Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
de heer mr. M.A. Stammes, voorzitter,
de heer H.K. Blok, lid-beroepsgenoot,
de heer E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [plaats],
op 10 december 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij [de GI], hierna te noemen: de GI.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T. Kuijs.
De vader wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer M.E. Kranenburg, werkzaam bij AKJ.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. K.M. ten Pas, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ontvangen op 10 december 2020;
- het verweerschrift ontvangen op 4 mei 2021.
1.2 De digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de hiervoor genoemde gemachtigden. De klacht is gezamenlijk behandeld met de klacht in zaaknummer 20.525Ta.
1.3 Op 24 juni 2021 zijn partijen bericht dat de oorspronkelijke voorzitter wegens overmacht onverhoopt is verhinderd tijdens de mondelinge behandeling van de klacht. In het belang van de voortgang van de procedure is besloten de voorzitter te vervangen door de heer mr. M.A. Stammes. Partijen zijn erop gewezen dat de heer Stammes gebruikelijk de voorzitter is van het College van Beroep, maar in deze zaak enkel zal optreden als voorzitter van het College van Toezicht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om tegen de wijziging van de voorzitter bezwaar te maken, maar hebben dit niet gedaan.
1.4 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.
2 De feiten
Het College gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen: een dochter die is geboren in 2007 en een zoon die is geboren in 2009. De relatie tussen de ouders is beëindigd. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
2.2 De kinderrechter heeft op 1 mei 2018 de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
2.3 De GI heeft de kinderrechter verzocht om de zorgregeling die op 15 april 2015 is vastgesteld, te wijzigen. Op 29 oktober 2018 heeft de kinderrechter de zorgregeling gewijzigd en heeft – kort weergegeven – bepaald dat de kinderen in de even weken van woensdagmiddag tot donderdagochtend en het weekend in de oneven weken bij de vader verblijven. De vakanties bepalen de ouders in onderling overleg.
2.4 De jeugdprofessional heeft vanaf 1 november 2019 de uitvoering van de ondertoezichtstelling over de dochter overgenomen van een collega. Een andere collega, tevens beklaagde in zaaknummer 20.525Ta, is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling over de zoon. In de periode van 1 november 2019 tot 20 mei 2020 hebben de jeugdprofessional in deze zaak samengewerkt.
2.5 Op 22 januari 2020 hebben de jeugdprofessional en zijn collega een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gestuurd. Reden hiervoor is dat de GI het voornemen heeft om op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen die bestaat uit een bezoekfrequentie van een keer per veertien dagen op de woensdagmiddag anderhalf uur. De bezoeken worden begeleid en zijn op een neutrale plek.
2.6 Op 29 januari 2020 heeft de advocaat van de vader telefonisch contact gehad met de jeugdprofessional en heeft de advocaat vervolgens een e-mail gestuurd aan beide jeugdprofessionals. In dit e-mailbericht maakt de advocaat kenbaar dat de vader zich op inhoudelijke en formele punten niet met de vooraankondiging schriftelijke aanwijzing kan verenigen. De advocaat stelt zich – kort weergegeven – op het standpunt dat de GI in dit geval geen schriftelijke aanwijzing kan geven op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek aangezien er geen sprake is van een uithuisplaatsing.
2.7 Op 29 januari 2020 is de schriftelijke aanwijzing aan de vader verzonden.
2.8 Op 30 januari 2020 erkent de jeugdprofessional dat de schriftelijke aanwijzing niet juist is en dat er een verzoekschrift wordt ingediend bij de kinderrechter om de zorgregeling te wijzigen.
2.9 De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2013 in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) geregistreerd. In de periode van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker. Met ingang van [datum] 2018 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
De klacht wordt besproken en beoordeeld. Eerst worden de klacht en het verweer zakelijk en samengevat weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.
4.1 De klacht
4.1.1 De jeugdprofessional heeft verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld met betrekking tot de omgang.
Toelichting:
De vader noemt in zijn klaagschrift vier voorbeelden waaruit naar zijn mening blijkt dat de jeugdprofessional met betrekking tot de omgang onzorgvuldig heeft gehandeld. Allereerst is de vader van mening dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing heeft afgegeven. De jeugdprofessional heeft eerst een vooraankondiging gegeven en is pas later gaan uitzoeken of daar een bevoegdheid voor was. De vader stelt dat dit verwijtbaar onzorgvuldig is. Van een jeugdprofessional mag worden verwacht dat wanneer deze rechten van een ouder wil inperken, hij of zij daar zeer zorgvuldig mee omgaat.
Daarnaast heeft de jeugdprofessional op 2 april 2020 een e-mail gestuurd naar aanleiding van de adviezen die er zijn vanuit de overheid om in verband met corona zoveel mogelijk thuis te blijven. De jeugdprofessional neemt een besluit op basis van die adviezen en neemt het volgende op: “Het gevolg hiervan is (..) dat er zolang deze adviezen van kracht zijn (..) geen bezoeken kunnen plaatsvinden.” De vader vraagt naar aanleiding van de e-mail ter verduidelijking of het hier om een advies gaat, maar hij kan de jeugdprofessional in eerste instantie niet bereiken. Op 6 april 2020 volgt een reactie van de jeugdprofessional dat het gaat om een advies en dat hij zich ervan bewust is dat hij hierover niet mag besluiten. De vader is echter van mening dat de tekst in de e-mail van 2 april 2020 een besluit betreft en geen advies. Ook hier lijkt, net als bij de schriftelijke aanwijzing, eerst te zijn gehandeld voordat er (juridisch)advies is ingewonnen.
Op 21 april 2020 is er naar de mening van de vader wederom sprake van een situatie waarbij de jeugdprofessional eerst handelt en daarna pas uitzoekt hoe de juridische gang van zaken is. De jeugdprofessional kondigt aan dat het bezoek niet meer bij moeder thuis is, maar bij een parkeerterrein. De vader maakt hier bezwaar tegen en wijst op de beschikking waarin de zorgregeling is vastgelegd en waarin expliciet is bepaald dat de vader de kinderen bij de moeder ophaalt en bij moeder terugbrengt. Nadat de jeugdprofessional bij de vader de beschikking heeft opgevraagd, komt hij terug op de locatie van ophalen.
Tot slot verwijst de vader naar het kennismakingsgesprek dat tussen hem en de jeugdprofessional op 5 februari 2020 heeft plaatsgevonden. De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij één dag voor dit kennismakingsgesprek een rapportage heeft verzonden naar de rechter waarin is opgenomen dat de vader tot op heden niet mee heeft willen werken aan hulpverlening, hij zich niet transparant heeft opgesteld en dat er wordt gewerkt aan een verzoekschrift tot wijziging van de zorgregeling. Tijdens het kennismakinggesprek heeft de jeugdprofessional echter niet over dit rapport gesproken en heeft – zo lijkt – die dag nog wel verbinding proberen te zoeken met de vader. Voor de vader is dit wrang en zijn vertrouwen in de jeugdhulp is hierdoor weg.
4.1.2 De jeugdprofessional stelt dat hij tijdens het geven van de schriftelijke aanwijzing niet op de hoogte was van de zorgregeling die de rechter op 28 oktober 2018 heeft vastgesteld. De jeugdprofessional heeft aan de jeugdbeschermer van de dochter gevraagd, beklaagde in 20.525Ta, of er sprake was van een zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld. Volgens de jeugdbeschermer was dit niet het geval. De jeugdprofessional is hier vervolgens vanuit gegaan. Hij realiseert zich echter dat dit onzorgvuldig is en daarom heeft hij ook direct zijn excuses gemaakt en erop toegezien dat de advocaatkosten die de vader heeft gemaakt door de GI werden vergoed.
Voor wat betreft de situatie tijdens het begin van de coronamaatregelen stelt de jeugdprofessional dat er in het begin nog veel onduidelijkheid en onzekerheid was en er werd geen enkel risico genomen. Mede in verband met de angst bij de dochter en haar moeder heeft de jeugdprofessional de vader geïnformeerd dat de bezoeken tijdelijk geen doorgang konden vinden. Met de kennis van dat moment leek dit de jeugdprofessional het beste. De jeugdprofessional is echter tegemoet gekomen aan de bezwaren van de vader en de omgang is weer hervat.
Ten aanzien van de locatie van het bezoek stelt de jeugdprofessional dat hij op basis van de contacten met de moeder van de dochter ervoor heeft gekozen om de locatie voor het ophalen te wijzigen van de voordeur van de moeder, naar een parkeerterrein in het zicht van de woning van de moeder. De jeugdprofessional meent dat dit in overeenstemming is met de beschikking van de rechter. De jeugdprofessional wilde echter voorkomen dat de omgang met de dochter niet door zou kunnen gaan in verband met de weigerachtige houding van de vader en heeft daarom gekozen niet zijn poot stijf te houden, maar met de vader mee te bewegen. De jeugdprofessional is dan, zoals klager stelt, ook niet terugkomen op zijn besluit na het lezen van de beschikking, maar heeft in het belang van alle betrokken gezocht naar een andere oplossing.
Tot slot stelt de vader over het kennismakingsgesprek en de daaraan voorafgaande verstuurde rapportage naar de rechtbank dat hij als nieuwe jeugdbeschermer heeft geprobeerd de verbinding te zoeken met de vader. De vader was voorafgaand aan het kennismakingsgesprek ervan op de hoogte dat er een verzoek tot wijziging van de zorgregeling in de maak was. Het rapport dat op 4 februari 2020 is verstuurd, betreft alle bevindingen tot dan toe bij de casus betrokken jeugdprofessional en beschrijft de situatie tot het moment van het schrijven van de brief. Concluderend herkent de jeugdprofessional zich niet in het verwijt dat onzorgvuldig is in zijn besluitvorming. De wijze van communiceren is ingegeven door het feit dat redelijk overleg met de vader niet mogelijk was. Uit de aangehaalde voorbeelden blijkt naar de mening van de jeugdprofessional dat hij steeds in het belang van de dochter heeft gezocht naar oplossingen waar ook de vader zich in kon vinden.
4.1.3 Het College stelt vast dat de vader er in de kern over klaagt dat de jeugdprofessional op diverse momenten eerst heeft gehandeld en daarna pas heeft uitgezocht of hij daartoe (juridisch) bevoegd was. Het College volgt deze klacht van de vader voor zover dit het handelen van de jeugdprofessional ten aanzien van de (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing betreft. Het geven van de (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing is niet zorgvuldig verlopen, wat de jeugdprofessional ook heeft erkend. De jeugdprofessional heeft niet gehandeld in overeenstemming met de wettelijke kaders die gelden rondom het geven van schriftelijke aanwijzingen. In zoverre is het College van oordeel dat de jeugdprofessional hiermee artikel B (Bevordering deskundigheid) van de Beroepscode voor de Jeugd- en gezinsprofessional, hierna: de Beroepscode, heeft geschonden. Het College overweegt daarbij wel dat de stappen die de jeugdprofessional heeft genomen om de fout te herstellen zorgvuldig zijn geweest waardoor het tuchtrechtelijk verwijt beperkt is. De overige voorbeelden die de vader in zijn klacht noemt volgt het College niet. Zo overweegt het College dat er aan het begin van de uitbraak van de coronapandemie nog veel onduidelijk was over hoe te handelen, waardoor het begrijpelijk wordt geacht dat de jeugdprofessional hierin ook nog zoekende was. Ten aanzien hiervan is er dan ook geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijt. Voor wat betreft het kennismakingsgesprek op 5 februari 2020 was het zorgvuldiger geweest als de jeugdprofessional de verstuurde rapportage had besproken, maar gaat het hier om handelen dat beter had gekund en is er geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijt. Tot slot ziet een verwijt van de vader op de locatie van het bezoek op 21 april 2020. Ook ten aanzien hiervan is het College van oordeel dat er geen sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt. De jeugdprofessional heeft in het belang van de dochter gezocht naar de meest passende oplossing en heeft gemotiveerd toegelicht hoe het proces rondom de locatie van het bezoek is verlopen.
4.1.4 Het College is van oordeel dat het klacht deels gegrond is voor zover het verwijt ziet op het geven van de (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing. Voor het overige is de klacht ongegrond.
4.2 Conclusie
4.2.1 Het College komt tot de slotsom dat de jeugdprofessional een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien het geven van de (vooraankondiging) schriftelijke aanwijzing en de jeugdprofessional heeft met dit handelen artikel B (Bevordering deskundigheid) van de Beroepscode geschonden. Het College heeft reeds onder 4.1.3 overwogen dat dit tuchtrechtelijk verwijt beperkt is. Erop gelet dat het een eenmalige misslag betreft, de jeugdprofessional de fout heeft erkend en na het ontdekken van deze fout zorgvuldig heeft gehandeld, ziet het College geen aanleiding om aan de jeugdprofessional een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart de klacht deels gegrond en deels ongegrond;
- ziet af van het opleggen van een maatregel aan de jeugdprofessional.
Aldus gedaan door het College en op 12 augustus 2021 aan partijen toegezonden.
de heer mr. M.A. Stammes,
voorzitter
mevrouw mr. T. Kuijs,
secretaris