Klager is [de klager], hierna te noemen: de vader. De gemachtigde van de vader is [de gemachtigde], partner van de vader.
Beklaagde is [de jeugdprofessional], hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als ambulant gezinsbehandelaar bij [de instelling]. De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2018 als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd. De gemachtigde van de jeugdprofessional is [de gemachtigde], collega van de jeugdprofessional.
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2021 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en de gemachtigden.
Het College gaat uit van het aangepaste klaagschrift (ontvangen op 12 april 2021), het verweerschrift (ontvangen op 12 juli 2021) en wat besproken is tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.
1 De feiten
1.1 De vader heeft een minderjarige dochter (geboren in 2015). De vader en de moeder van de dochter zijn uit elkaar. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de dochter uit.
1.2 De jeugdprofessional is per 29 november 2019 gestart met het verlenen van intensieve pedagogische thuishulp (hierna te noemen: IPT). De jeugdprofessional heeft de IPT gestopt op 15 oktober 2020. De jeugdprofessional is ook betrokken geweest bij het begeleiden van de omgang tussen de dochter en haar moeder.
1.3 Tijdens de betrokkenheid van de jeugdprofessional stond de dochter onder toezicht van de gecertificeerde instelling [de GI]. De ondertoezichtstelling is door de kinderrechter voor het eerst op 25 juli 2018 uitgesproken en nadien verlengd. De dochter woonde aanvankelijk bij de moeder, maar op 29 maart 2019 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend. Op 19 december 2019 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de dochter bij de vader bepaald. De ondertoezichtstelling is per 17 februari 2021 beëindigd.
2 Het beoordelingskader
2.1 Het College beantwoordt de vraag of de bij SKJ geregistreerde jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en toetst dit handelen aan de algemene tuchtnorm. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional (hierna te noemen: de Beroepscode), de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.
3 Beoordeling van de klacht
De klacht bestaat uit vier klachtonderdelen. Deze worden hieronder weergegeven en vervolgens beoordeeld.
3.1 Klachtonderdeel 1
3.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional een gebrek aan communicatie. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.1.2 Het College overweegt als volgt. De vader heeft het klachtonderdeel met vier voorbeelden toegelicht. Het College acht het handelen van de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar ten aanzien van het voorbeeld dat de jeugdprofessional onvoldoende geïnformeerd heeft naar het welzijn van de dochter, daartoe wordt als volgt overwogen.
Voor wat betreft de verleende IPT stelt het College vast dat dit een intensieve vorm van jeugdhulp is, gericht op het versterken van de opvoedvaardigheden van de opvoeders waarbij aandacht is voor gedrags- en ontwikkelingsproblemen van jeugdigen (indien daarvan sprake is). Het streven is dat negatieve interacties binnen het gezin omgezet worden in positieve, met herstel van de relaties. Normaal gesproken wordt IPT verleend in de dagelijkse leefomgeving van het gezin. De jeugdprofessional stelt zich op het standpunt dat zij voldoende geïnformeerd was over de dochter omdat zij haar één keer in de drie weken zag tijdens de begeleide omgangsmomenten en de betrokken speltherapeut haar op de hoogte hield. Ook verwijst de jeugdprofessional naar de Whatsappberichten om te onderbouwen dat zij voldoende geïnformeerd heeft naar het welzijn van de dochter. Het College kan het standpunt van de jeugdprofessional niet volgen. IPT is een intensieve vorm van jeugdhulp waarvoor afzonderlijke, (zeer) frequente, afspraken dienen te worden gemaakt. Dat het in deze casus niet mogelijk was om IPT in de thuissituatie te bieden vanwege het coronavirus en het landelijke advies van thuiswerken, kan het College volgen. Dit is een afweging die elke jeugdprofessional dient te maken (in overeenstemming met het beleid van zijn of haar organisatie), mede afhankelijk van de ernst van de problematiek van een jeugdige. Dat neemt echter niet weg dat de jeugdprofessional alsnog de plicht had om de IPT op een andere wijze vorm te geven, waarbij voldoende hulp geboden kon worden en met aandacht voor de gedrags- en ontwikkelingsproblemen van de dochter. In deze casus zijn afspraken als alternatief middels beeldbellen vormgegeven. Het is het College uit de stukken niet gebleken dat daarbij voldoende aandacht is geweest voor de problematiek van de dochter of dat daar voldoende navraag naar is gedaan. Dit blijkt, anders dan de jeugdprofessional stelt, niet uit de overgelegde Whatsappberichten, evenmin dat zij geïnformeerd heeft naar het welzijn van de dochter. Het College leest in de berichten (naast data met afspraken) dat de partner van de vader meerdere situaties schetst waar zij en de vader tegenaan lopen vanwege naar hun zeggen de hechtingsproblematiek van de dochter. Een terugkoppeling of reactie daarop van de jeugdprofessional ontbreekt in de berichten. Ook is niet gebleken of na verloop van tijd geïnformeerd wordt of de thuissituatie, dan wel het gedrag van de dochter, door de geboden IPT is verbeterd. Met verwijzing naar artikel A (jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen) van de Beroepscode wordt geconcludeerd dat de jeugdprofessional de ontwikkeling en opvoeding van de dochter onvoldoende bevorderd heeft, omdat daar onvoldoende navraag naar is gedaan. Ook is niet gebleken dat de vader en zijn partner voldoende handvatten zijn meegegeven om de situatie te verbeteren. Het College acht dit niet in lijn met het verlenen van IPT en een schending van genoemd artikel uit de Beroepscode.
Het handelen ten aanzien van de andere drie voorbeelden wordt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht. De jeugdprofessional wordt in het tweede voorbeeld verweten dat zij niet of slecht communiceert. Dat is het College niet gebleken. Uit de stukken blijkt dat er op verschillende manieren contact is geweest: zowel per Whatsapp, e-mail, telefonisch en via beeldbellen. Het verwijt van slechte communicatie is niet voorzien van concrete onderbouwing waardoor het College dat niet kan beoordelen. Het derde voorbeeld is dat de jeugdprofessional per september 2020 besloten heeft de afspraken per e-mail te maken en vast te leggen, terwijl dat in de periode daarvoor per Whatsapp of telefonisch ging. Het College overweegt dat de jeugdprofessional tot een zekere hoogte een eigen professionele bevoegdheid heeft om te beslissen op welke wijze afspraken worden gemaakt en vastgelegd, waarbij gedurende een traject de werkwijze kan veranderen. Van belang is dat de betrokkenen de gemaakte afspraken kunnen terugvinden en dat ze in het dossier worden vastgelegd (wanneer dat noodzakelijk is voor de hulpverlening). Het per e-mail maken of terugkoppelen van afspraken, acht het College een gebruikelijke werkwijze en in lijn met de professionele standaard. Tot slot wordt de jeugdprofessional in het laatste voorbeeld verweten dat zij één dag voor haar vakantie een datavoorstel doet, voor een afspraak die kort na haar vakantie ligt. Daardoor zou onvoldoende afgestemd kunnen worden. Hoewel dit niet bevorderlijk wordt geacht voor het daadwerkelijk vastleggen van een datum, kan dit – mede gelet op de hoge werkdruk – bij wijze van uitzondering een keer voorkomen. Bovendien is in dit geval de betreffende afspraak in overleg met betrokkenen op een ander moment tot stand gekomen. De jeugdprofessional heeft ten aanzien van deze afspraak dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
3.1.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond is, namelijk ten aanzien van het verwijt dat de jeugdprofessional onvoldoende geïnformeerd heeft naar het welzijn van de dochter.
3.2 Klachtonderdeel 2
3.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij een gemaakte afspraak niet nakomt. De jeugdprofessional heeft het verwijt erkend, en haar afweging daartoe uiteengezet.
3.2.2 Het College stelt uit de overgelegde stukken vast dat de betrokken jeugdbeschermer vanuit de ondertoezichtstelling op 24 augustus 2020 een e-mail aan de moeder en de jeugdprofessional gestuurd heeft waarin een gemaakte afspraak wordt teruggekoppeld. De afspraak is dat de moeder niet alleen met de dochter mag zijn, ook niet tijdens toiletbezoeken, omdat de dochter in het verleden door de moeder negatief beïnvloed is. De jeugdprofessional heeft erkend dat ze ondanks deze afspraak, de moeder en de dochter alleen naar het toilet heeft laten gaan. Zij heeft dat toegestaan, omdat zij op basis van haar ervaringen binnen het traject het vertrouwen had dat de moeder haar dochter niet negatief zou beïnvloeden. Het College is van oordeel dat het op de weg van de jeugdprofessional had gelegen om haar (positieve) bevindingen en haar zienswijze over de gemaakte afspraak met de betrokkenen te delen om zo in overleg te bepalen of de gemaakte afspraak al dan niet kon worden herzien. Dat dit niet gedaan is, acht het College een schending van artikel G (overeenstemming/instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode. Daarnaast acht het College ook artikel D (bevorderen van het vertrouwen in de jeugdhulp en jeugdbescherming) van de Beroepscode geschonden, omdat het niet nakomen van afspraken het vertrouwen in de jeugdhulp schendt. Het wordt positief geacht dat de jeugdprofessional zich (achteraf bezien) realiseert dat het niet haar positie was om zonder overleg anders te handelen, en dat wordt ingezien dat het in het belang van de cliënt is om afspraken na te komen nu dit zorgt voor duidelijkheid en vertrouwen binnen een traject en werkrelatie.
3.2.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.
3.3 Klachtonderdeel 3
3.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij niet transparant en eerlijk is. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.2 Het College overweegt als volgt. In de toelichting op het klachtonderdeel wordt het verwijt als volgt uitgelegd. De jeugdprofessional heeft nagelaten de vader (en zijn partner) te informeren dat er rapportages gemaakt zijn over de begeleide omgang en de overdrachtsmomenten. De rapportages over de begeleide omgang tussen de moeder en de dochter zijn vervolgens door de moeder aan de rechtbank gestuurd. Dit was de reden waardoor de vader en zijn partner ermee bekend werden dat rapportages opgesteld zijn. De jeugdprofessional heeft zich op het standpunt gesteld dat zij verplicht is rapportages op te stellen waardoor dit gegeven bekend moest zijn bij vader en zijn partner. Daarnaast betrof het volgens de jeugdprofessional een rapportage waar alleen de moeder recht op had, omdat het over de begeleide omgang tussen de moeder en dochter ging. Dat maakt volgens de jeugdprofessional dat op haar geen plicht rust om de vader te laten weten dat zij de rapportage met de moeder deelt. Het College volgt de jeugdprofessional niet in haar standpunt. De jeugdprofessional is verplicht haar cliënten van voldoende informatie te voorzien over het hulpverleningstraject. Dat volgt uit artikel F (informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode. Het College is van oordeel dat daaronder ook wordt verstaan dat cliënten bij de start van de hulpverlening (of gedurende het traject) worden geïnformeerd over de wijze van verslaglegging, omdat dit een belangrijk onderdeel is van een hulpverleningstraject. Dit heeft de jeugdprofessional niet gedaan waardoor zij in strijd gehandeld heeft met genoemd artikel uit de Beroepscode en het klachtonderdeel gegrond is.
3.3.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.
3.4 Klachtonderdeel 4
3.4.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat ze de rapportage niet volgens de AVG wet heeft opgesteld. De jeugdprofessional heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.2 Het College stelt vast dat in de rapportage over de overdrachtsmomenten de volgende zin is opgenomen: “Verder meldt [de partner van de vader] mij waar [de dochter] bij staat dat ze een klacht tegen [de instelling] hebben ingediend.” Dit had volgens de vader niet in de rapportage opgenomen mogen worden, omdat dit vertrouwelijke informatie over hem en zijn partner betreft waar de moeder geen recht op heeft volgens de AVG. Het College is het met de vader eens dat de moeder geen recht heeft op vertrouwelijke informatie over de vader. De jeugdprofessional heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat het hier niet ging om vertrouwelijke informatie nu de desbetreffende mededeling gedaan was in aanwezigheid van de moeder, althans dat zij in de nabije omgeving was en het gesprek gehoord had. Op grond van artikel 7.3.8 lid 1 van de Jeugdwet is een jeugdprofessional verplicht een dossier in te richten met betrekking tot de jeugdhulp. Deze verplichting geldt slechts voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de betrokkenen noodzakelijk is. De jeugdprofessional heeft een eigen afweging te maken of het voor de goede hulpverlening noodzakelijk is om bepaalde informatie in een rapportage (als onderdeel van het dossier) op te nemen. Naar het oordeel van het College heeft de jeugdprofessional voldoende uiteengezet wat haar afweging is geweest en waarom zij het noodzakelijk heeft gevonden deze informatie in de rapportage op te nemen. Kortgezegd omdat de mededeling (emotionele) impact op de moeder heeft gehad, en ook op de dochter die tijdens het gesprek aanwezig was. Het College kan de jeugdprofessional hierin volgen.
3.5.3 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.
4 Maatregel: waarschuwing
4.1 Het College ziet aanleiding om de jeugdprofessional de maatregel van waarschuwing op te leggen. Het College neemt het de jeugdprofessional kwalijk dat zij onvoldoende geïnformeerd heeft naar het welzijn van de dochter tijdens een intensieve vorm van jeugdhulp (IPT). De belangen van de dochter zijn daarmee onvoldoende gediend. Juist een intensief traject vergt een frequente betrokkenheid van een jeugdprofessional en een outreachende opstelling. Omdat de jeugdprofessional daarnaast ook een afspraak heeft geschonden en de vader en zijn partner onvoldoende geïnformeerd heeft over de wijze van verslaglegging, rechtvaardigt dit naar het oordeel van het College de maatregel van waarschuwing.
Overstijgend wordt opgemerkt dat de communicatie niet optimaal is verlopen tussen partijen. Het College wijst erop dat de jeugdprofessional zich ervan bewust moet zijn dat communicatiemisverstanden aanzienlijke gevolgen kunnen hebben, bijvoorbeeld in het vertrouwen dat een cliënt heeft in het hulpverleningstraject. Het College neemt aan dat deze beslissing bijdraagt aan verdere bewustwording hierover bij de jeugdprofessional.
5 De beslissing
Het College komt tot de volgende beslissing:
– verklaart klachtonderdeel 1, gedeeltelijk, en klachtonderdelen 2 en 3 gegrond;
– verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
– legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is op 26 november 2021 genomen door de heer mr. R. Orie (voorzitter), mevrouw D.J.E. de Graaf en mevrouw M. Roex (beide lid-beroepsgenoot), bijgestaan door mevrouw L.C. Groen (secretaris).
de heer mr. R. Orie, voorzitter
mevrouw mr. L.C. Groen, secretaris