College van Toezicht | N.v.t. - Geen maatregel | zaaknummer: 21.481Ta

Een jeugdbeschermer stelt dat de klager niet-ontvankelijk is in haar klacht nu zij wegens pensionering, haar leeftijd en het beëindigingen van haar registratie niet langer werkzaam zal zijn binnen het jeugddomein.

Klager is [klager], hierna te noemen: klager. De gemachtigde van klager is [de gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.

Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als sociaal werker bij [het gebiedsteam], hierna te noemen: het gebiedsteam. De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Vanaf [datum] 2018 stond zij als jeugd- en gezinsprofessional in het Kwaliteitsregister geregistreerd. Per [datum] 2022 is de jeugdprofessional uitgeschreven uit het Kwaliteitsregister Jeugd. De gemachtigde van de jeugdprofessional is de heer mr. M.C. van Mepellen Scheppink, advocaat te Rotterdam.

De schriftelijke behandeling van de klacht heeft in afwezigheid van partijen plaatsgevonden op maandag 21 maart 2022.

Het College gaat uit van:
–  het klaagschrift ontvangen op 28 september 2021;

–  het verweerschrift ontvangen op 25 januari 2022;

–  de conclusie van repliek ontvangen op 22 februari 2022;

–  de conclusie van dupliek ontvangen op 11 maart 2022.

1     De feiten

1.1 Klager heeft een klacht ingediend over het handelen van de jeugdprofessional in de periode van 10 november 2020 tot 5 februari 2021.

1.2 De jeugdprofessional is sinds 1 februari 2022 niet langer werkzaam als jeugdprofessional wegens pensionering. Op haar verzoek is haar registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd op [datum] 2022 beëindigd.

2     De klacht

Klager verwijt de jeugdprofessional dat zij:
1. het verzoek tot onderzoek partijdig heeft opgesteld;
2. klager niet de gelegenheid heeft gegeven om te reageren op het verzoek tot onderzoek, en;
3. de privacy van klager heeft geschonden door het verzoek tot onderzoek te verstrekken aan de vader.

3     De ontvankelijkheid

3.1. De jeugdprofessional verzoekt het College in haar verweerschrift om klager niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht. Samengevat en voor zover van belang voert zij daartoe aan dat zij wegens haar pensionering, haar leeftijd en het beëindigingen van haar registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd niet langer werkzaam zal zijn binnen het jeugddomein, althans geen werkzaamheden als jeugdprofessional meer zal verrichten. Een uitspraak van het College over de door klager ingediende klacht zal volgens de jeugdprofessional niet meer bijdragen aan de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Daarnaast stelt zij dat een uitspraak niet zal bijdragen aan het lerend effect voor haar als jeugdprofessional. Om haar stelling te onderbouwen, verwijst zij naar de uitspraak van het College van 28 september 2021 met zaaknummer 21.048Ta waarin het College een klager op grond van artikel 14.3 met analoge toepassing van artikel 7.7 sub b van het Tuchtreglement niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift verklaarde.

3.2 In de conclusie van repliek stelt klager het volgende. Het tuchtrecht heeft naast het doel van het bewaken van de kwaliteit van de individuele jeugdprofessional ook een leereffect voor de beroepsgroep. Het heeft een preventieve werking door het signaleren en het daarmee voorkomen van normoverschrijdend gedrag. Klager stelt dat het College in de door de jeugdprofessional aangehaalde uitspraak inzake 21.048Ta andere aspecten meewoog in de niet-ontvankelijkheidsbeslissing. Zo had de klager een ander doel dan waar de tuchtprocedure voor is bedoeld en was niet betoogd in welke mate de belangen van de klager waren geschaad. Klager benadrukt dat het handelen van de jeugdprofessional verstrekkende gevolgen voor haar heeft gehad, zoals een verstoorde relatie tussen haar en haar zoon. Ze vindt het kwalijk dat de jeugdprofessional zich niet toetsbaar opstelt en verzoekt het niet-ontvankelijkheidsverweer van de jeugdprofessional op te vatten als een verzwarende omstandigheid indien het College de klachten over de jeugdprofessional gegrond verklaart.

3.3 In de conclusie van dupliek herhaalt de jeugdprofessional haar standpunt. Met verwijzing naar de eerdere beslissing van het College inzake 21.048Ta stelt zij dat het tuchtrecht er in het bijzonder naar streeft dat een jeugdprofessional kan leren van de beoordeling van zijn of haar professionele handelen. Een oordeel van het College zal in haar geval niet bijdragen aan de kwaliteit van de beroepsuitoefening of het lerend effect voor haar als jeugdprofessional nu zij geen jeugdprofessional meer is, geen werkzaamheden meer zal verrichten in die hoedanigheid en niet meer werkzaam zal zijn binnen het jeugddomein. Tevens stelt zij dat er geen sprake kan zijn van een ‘klacht’ in de zin van het Tuchtreglement nu zij niet langer is aan te merken als ‘jeugdprofessional’ zoals bedoeld in artikel 1 van het Tuchtreglement.

3.4 Het College overweegt als volgt. Met een registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd onderwerpt een jeugdprofessional zich aan de algemene tuchtnorm, waarbij rekening wordt gehouden met de professionele standaard, in het geval van de jeugdprofessional de beroepscode voor zowel Jeugdzorgwerker als Jeugd- en Gezinsprofessional, richtlijnen en veldnormen. Het tuchtrecht beoogt enerzijds dat een geregistreerde jeugdprofessional wordt beoordeeld op zijn professionele handelen en anderzijds heeft het tuchtrecht als doel dat naast de betreffende jeugdprofessional eenieder die werkt in het jeugddomein van deze toetsing kan leren en zichzelf kan verbeteren. Dit kan een wezenlijke bijdrage leveren aan de preventie van normoverschrijdend gedrag door de betreffende jeugdprofessional en aan de kwaliteitsverbetering van de dienstverlening binnen het jeugddomein in het algemeen. Het tuchtrecht dient hiermee een doel dat het belang van de (individuele) partijen overstijgt.

De registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd brengt mee dat een professional zich toetsbaar opstelt en verantwoording aflegt voor zijn of haar professionele handelen dat plaats heeft gevonden tijdens de registratieperiode. Het feit dat een jeugdprofessional niet langer werkzaam is in het jeugddomein of niet langer geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd, doet hier niet aan af.

De jeugdprofessional is van [datum] 2013 tot [datum] 2022 geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd. Het handelen en het nalaten waar de klager over klaagt valt binnen de registratieperiode van de jeugdprofessional. Het College ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de jeugdprofessional ook na het beëindigen van de registratie kan worden beoordeeld op het handelen dat tijdens de registratieperiode heeft plaatsgevonden. Dit maakt dat een belanghebbende een klacht bij het College kan indienen over het handelen van de jeugdprofessional, ook als de jeugdprofessional inmiddels gepensioneerd is of niet meer werkzaam is in het jeugddomein. Het standpunt van de jeugdprofessional dat een uitspraak niet zal bijdragen aan de kwaliteit van de beroepsuitoefening en het lerend effect voor haar als jeugdprofessional, weegt volgens het College niet op tegen het algemene doel van het tuchtrecht. Daarnaast overweegt het College dat reflectie door de jeugdprofessional in een tuchtprocedure kan bijdragen aan het vertrouwen in de jeugdzorg. Voor zover de jeugdprofessional heeft aangevoerd dat in een eerdere beslissing van het College een klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klaagschrift, benadrukt het College dat zij bij deze niet-ontvankelijkheidsverklaring meewoog dat de klager een ander doel had bij het voeren van de tuchtprocedure dan waarvoor het tuchtrecht is bedoeld.

3.5 De slotsom is dat klager ontvankelijk is in haar klacht.

4     De beslissing

Het College komt tot de volgende beslissing:

  • verklaart klager ontvankelijk in haar klacht;
  • bepaalt met analoge toepassing van artikel 7.8 onder d van het Tuchtreglement (versie 1.4) dat beroep instellen tegen deze beslissing slechts mogelijk is nadat het College van Toezicht heeft beslist in een eindbeslissing, zoals bedoeld in artikel 10.1 tot en met 10.3 van het Tuchtreglement.

Over de voortgang van de procedure worden partijen zo spoedig mogelijk na het verzenden van deze uitspraak door het bureau SKJ geïnformeerd.

Deze beslissing is op 2 mei 2022 genomen door het College van Toezicht in de samenstelling van mevrouw mr. E.M. Jacquemijns (voorzitter), mevrouw D.J.E. de Graaf en de heer H.A. ten Hove,  (beiden lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw mr. B. van Amerongen (secretaris).

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter

mevrouw mr. B. van Amerongen, secretaris