Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw D.J.E. de Graaf, lid-beroepsgenoot,
mevrouw H.W. Kamphof, lid-beroepsgenoot,
over het door:
detacheringsbureau [detacheringsbureau], gevestigd te [plaats 1], vertegenwoordigd door [naam directeur], directeur, en opdrachtgever gemeente [plaats 2], vertegenwoordigd door [naam coördinator integriteit], Coördinator Integriteit, en [naam adviseur], Arbeid, Organisatie en Gezondheid (AOG) adviseur, tezamen genoemd: klagers,
op 8 september 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[beklaagde], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam geweest als gezins- en jongerencoach bij de gemeente [plaats 2], gedetacheerd via [detacheringsbureau].
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. L.C. Groen.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
– het aangepaste klaagschrift ontvangen op 17 september 2020;
– het verweerschrift ontvangen op 5 oktober 2020;
– het door het College verzochte aanvullende verweerschrift ontvangen op 3 december 2020.
1.2 Vanwege het coronavirus is de klacht digitaal via Teams behandeld (overeenkomstig artikel 9 tot en met 13 van de Tijdelijke regeling i.v.m. COVID-19, versie 4 december 2020). Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. Voor het plannen van de digitale behandeling zijn in januari 2021 verhinderdata opgevraagd. Op 12 januari 2021 heeft de jeugdprofessional zijn verhinderdata doorgegeven: februari tot mei 2021. Op 30 maart 2021 zijn partijen uitgenodigd voor de digitale behandeling op 10 mei 2021. Na 12 januari 2021 heeft het College geen berichten en reacties meer van de jeugdprofessional ontvangen. Op 22 april 2021 heeft het College daarom een aangetekend schrijven aan de jeugdprofessional verzonden met de vraag om uiterlijk 28 april 2021 te laten weten of hij voornemens is deel te nemen aan de geplande digitale behandeling op 10 mei 2021. Ook op het aangetekend schrijven heeft de jeugdprofessional niet gereageerd. Partijen zijn vervolgens op 3 mei 2021 geïnformeerd dat het College ervan uitgaat dat de jeugdprofessional niet deelneemt aan de digitale behandeling maar dat de behandeling wel doorgaat. De digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op maandag 10 mei 2021 in aanwezigheid van de drie vertegenwoordigers namens de klagers.
1.3 Na afloop van de digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.
2 De feiten
Het College gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De jeugdprofessional is via [detacheringsbureau] gedetacheerd geweest als gezins- en jongerencoach bij de gemeente [plaats 2]. Zijn werkzaamheden bestonden uit het ondersteunen van gezinnen en waar nodig ook eventueel extra professionele hulp of begeleiding aanbieden. In zijn functie begeleidde de jeugdprofessional vanaf vanaf eind augustus/begin september 2019 een vrouw en haar gezin.
2.2 Op 21 oktober 2019 hebben [detacheringsbureau] en de manager van de jeugdprofessional een melding ontvangen van een vermoeden van integriteitschending. Vermoed werd dat de jeugdprofessional naast zijn professionele contacten met voornoemde vrouw ook privé een relatie zou onderhouden. De jeugdprofessional is op 22 oktober 2019 geïnformeerd over de melding en in de gelegenheid gesteld daarop mondeling te reageren. Het gesprek heeft dezelfde dag plaatsgevonden met de jeugdprofessional, de gebiedscoördinator en AOG adviseur van de gemeente [plaats 2]. Blijkens het gespreksverslag heeft de jeugdprofessional tijdens het gesprek erkend dat hij twee weken daarvoor per telefoon en whatsapp met de vrouw had afgesproken om elkaar op een festival te ontmoeten. De jeugdprofessional heeft erkend dat hij met de vrouw gezoend heeft tijdens of na afloop van het festival, maar betwist dat hij een relatie met haar had. Vervolgens is de jeugdprofessional bij de gemeente [plaats 2] per direct van de opdracht afgehaald.
2.3 De jeugdprofessional stond vanaf [datum] 2018 als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Zijn registratie is per [datum] 2021 beëindigd nadat de jeugdprofessional daar op 21 augustus 2020 een verzoek toe had ingediend.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
De klacht zoals geformuleerd in het klaagschrift wordt besproken en beoordeeld. Zowel de klacht als het verweer wordt zakelijk en samengevat weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.
4.1 De klacht
4.1.1 Klagers verwijten de jeugdprofessional integriteitsschending.
Toelichting:
De jeugdprofessional heeft in de privésfeer afgesproken met een cliënte, de moeder van één van de gezinnen waarbij hij in zijn functie betrokken was, en met haar gezoend. De jeugdprofessional heeft dit bevestigd op 22 oktober 2019 in een gesprek met de gebiedscoördinator en AOG adviseur van de gemeente [plaats 2]. Klagers hebben daartoe het betreffende gespreksverslag overgelegd. Met dit handelen heeft de jeugdprofessional volgens klagers ernstig in strijd gehandeld met de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional, o.a. op integriteit, betrouwbaarheid en betrokkenheid (met gepaste afstand).
Als gezins- en jongerencoach kom je in de vertrouwde omgeving van mensen en bouw je een persoonlijke professionele relatie op. Een jeugdprofessional heeft gezag en oefent invloed uit waardoor cliënten (soms) sterk afhankelijk zijn. Door het aangaan van een persoonlijke relatie, die meer inhield dan enkel een professionele, zijn de belangen van de betreffende cliënte ver uit het oog verloren. De jeugdprofessional heeft de cliënte en het gezin in een kwetsbare positie gebracht. In een afhankelijkheidsrelatie als deze is het van belang dat cliënten goed beschermd worden.
4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional heeft in zijn eerste verweerschrift bezwaar gemaakt tegen de ingediende klacht en verzocht de klacht te seponeren. Ook is verzocht het gespreksverslag te vernietigen en niet te gebruiken omdat het gesprek niet gevoerd is in aanwezigheid van een juridisch adviseur, vertrouwenspersoon of vertegenwoordiger van de vakbond. De jeugdprofessional heeft ook aangevoerd dat hij de inhoud van het gesprek intrekt, dat het gespreksverslag onjuistheden bevat en onvolledig is.
In het aanvullende verweerschrift heeft de jeugdprofessional kenbaar gemaakt dat hij bij zijn eerdere verweer blijft: hij eist dat de klacht geseponeerd wordt of dat de klagers niet-ontvankelijk in de klacht worden verklaard.
4.1.3 Allereerst gaat het College in op het verweer van de jeugdprofessional:
Het Tuchtreglement kent geen mogelijkheid tot het seponeren van een klacht. Dat is ook na ontvangst van het eerste verweerschrift op 3 december 2020 aan partijen bericht en de reden geweest dat de jeugdprofessional in de gelegenheid is gesteld een aanvullend verweerschrift in te dienen.
Het standpunt dat de klagers niet-ontvankelijk in de klacht verklaard moeten worden, wordt evenmin gevolgd. Het College ziet daarvoor geen aanleiding en de jeugdprofessional heeft daarvoor ook geen gronden aangevoerd.
Voor wat betreft het verzoek van de jeugdprofessional om het overgelegde gespreksverslag te vernietigen en niet te gebruiken, wordt erop gewezen dat een tuchtprocedure een vrij bewijsstelsel kent. Dat betekent dat in principe alle bewijsmiddelen kunnen worden overgelegd. De acceptatie en waardering daarvan is aan het College. Uit verschillende jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het algemene maatschappelijke belang tot waarheidsvinding, en het belang dat partijen hebben hun stelling in rechte aannemelijk te kunnen maken, in beginsel zwaarder dient te wegen dan het belang van uitsluiting van (onrechtmatig verkregen) bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende (zwaarwegende) omstandigheden, is uitsluiting van bewijs gerechtvaardigd (Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942). Het standpunt van de jeugdprofessional dat het gesprek van 22 oktober 2019 niet gevoerd is in aanwezigheid van een (professionele) derde als gemachtigde of ondersteuner, is geen wettelijke verplichting en daarom onvoldoende om te spreken van bijkomende (zwaarwegende) omstandigheden die het zouden rechtvaardigen het gespreksverslag niet toe te laten tot de procedure.
Aan het verweer van de jeugdprofessional, althans de daarin gedane verzoeken, wordt dan ook in het geheel voorbijgegaan. Het College betreurt het ten zeerste dat de jeugdprofessional niet van de gelegenheid gebruik gemaakt heeft inhoudelijk verweer te voeren en neemt dit mee in de beoordeling zoals in het hiernavolgende wordt weergegeven.
4.1.4 Het College overweegt ten aanzien van het verwijt als volgt:
De jeugdprofessional wordt integriteitsschending verweten. De klagers hebben de klacht van onderbouwing voorzien. Omdat de jeugdprofessional geen inhoudelijk verweer gevoerd heeft, wordt hetgeen aangevoerd door klagers als onweersproken vastgesteld. Uit het gespreksverslag blijkt dat de jeugdprofessional vanuit zijn functie als gezins- en jongerencoach een informele relatie is aangegaan met één van zijn cliënten, een moeder van een gezin waarbij hij vanuit de gemeente betrokken was. De jeugdprofessional heeft medio oktober 2019 met deze moeder afgesproken om elkaar te ontmoeten op een festival. Op het parkeerterrein van het festival heeft de jeugdprofessional met de moeder gezoend, althans dat heeft de jeugdprofessional blijkens het gespreksverslag bevestigd in het gesprek van 22 oktober 2019.
Het College is van oordeel dat zoenen met een cliënt(e) onder alle omstandigheden (seksueel) grensoverschrijdend is en de grenzen van een professionele relatie ver te buiten gaan. Het is aan een jeugdprofessional om ten opzichte van cliënten te allen tijde de professionele grenzen te bewaken, temeer gezien de (vaak) kwetsbare positie van gezinnen waaraan jeugdhulp wordt geboden en de afhankelijkheidsrelatie tussen hulpverlener en cliënt(en). De jeugdprofessional heeft deze grenzen onvoldoende bewaakt en is ver buiten de kaders van de hulpverleningsrelatie getreden. Het College acht daarom allereerst artikel H (macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) van de Beroepscode geschonden.
Wat het voorts extra kwalijk maakt, is dat de jeugdprofessional de hulpverleningsrelatie met de cliënte heeft laten voortduren na het voorval en in zijn organisatie niet op eigen initiatief openheid van zaken heeft gegeven. De jeugdprofessional heeft daarmee geen blijk getoond van de afhankelijke en kwetsbare positie van zijn cliënte, evenmin van de gelende maatschappelijke normen en waarden in de jeugdhulpverlening. Bovendien blijkt daaruit dat de jeugdprofessional onvoldoende professionele verantwoordelijkheid genomen heeft en geen enkele leerbaarheid of reflectie heeft getoond. Zo had de jeugdprofessional kort na het voorval de hulpverleningsrelatie met cliënte moeten beëindigen en een melding moeten maken bij de gemeente en/of [detacheringsbureau]. Dat heeft de jeugdprofessional niet gedaan. Pas nadat daarover een melding werd ontvangen, is het voorval besproken. Ook in de tuchtprocedure heeft de jeugdprofessional zich niet verantwoord voor zijn handelen. Hij heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd en ook niet deelgenomen aan de digitale behandeling, zonder bericht van afmelding. Deze omstandigheden maken dat de jeugdprofessional het incident niet heeft willen toetsen aan het beroepsethische oordeel van zijn directe collega’s en beroepsgenoten, terwijl dat juist noodzakelijk wordt geacht om lering uit een situatie te kunnen trekken. Dit nalaten wordt in strijd geacht met artikel S (collegiale toetsing en beroepsethische reflectie) van de Beroepscode.
4.1.5 Het College is van oordeel dat de klacht gegrond is.
4.2 Conclusie
4.2.1 Concluderend is het College van oordeel dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. De jeugdprofessional heeft (seksueel) grensoverschrijdend gedrag vertoond door te zoenen met een cliënte, een moeder van één van de gezinnen. De jeugdprofessional is daarmee ver buiten de kaders van de hulpverleningsrelatie getreden. Daarna heeft hij nagelaten adequaat te handelen: de hulpverlenersrelatie is niet beëindigend noch is er openheid van zaken gegeven. Bovendien heeft de jeugdprofessional zich niet leerbaar opgesteld en geen reflectie getoond, niet na het incident en niet in deze tuchtprocedure. Dit maakt dat er geen verantwoorde hulpverlening geboden is en jegens de cliënte de geldende (beroeps)normen niet zijn nageleefd. De jeugdprofessional heeft daardoor mogelijk (vergaande) schade berokkend aan het welzijn van de cliënte en haar gezin. Dit wordt de jeugdprofessional ernstig kwalijk genomen. Het handelen wordt in strijd geacht met artikelen H (macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) en S (collegiale toetsing en beroepsethische reflectie) van de Beroepscode.
4.2.2 Bij de beoordeling van de op te leggen maatregel overweegt het College dat de jeugdprofessional zich schuldig heeft gemaakt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en dat hij zich niet leerbaar en reflectief heeft opgesteld. Omdat de jeugdprofessional nagenoeg geen medewerking heeft verleend aan de tuchtprocedure, heeft het College de kans op herhaling niet kunnen beoordelen. Deze omstandigheid en het verwijtbare handelen rechtvaardigen naar het oordeel van het College het opleggen van de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van één jaar. Het wordt namelijk noodzakelijk geacht dat de jeugdprofessional een supervisietraject volgt. Het College dient echter ook rekening te houden met de omstandigheid dat de jeugdprofessional zich inmiddels uit het register heeft uitgeschreven, zoals onder 2.3 van deze beslissing opgenomen. Dat heeft als gevolg dat de maatregel gedurende de uitschrijving niet geëffectueerd kan worden. Dit maakt echter niet dat een andere maatregel wordt opgelegd dan het College noodzakelijk acht. De jeugdprofessional kan zich immers op elk moment weer inschrijven in het Kwaliteitsregister Jeugd wanneer hij voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Het College bepaalt daarom dat de maatregel van voorwaardelijke schorsing, en de daaraan gekoppelde periode van één jaar, in zal gaan op het moment dat de jeugdprofessional zich opnieuw registreert in het Kwaliteitsregister Jeugd. Het College acht het noodzakelijk dat in het geval de jeugdprofessional opnieuw werkzaamheden wil uitoefenen als een geregistreerd professional, hij middels gerichte sturing en intensieve begeleiding kan werken aan de bewustwording en het toepassen van de beroepsnormen. Daarbij acht het College het van belang dat gemonitord kan worden of de jeugdprofessional dit traject met goed gevolg aflegt. De jeugdprofessional kan na de eventuele nieuwe registratie de schorsing voorkomen door het volgen en het goed afleggen van een gecertificeerd supervisietraject van 15 bijeenkomsten van 1 tot 1,5 uur bij de Landelijke Vereniging Supervisie en Coaching (LVSC) met in ieder geval de volgende onderwerpen: ‘professionele distantie en grenzen stellen’, ‘professionele zelfreflectie’ en ‘transparantie in een professionele werkrelatie’. Nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, treedt de schorsing in werking wanneer de jeugdprofessional bij een nieuwe registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd niet binnen één jaar aan het bestuur van SKJ een LVSC-gecertificeerd bewijs van deelname aan het supervisietraject overlegt. Tot slot wordt volledigheidshalve opgemerkt dat het College gevolg geeft aan de verplichting zoals omschreven in artikel 12.1 van het Tuchtreglement, versie 1.3. Dat houdt in dat deze beslissing, zodra deze onherroepelijk is geworden, toegestuurd wordt aan het bestuur van SKJ ter openbaarmaking van de opgelegde maatregel met daarbij de vermelding van de persoonsgegevens van de jeugdprofessional.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart de klacht gegrond;
– legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van voorwaardelijke schorsing van één jaar ingaande op de dag dat de jeugdprofessional zich opnieuw registreert in het Kwaliteitsregister Jeugd.
Aldus gedaan door het College en op 21 juni 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. L.C. Groen, secretaris