde zaken niet goed afgerond en is het voor haar lastig om een moeilijke periode af te sluiten. Aangezien deze zaken met name betrekking hebben op de overwegingen en het handelen van de jeugdprofessional, kan de opvolger van de jeugdprofessional deze zaken ook niet goed met haar bespreken. Daarnaast stelt de moeder dat de samenwerking tussen de jeugdprofessional en haarzelf voor het grootste deel niet positief is verlopen. De jeugdprofessional en de moeder zaten geregeld niet op één lijn. Een eindgesprek is dan een belangrijk middel om te reflecteren op waar het is fout gelopen, zodat beide partijen kunnen kijken of dit in de toekomst noodzaak geeft hun handelen anders vorm te geven. Nu de moeder geen verklaring heeft gekregen voor het niet laten plaatsvinden van het eindgesprek, kan zij niet anders dan concluderen dat de jeugdprofessional niet wil terugblikken en niet wil reflecteren op haar eigen handelen. Door het niet laten plaatsvinden van het eindgesprek heeft de jeugdprofessional de professionele relatie niet zorgvuldig afgesloten. Tevens heeft zij daarmee het vertrouwen in de beroepsgroep geschaad. De moeder is van mening dat de jeugdprofessional de artikelen D (Bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming), E (Respect) en I (Beëindiging van de professionele relatie) van de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, hierna te noemen: de Beroepscode, heeft geschonden.
4.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De moeder is in december 2019 geïnformeerd dat haar dossier aan een collega van de jeugdprofessional was overgedragen, omdat de jeugdprofessional per 1 april 2020 met prepensioen zou gaan. Vervolgens heeft de jeugdprofessional op 9 maart 2020 per e-mail aan de moeder een eindgesprek aangeboden. Na ontvangst van de reactie van de moeder op 16 maart 2020 zijn aan haar enkele data voorgehouden. De jeugdprofessional kan deze e-mail echter niet meer achterhalen, omdat haar e-mailaccount bij de GI is geschoond. Doordat de moeder niet reageerde op de datavoorstellen, was de jeugdprofessional in de veronderstelling dat de moeder geen behoefte meer had aan een eindgesprek. De e-mail van 31 maart 2020 heeft de jeugdprofessional niet gelezen, omdat zij op die dag feitelijk al niet meer werkzaam was bij de GI. De jeugdprofessional stelt dat het nooit haar intentie is geweest om de moeder een eindgesprek te weigeren. Als er vragen of onduidelijkheden zijn, dienen die te worden besproken of uitgesproken.
4.2.3 De moeder voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
De verantwoordelijkheid voor een goede beëindiging van de dienstverlening ligt bij de jeugdprofessional in de situatie dat de jeugdprofessional de dienstverlening afsluit. Ook in de situatie dat er klachten spelen is het aan de jeugdprofessional om actief te pogen om een eindgesprek tot stand te brengen. Het College van Toezicht heeft zich hier eerder ook over uitgelaten in zaaknummer 17.083T. Eenmalig een eindgesprek voorstellen en daarna niets meer laten horen, is geen actieve poging om een eindgesprek tot stand te brengen. De moeder geeft aan dat zij binnen zeven dagen positief heeft gereageerd op het voorstel van de jeugdprofessional om een eindgesprek te voeren, namelijk in de e-mail van 16 maart 2020. Anders dan de jeugdprofessional stelt, zijn er nadien geen data aan haar voorgelegd. Dit blijkt ook uit de e-mail van de moeder van 31 maart 2020. Volgens de moeder had het op de weg van de jeugdprofessional gelegen om een herinnering te sturen, in plaats van te veronderstellen dat de moeder geen behoefte meer had aan een afsluitend gesprek.
4.2.4 Het College overweegt als volgt:
In de Beroepscode is in artikel I (Beëindiging van de professionele relatie) vastgelegd dat de jeugdprofessional verantwoordelijk is voor een zorgvuldige afsluiting van de hulpverlening als de jeugdprofessional niet (meer) kan voldoen aan de hulpvraag. Onder zorgvuldige afsluiting van de hulpverlening wordt onder meer verstaan dat de jeugdprofessional de beslissing om de hulpverlening af te sluiten verantwoordt tegenover de cliënt, in dit geval de moeder. In het verlengde hiervan heeft de moeder verwezen naar een eerdere beslissing van het College van Toezicht (zaaknummer 17.083T) waarin (ten overvloede) was overwogen dat het op de weg ligt van een jeugdprofessional om zelf het initiatief te nemen om een (eind)gesprek met de cliënt aan te gaan in het kader van het beëindigen van de professionele relatie.
Het College stelt vast dat in onderhavige zaak de jeugdprofessional rond december 2019 het dossier heeft overgedragen aan een collega in verband met haar aanstaande (pre)pensioen. Op 9 maart 2020 heeft de jeugdprofessional per e-mail een eindgesprek aangeboden aan de moeder. Hierbij heeft zij aangegeven dat dit gesprek niet eerder kon plaatsvinden in verband met gezondheidsproblemen en dat zij gedeeltelijk aan het werk was tot 31 maart 2020. Vervolgens heeft de moeder per e-mail van 16 maart 2020 laten weten dat zij graag met de jeugdprofessional in gesprek wilde. Alhoewel niet in het algemeen gesteld kan worden dat een reactietermijn van zeven dagen onredelijk laat is, had het naar het oordeel van het College in het onderhavige geval op de weg van de moeder gelegen om eerder te reageren op de e-mail van de jeugdprofessional. Immers, zij wist dat de jeugdprofessional nog slechts een zeer korte periode (gedeeltelijk) aan het werk was, namelijk tot 31 maart 2020.
Verder voert de jeugdprofessional aan dat zij na ontvangst van de e-mail van de moeder aan haar enkele data heeft voorgehouden, eveneens per e-mail. Doordat de moeder niet reageerde op de datavoorstellen, was de jeugdprofessional in de veronderstelling dat de moeder geen behoefte meer had aan een eindgesprek. De moeder heeft de door de jeugdprofessional gestelde gang van zaken gemotiveerd betwist in de conclusie van repliek. Onder deze omstandigheden kan het College ten aanzien van dit gedeelte van de klacht niets vaststellen, omdat aan het woord van de een niet meer geloof kan worden gehecht dan aan het woord van de ander.
Alles overziend heeft de jeugdprofessional zorgvuldig gehandeld door zelf het initiatief te nemen om een (eind)gesprek aan de moeder aan te bieden, hetgeen ook in lijn is met de Beroepscode en de jurisprudentie. Het valt te betreuren dat het inplannen van een eindgesprek vervolgens niet van de grond is gekomen, te meer nu het College uit de stukken opmaakt dat de samenwerking tussen partijen niet altijd positief is verlopen en/of ervaren en de moeder kennelijk nog vragen had over de overwegingen en het handelen van de jeugdprofessional. Zoals het College echter reeds heeft overwogen, kan het College niet de feiten vaststellen ten aanzien van de gang van zaken na de ontvangst van de positieve reactie van de moeder, waardoor op dit punt de klacht van de moeder – eveneens vaste jurisprudentie – niet gegrond kan worden bevonden.
Ten overvloede merkt het College op dat het handelen van de jeugdprofessional na het geven van een voorzet voor het eindgesprek mogelijk wel beter had gekund, door – als het College het verweer van de jeugdprofessional zou volgen – bijvoorbeeld telefonisch contact op te nemen met de moeder na het uitblijven van een reactie op de datavoorstellen. Hierbij speelt de context van de samenwerking echter ook een rol.
4.2.5 Het College is van oordeel dat de klacht ongegrond is.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gedaan door het College en op 25 januari 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn
voorzitter
mevrouw mr. T.S.A. Kloos
secretaris