Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. M. Fiege, voorzitter,
de heer H.A. ten Hove, lid-beroepsgenoot,
mevrouw S.M.C. Bremmer – van de Kooij, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[Klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [plaatsnaam],
op 10 april 2019 ingediende klaagschrift tegen:
[Jeugdprofessional] , beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als consulent jeugd op de afdeling Jeugd van de gemeente [gemeente], hierna te noemen: de gemeente.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T. Kuijs.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. G.P. Wempe, advocaat te Drachten.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het aangepaste klaagschrift ontvangen op 9 mei 2019;
- het verweerschrift ontvangen op 15 juli 2019;
- de door de jeugdprofessional tijdens de mondelinge behandeling van de klacht overgelegde pleitnota.
1.2 De vader heeft het College op donderdagmiddag 3 oktober 2019 bericht dat hij zich om hem moverende redenen genoodzaakt ziet zich af te melden voor de mondelinge behandeling van de klacht en heeft het College in hetzelfde bericht verzocht de mondelinge behandeling uit te stellen.
1.3 Op 3 oktober 2019 heeft het College de vader bericht dat het besloten heeft de mondelinge behandeling van de klacht op 4 oktober 2019 door te laten gaan. Zeer kort voor de aanvang van een mondelinge behandeling van een klacht kan de behandeling slechts worden verplaatst als er sprake is van een (hoge) uitzonderingssituatie. De vader heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een dergelijke situatie.
1.4 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2019 in aanwezigheid van de jeugdprofessional en diens gemachtigde. Van de zijde van het College is als toehoorder een juridisch medewerker aanwezig geweest.
1.5 Na afloop van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan de jeugdprofessional en diens gemachtigde medegedeeld dat de beslissing op 15 november 2019 wordt verstuurd. Deze datum is ook doorgegeven aan de vader.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden, gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft een minderjarige dochter die is geboren in 2004.
2.2 De relatie tussen de vader en de moeder van de dochter, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, is beëindigd. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de dochter.
2.3 De dochter woont aanvankelijk bij de moeder. Eind maart 2018 is de dochter door de moeder naar de vader gebracht met de mededeling dat de zorg voor de dochter voor de moeder te zwaar is. De vader was op dat moment vanwege een relatiebeëindiging woonachtig in een crisisopvang. De dochter is bij de vader in de crisisopvang gaan wonen.
2.4 Eind juni 2018 is de vader met de dochter in zelfstandige woonruimte gaan wonen.
2.5 Om de dochter te kunnen ondersteunen in haar ontwikkeling vraagt de vader in oktober 2018 hulp bij de afdeling Jeugd van de gemeente. Op 9 oktober 2018 vindt een gesprek plaats waarbij de vader aanwezig is, een consulent van [instelling 1], de jeugdprofessional en een collega van de jeugdprofessional. Doel van het gesprek is in kaart brengen met welke zorg en ondersteuning de dochter op zowel korte als lange termijn het beste geholpen is. Een collega van de jeugdprofessional is op dat moment vanuit de gemeente aangesteld als de behandelend consulent jeugd.
2.6 In oktober 2018 is opvoedondersteuning van [de instelling 2] op verzoek van vader, en met toestemming van de moeder, gestart.
2.7 Op 10 december 2018 zijn de ouders per e-mail bericht dat de zaak binnen de gemeente wordt overgenomen door de jeugdprofessional. De eerdere aangestelde consulent jeugd is vanaf dat moment niet meer bij de zaak betrokken.
2.8 Op 23 januari 2019 ontvangt de jeugdprofessional van de moeder, met mondelinge toestemming van de vader, een verwijzing van de school van de dochter d.d. 10 januari 2019 naar [de instelling 3].
2.9 Op 23 januari 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de ouders, de jeugdprofessional en een GZ psycholoog om nader te bepalen welke route ingezet moet worden met betrekking tot hulp voor de dochter. Naar aanleiding van dit gesprek is besloten dat de jeugdprofessional ten behoeve van aanvullende diagnostiek van de dochter kiest uit diverse aanbieders. De jeugdprofessional heeft [de instelling 4] gekozen als aanbieder.
2.10 Op 7 februari 2019 maakt de jeugdprofessional, nadat meermaals met de ouders is gesproken over de ontstane zorgen over de dochter, kenbaar dat wanneer de ouders geen overeenstemming krijgen over een aanmelding voor wat betreft de aanvullende diagnostiek, de jeugdprofessional Veilig Thuis zal inschakelen. Ouders krijgen de mogelijkheid uiterlijk 13 februari 2019 de door hen ondertekende verklaring bij de jeugdprofessional aan te leveren, hetgeen tijdig gebeurt.
2.11 Op 21 maart 2019 geeft de gemeente een beschikking toekenning jeugdhulp af zodat er voor de dochter een specialistisch GGZ traject kan worden gevolgd ten behoeve van het (aanvullende) diagnostisch onderzoek.
2.12 Op 2 april 2019 maakt de jeugdprofessional per e-mailbericht aan de ouders kenbaar dat als de intake op 5 april 2019 bij [de instelling 4] niet doorgaat, de jeugdprofessional genoodzaakt is de zaak te overleggen met c.q. voor te leggen aan Veilig Thuis, omdat de ouders dan niet tot overeenstemming komen en de aanvullende diagnostiek van de dochter daarmee niet van de grond komt.
2.13 De vader heeft op 4 april 2019 kenbaar gemaakt niet bij de geplande intake op 5 april 2019 aanwezig te zijn. De geplande intake op 5 april 2019 van de dochter en de ouders bij [de instelling 4] vindt daarop geen doorgang omdat de ouders geen overeenstemming vinden over hoe de intake plaats moet vinden.
2.14 Op 5 april 2019 dient de vader een bezwaarschrift in tegen de beschikking toekenning jeugdhulp van de gemeente van 21 maart 2019 omdat er sprake zou zijn van een omissie in de formulering van de hulpvraag.
2.15 De jeugdprofessional heeft op 5 april 2019 een melding gedaan bij Veilig Thuis omdat hij vanuit een vrijwillig kader onvoldoende kan bepalen wat (aanvullend) nodig is voor de dochter. De reden voor de melding op dat specifieke moment is dat de door ouders en school noodzakelijk geachte intake voor de dochter (voor wat betreft aanvullende diagnostiek) niet van de grond komt, omdat de vader aanvullende eisen stelt aan de formulering van de door de gemeente gegeven beschikking toekenning jeugdhulp.
2.16 De jeugdprofessional is sinds [datum] 2013 in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) geregistreerd. In de periode van [datum] 2013 tot [datum] 2018 als jeugdzorgwerker. Met ingang van [datum] 2018 is hij als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.3 Op grond van de kamer waarin een professional bij SKJ geregistreerd is, wordt door het College het handelen van een jeugdprofessional getoetst aan – onder meer – de voor die kamer geldende beroepscode. Voor wat betreft de registratie van de jeugdprofessional is gebleken dat hij gedurende zijn betrokkenheid bij deze casus van kamer is gewisseld, zoals weergegeven onder 2.16 van deze beslissing. Gelet hierop wijst het College erop dat in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ zowel de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker als de Beroepscode voor de Jeugd- en Gezinsprofessional gelezen dienen te worden, ook omdat de artikelen in deze beroepscodes overeenkomen.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
De in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden, tenzij anders aangegeven, een voor een besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer samengevat en zakelijk weergegeven en daarna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.
4.1 Klachtonderdeel 1
4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat er grote onduidelijkheid is over de (status van) het evaluatieverslag en/of het plan van aanpak.
Toelichting:
Op 10 december 2018 heeft de vader van de voorganger van de jeugdprofessional een evaluatieverslag per e-mail ontvangen. In hetzelfde e-mailbericht meldt deze collega dat het dossier van de dochter door de jeugdprofessional is overgenomen. Het document heeft de vader voorzien van opmerkingen, aanvullingen en correcties. Hierop heeft de vader geen reactie gekregen. Volgens de vader is onlangs gebleken dat de jeugdprofessional het ‘evaluatieverslag’ als een plan van aanpak heeft gehanteerd. Dit is naar voren gekomen in het gesprek met het adjunct hoofd sociaal domein. Zij stuurt de vader op 25 april 2019 een document wat het evaluatieverslag van 10 december 2018 blijkt te zijn. In de e-mail van de jeugdprofessional van 7 mei 2019 noemt de jeugdprofessional het evaluatieverslag ineens een plan van aanpak.
4.1.2 De jeugdprofessional heeft op 7 mei 2019 gereageerd naar de vader dat het evaluatieverslag van 1 mei 2019 geen plan van aanpak betreft. Naar de mening van de jeugdprofessional is daarmee de status van het document verhelderd.
4.1.3 Het College volgt de vader niet in zijn standpunt dat de jeugdprofessional onduidelijkheid heeft laten bestaan over de status van het evaluatieverslag en dat bij de vader deze onduidelijkheid nog steeds zou bestaan. Uit de e-mail van 7 mei 2019, welke door de vader in de onderhavige procedure is overgelegd, is door de jeugdprofessional het volgende opgenomen: “Het betreft hier een evaluatie van de hulp vwb de lopende beschikkingen. Waar plan van aanpak staat had moeten staan ‘evaluatieverslag’. Naar het oordeel van het College is sprake geweest van een verschrijving van de zijde van de jeugdprofessional en is in het voornoemde e-mailbericht de status van het document (alsnog) verhelderd. Voor zover het klachtonderdeel zich richt tegen de inhoudelijke reactie van de vader op het evaluatieverslag, geeft het College hierover een oordeel bij klachtonderdeel 13.
4.1.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.2 Klachtonderdeel 2
4.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat hij geen inzage heeft gegeven in het dossier van de dochter en geen ondersteuning daarna.
Toelichting:
De vader heeft per e-mailbericht van 7 februari 2019 de jeugdprofessional verzocht inzage te geven in het dossier van de dochter. Op 12 februari 2019 heeft de jeugdprofessional de vader met deze vraag doorverwezen naar anderen in de gemeente. Tot op heden heeft de vader alleen maar tegenwerking ondervonden. De vader weet inmiddels dat de jeugdprofessional de wettelijke plicht heeft om zelf zorg te dragen voor de verstrekking van het dossier. In het nu nog steeds lopende traject heeft de jeugdprofessional zich geen een keer behulpzaam getoond in het alsnog verkrijgen van inzage en daarmee kunnen uitoefenen van zijn recht op aanvulling en correctie. Op 24 april 2019 heeft de vader een klacht ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Medio mei 2019 heeft de vader contact gelegd met een juridisch medewerker van de gemeente die aangaf niet op de hoogte te zijn van de hele voorgeschiedenis.
4.2.2 De jeugdprofessional heeft naar aanleiding van het verzoek van de vader naar eigen zeggen navraag gedaan bij collega’s en de vader vervolgens op 12 februari 2019 per e-mail bericht dat het opvragen van het dossier niet via de jeugdprofessional verloopt en de vader verwezen naar een pagina op de website van de gemeente. De vader heeft vervolgens op zijn beurt bedankt voor de door de jeugdprofessional gegeven reactie. In de optiek van de jeugdprofessional heeft hij navraag gedaan naar de juiste route die vervolgens door de vader in gang is gezet. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional desgevraagd kenbaar gemaakt dat de vader het dossier inmiddels heeft ontvangen.
4.2.3 Het College overweegt dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vader op 7 februari 2019 per e-mail aan de jeugdprofessional de vraag heeft gesteld hoe het dossier van de dochter opgevraagd kan worden bij de gemeente. Voor het geval dit via de jeugdprofessional kan, doet hij in hetzelfde e-mailbericht hiertoe het officiële verzoek. Op 12 februari 2019 reageert de jeugdprofessional per e-mail dat hij een en ander heeft nagevraagd en dit niet via hem verloopt en hij verwijst naar een link van de gemeente waarin uitleg wordt gegeven over de verwerking van persoonsgegevens. Hoewel het, het College bevreemdt dat er voor het opvragen van een dossier wordt verwezen naar een algemene pagina over de verwerking van persoonsgegevens op de website van de gemeente, is het College van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij de jeugdprofessional na diens e-mailbericht van 12 februari 2019 kenbaar heeft gemaakt dat het hem niet lukte om een afschrift te krijgen van het dossier. Voor zover de vader dit heeft geprobeerd te onderbouwen door te verwijzen naar e-mailberichten die hij heeft gestuurd op
22 april 2019 en 2 mei 2019 overweegt het College als volgt. Deze e-mailberichten zijn in de adresregel gericht aan de functionaris gegevensbescherming van de gemeente, aan een e-mailadres bestemd voor inzageverzoeken met betrekking tot de AVG en tot slot aan de jeugdprofessional. Omdat de jeugdprofessional reeds op 12 februari 2019 aan de vader kenbaar heeft gemaakt dat dergelijke verzoeken niet via hem verlopen en de e-mailberichten van 22 april 2019 en 2 mei 2019 niet specifiek gericht zijn aan de jeugdprofessional, is het College van oordeel dat de jeugdprofessional hieruit niet behoefde af te leiden dat de vader nog actie van de jeugdprofessional verwachtte. Hierbij neemt het College in overweging dat de vader op 6 mei 2019 een e-mailbericht heeft ontvangen van een juridisch adviseur van de gemeente waarin excuses wordt aangeboden dat hij niet eerder een reactie heeft ontvangen en dat op korte termijn de verdere afhandeling van het verzoek zal worden toegelicht. Hieruit blijkt naar het oordeel van het College dat de jeugdprofessional binnen de gemeente niet verantwoordelijk is voor de afhandeling van het door de vader gedane verzoek en hem ten aanzien hiervan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.3 Klachtonderdeel 3 en 8
4.3.1 Het College heeft besloten, gelet op de samenhang van de klachtonderdelen 3 en 8, deze gezamenlijk te behandelen.
4.3.2 De jeugdprofessional heeft ongegrond gedreigd met het zullen in-/bijschakelen van Veilig Thuis. De melding is vervolgens door de jeugdprofessional zonder enige grond gedaan.
Toelichting:
De jeugdprofessional heeft in ieder geval op 7 februari 2019 en 2 april 2019 gedreigd met het inschakelen van Veilig Thuis zonder dat daar aanleiding voor was. Er was geen sprake van (een vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling. Naar de mening van de vader had het er de schijn van dat de jeugdprofessional op die manier probeerde de vader de mond te snoeren.
De jeugdprofessional heeft enkel als argument voor de melding gebruikt dat het proces van aanmelding en intake van de dochter gepauzeerd was en dit voor de dochter haar welzijn schadelijk zou zijn. Aan de pauze lag naar de mening van de vader een duidelijke reden ten grondslag, veroorzaakt door de jeugdprofessional. De jeugdprofessional had daarnaast de pauze kunnen voorkomen door actief en probleemoplossend mee te werken aan de poging van de vader om alsnog tot een juiste formulering van de hulpvraag te komen.
4.3.3 De jeugdprofessional betreurt het als het inschakelen van Veilig Thuis dreigend is overgekomen. De jeugdprofessional heeft aan de vader kenbaar gemaakt Veilig Thuis in te schakelen omdat het voorgestelde traject bij [de instelling 4], ten behoeve van aanvullende diagnostiek van de dochter, niet van de grond dreigde te komen. De jeugdprofessional erkent dat dit op 7 februari 2019 en 2 april 2019 door hem per e-mail is aangegeven. Nadat de jeugdprofessional op 4 april 2019 contact heeft opgenomen met Veilig Thuis heeft hij de ouders hierover per e-mailbericht geïnformeerd. Naar zijn mening is hij hier transparant in geweest en niet dreigend.
4.3.4 Het College stelt vast dat uit de stukken blijkt, en ook niet wordt betwist door partijen, dat de jeugdprofessional zowel op 7 februari 2019 als op 2 april 2019 kenbaar heeft gemaakt dat hij zal bekijken of het inschakelen van Veilig Thuis, mede gelet op de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, hierna te noemen: de meldcode, noodzakelijk is indien de aanmelding en/of intake ten behoeve van de aanvullende diagnostiek uitblijft. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional hiermee transparant en in overeenstemming met de meldcode heeft gehandeld. Voor zover de vader stelt dat er geen aanleiding was voor het doen van de melding omdat er geen sprake zou zijn van huiselijk geweld of kindermishandeling, overweegt het College als volgt. Het is het College voldoende gebleken dat het proces met betrekking tot de aanvullende diagnostiek van de dochter moeizaam is verlopen. Het College acht het passend bij de taak die de jeugdprofessional heeft om in een dergelijk geval, waarbij de veiligheid van een minderjarige mogelijk in gevaar dreigt te komen, te overleggen met collega’s en/of Veilig Thuis. De vader heeft, hoewel dit op zijn weg lag, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er door de jeugdprofessional ongegrond een melding is gedaan bij Veilig Thuis. In dit kader merkt het College op dat onder de definitie van kindermishandeling ook (lichamelijk en/of emotionele) verwaarlozing wordt verstaan. In de richtlijn kindermishandeling is opgenomen dat onder verwaarlozing onder meer wordt verstaan dat ouders het nalaten om de jeugdige in voldoende mate te voorzien in basisbehoeften, zoals (medische) verzorging en dat zij het nalaten noodzakelijke hulpverlening in te zetten of deze hulpverlening belemmeren. Gelet op het moeizame proces met betrekking tot de aanvullende diagnostiek van de dochter, is het College van oordeel dat het past bij de taak die de jeugdprofessional heeft dat er contact is gezocht met Veilig Thuis. Dat dit contact ongegrond zou zijn, is het College niet gebleken. Voor zover het klachtonderdeel zich richt tegen de hulpvraag ten behoeve van de aanvullende diagnostiek, zal het College dit behandelen bij de klachtonderdelen 5 en 6.
4.3.5 Het College verklaart de klachtonderdelen ongegrond.
4.4 Klachtonderdeel 4
4.4.1. De jeugdprofessional heeft het zorgplatform van de vader niet ondersteund.
Toelichting:
De vader heeft een zorgplatform, met steun van zijn consulent bij [instelling 1], gelanceerd omdat de ondersteuning en/of hulp voor de dochter moeizaam op gang komt. Het platform is een (inter)actieve manier van doorlopende online samenwerking tussen betrokken partijen en personen, die moet leiden tot het in een breed overleg vaststellen van een dynamisch plan van aanpak. Voor dit zorgplatform is ook de moeder van de dochter uitgenodigd. Zij heeft alle betrokkenen per e-mail bericht dat ze geen toestemming geeft voor het platform en hier niet aan meewerkt. Deze toestemming van de moeder is naar de mening van de vader helemaal niet nodig. Het gevolg is niettemin dat niemand aan het initiatief wil deelnemen. De jeugdprofessional heeft hier ook niets in ondernomen terwijl vanuit zijn rol mag worden verwacht dat hij een bindende factor is. Hij had het initiatief op zijn minst met de vader kunnen bespreken en het proberen uit te rollen.
4.4.2 De jeugdprofessional stelt dat hij omdat de moeder, die mede met het ouderlijk gezag is belast, geen toestemming heeft gegeven voor het zorgplatform, na overleg met zijn collega’s besloten heeft hier niet aan mee te doen.
4.4.3 Het College overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Omdat ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over de dochter, is de instemming van beide ouders voor het zorgplatform vereist. Omdat de moeder geen toestemming heeft gegeven voor het platform zoals dit ontwikkeld is door de vader, is het College van oordeel dat de jeugdprofessional op de juiste wijze heeft gehandeld door, al dan niet na overleg met collega’s, niet deel te nemen aan het platform. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de jeugdprofessional in ieder geval per e-mailbericht van 27 en 29 maart 2019 aan de ouders heeft toegelicht dat hij niet aan het platform deel zal nemen nu de instemming van de moeder ontbreekt. Het College ziet daarnaast geen aanleiding voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van de jeugdprofessional ten aanzien van het standpunt van de vader dat de jeugdprofessional een bindende factor zou moeten zijn met betrekking tot het platform. Zoals ook het uitgangspunt is bij de richtlijn samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp, is het voor een jeugdprofessional van belang in gesprek te gaan met de (gezaghebbende) ouders en jeugdige om zoveel mogelijk overeenstemming te bereiken over de inzet van passende hulp. Zeker in het geval de hulpverlening plaatsvindt in het vrijwillige kader, wat hier het geval is, is dit overleg essentieel. Het is het College echter gebleken dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verliep en veelvuldig en veelal digitaal heeft plaatsgevonden. Het was voldoende duidelijk dat de moeder niet mee wilde werken aan het platform van de vader, en dat de vader op zijn beurt tegen het instrument van een multidisciplinair overleg (MDO) was en daar niet aan mee wilde werken doch daar randvoorwaarden aan wilde stellen. Gelet op de zorgen die de jeugdprofessional had ten aanzien van de hulpverlening voor de dochter, acht het College het navolgbaar dat hij daarop heeft ingezet en geen aanleiding – noch mogelijke ruimte – heeft gezien te investeren in het door de vader opgerichte platform.
4.4.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.5 Klachtonderdeel 5 en 6
4.5.1 Het College heeft besloten, gelet op de samenhang van de klachtonderdelen 5 en 6, deze gezamenlijk te behandelen.
4.5.2 De hulpvraag in de beschikking voor diagnostiek bij [de instelling 4] blijkt ineens veranderd. De jeugdprofessional heeft niet gereageerd op e-mailberichten over dit cruciale onderwerp op cruciale momenten.
Toelichting:
De vader stelt op 11 februari 2019 samen met de jeugdprofessional en de moeder van de dochter een hulpvraag aan [de instelling 4] overeengekomen te zijn. Vlak na het eerst intakegesprek merkte de vader op dat de hulpvraag niet in de beschikking terecht is gekomen. In een poging om tot de juiste hulpvraag te komen, en het intakegesprek bij [de instelling 4] doorgang te kunnen laten vinden, heeft de vader geprobeerd de overeengekomen tekst alsnog in de beschikking te krijgen. De jeugdprofessional heeft niet gereageerd op de door de vader op 4 april 2019 gedane tekstvoorstellen. In de hectiek heeft de vader zich ook gericht tot anderen in de gemeente en is de jeugdprofessional in dit e-mailverkeer meegenomen. De jeugdprofessional heeft geen inhoudelijke reactie gegeven, maar wel gedreigd Veilig Thuis in te schakelen. Uiteindelijk heeft de vader een bezwaarschrift ingediend bij de gemeente tegen de beschikking toekenning jeugdhulp.
4.5.3 De jeugdprofessional stelt dat de vader dit reeds heeft opgepakt met de specialist die de beschikking heeft geschreven. De inhoud van de beschikking is daarop aangepast. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional toegelicht hoe het proces rondom het opstellen van een beschikking jeugdhulp in de gemeente verloopt. Dit betreft een gescheiden proces. Een consulent jeugd voert het zogenaamde ‘keukentafelgesprek’ en een andere consulent jeugd stelt, na input van de consulent jeugd die het gesprek heeft gevoerd, de beschikking op. De jeugdprofessional stelt dat hij geen zeggenschap heeft over wat er in een beschikking wordt opgenomen.
4.5.4 Het College stelt vast dat een beschikking jeugdhulp een bestuursrechtelijke beschikking is zoals bedoeld in artikel 1:3, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen een dergelijke beschikking staat bezwaar open bij het orgaan dat de beschikking heeft afgegeven, in dit geval de gemeente. Voor zover het klachtonderdeel zich richt tegen de inhoud van deze beschikking staat er bij de vader een bestuursrechtelijke ingang open, waar de vader ook gebruik van heeft gemaakt. Het College geeft hier dan ook geen oordeel over. Voor zover het klachtonderdeel zich richt op het proces rondom de hulpvraag en hoe deze in de betreffende beschikking terecht is gekomen, overweegt het College als volgt. Het College acht de toelichting van de jeugdprofessional dat er een scheiding is in rollen bij het bepalen van een hulpvraag en het opstellen van een beschikking, navolgbaar. Het College heeft uit de betreffende beschikking ook niet af kunnen leiden dat de jeugdprofessional bij het opstellen hiervan betrokken is geweest.
Het College is dan ook van oordeel dat de tekst van de beschikking buiten de invloedsfeer van de jeugdprofessional valt en hem ten aanzien hiervan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Dit geldt ook voor het verwijt dat de jeugdprofessional niet heeft gereageerd op de e-mailberichten van de vader over het wijzigen van de beschikking. De e-mailberichten met betrekking tot het wijzigen van de beschikking zijn primair gericht aan andere personen in de gemeente. Omdat de vader in een e-mailbericht aan de jeugdprofessional kenbaar maakt dat hij de tekst voor het wijzigen van de beschikking ook aan de behandelaar van de beschikking heeft gestuurd, acht het College het navolgbaar dat de jeugdprofessional hier geen taak voor zichzelf zag weggelegd.
4.5.5 Het College verklaart de klachtonderdelen ongegrond.
4.6 Klachtonderdeel 7
4.6.1 De jeugdprofessional heeft een melding gedaan bij Veilig Thuis zonder de stappen van de meldcode te doorlopen.
Toelichting:
De jeugdprofessional heeft niet de wettelijke verplichte vijf stappen doorlopen toen hij op 5 april 2019 een melding deed bij Veilig Thuis. In ieder geval stap 3 (gesprek met ouders in het kader van de meldcode en mogelijke melding) is niet uitgevoerd. Inmiddels kan naar de mening van de vader ook met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat ook het afwegingskader van stap 4 niet is gevolgd.
4.6.2 De jeugdprofessional is van mening dat de ouders tijdig op de hoogte zijn gesteld van de melding bij Veilig Thuis. Vader heeft zelfs op een e-mailbericht van de jeugdprofessional gereageerd met de vraag wanneer de melding bij Veilig Thuis zou worden gedaan. Hierop heeft de jeugdprofessional gereageerd. Vanuit het belang van de dochter diende in de optiek van de jeugdprofessional doorgepakt te worden. Stap drie was naar de mening van de jeugdprofessional overbodig omdat de vader de intake blokkeerde omdat hij het oneens was met de afgegeven beschikking. De casus heeft naar de mening van de jeugdprofessional alle elementen in zich van een vechtscheiding, wat blijkt uit de vele e-mailberichten. Complicerend is de rol/houding van de vader die op bijna alles commentaar heeft.
4.6.3 Het College stelt vast dat de jeugdprofessional heeft erkend dat stap 3 van de meldcode niet is gevolgd omdat deze stap naar de mening van de jeugdprofessional overbodig was omdat de vader de intake blokkeerde. In de meldcode zijn echter vijf verplichte stappen opgenomen welke een jeugdprofessional dient te volgen indien er een vermoeden is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Van stap 3, gesprek met betrokkene(n), kan enkel worden afgezien als er direct gevaar voor de betrokken minderjarige(n) en/of de jeugdprofessional dreigt. Deze stap is in de Beroepscode opgenomen in artikel K (vermoeden kindermishandeling) waarin is verduidelijkt dat van het gesprek met de betrokkene(n) kan worden afgezien als het gesprek niet in het belang van de minderjarige is. In de richtlijn kindermishandeling is nader uitgewerkt dat er in uitzonderlijke situaties voor gekozen kan worden niet met ouders/jeugdige in gesprek te gaan.
Onder deze uitzonderlijke omstandigheden wordt verstaan wanneer de veiligheid van de betrokkenen ernstig in het geding is (de voorbeelden seksueel geweld, huwelijksdwang, eer gerelateerd geweld en loverboy problematiek worden genoemd in de richtlijn). In de onderhavige situatie is niet van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid sprake. Gelet op hetgeen is bepaald in de meldcode, de Beroepscode en nader is uitgewerkt in de richtlijn kindermishandeling, had de jeugdprofessional over de (aankomende) melding bij Veilig Thuis in gesprek moeten gaan met de ouders. Uit de stukken is daarnaast gebleken dat de vader op 4 april 2019 een voorstel heeft gedaan om met de jeugdprofessional en diens leidinggevende in gesprek te gaan over de gestagneerde hulpverlening. De jeugdprofessional heeft dit moment niet aangegrepen om met de vader in gesprek te gaan. Hoewel het College zich kan voorstellen dat de jeugdprofessional in de onderhavige situatie twijfels had over het resultaat van een dergelijk gesprek, ontslaat dit de jeugdprofessional niet van de verplichting om gelet op stap 3 van de meldcode met de ouders in gesprek te gaan. In zoverre verklaart het College klachtonderdeel 7 dan ook gegrond.
4.6.4 Het College verklaart het klachtonderdeel deels gegrond.
4.7 Klachtonderdeel 9
4.7.1 De jeugdprofessional heeft een niet neutrale en met smadelijke inhoud schriftelijke melding gedaan bij Veilig Thuis
Toelichting:
De jeugdprofessional heeft in de melding bij Veilig Thuis een allesbehalve neutraal beeld van de vader, zijn gezin en de situatie rondom [de instelling 4] geschetst. De inhoud telt aantoonbaar een aantal feitelijke onjuistheden, suggesties, omissies en het buiten de context plaatsen van gebeurtenissen. De melding voldoet niet aan de voorwaarden van Veilig Thuis. De melding is voor de jeugdprofessional een instrument om een aanklacht tegen de vader te kunnen construeren.
4.7.2 De jeugdprofessional stelt zich op het standpunt dat de informatie door de vader is gedeeld met de jeugdprofessional en de moeder. De jeugdprofessional heeft geciteerd uit de e-mailberichten van de vader. Het is een feitelijk weergave van hoe zaken verlopen zijn, de jeugdprofessional duidt deze als zorgelijk. Door de houding van de vader kon de intake bij [de instelling 4] geen doorgang vinden, hetgeen de jeugdprofessional zorgen baarde gelet op het belang van de dochter. Vanuit de optiek van vader snapt de jeugdprofessional dat hij zich aangevallen heeft gevoeld. De jeugdprofessional heeft echter partij gekozen voor de dochter.
4.7.3 Het College overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. De vader heeft zowel de melding van de jeugdprofessional overgelegd als een versie waarin de vader zijn opmerkingen/aanvullingen over de melding heeft opgenomen. Uit de versie van de vader blijkt duidelijk dat hij het op vele punten niet eens is met de wijze waarop de jeugdprofessional de melding heeft beschreven c.q. gemotiveerd. Het College heeft echter de stellige indruk dat het zaken betreft waarover de visies van de vader en de jeugdprofessional verschillen. Het College heeft dan ook niet vast kunnen stellen dat de melding zoals gedaan door de jeugdprofessional niet neutraal is en een smadelijke inhoud bevat. Het College heeft de indruk dat de jeugdprofessional de melding zo objectief en feitelijk mogelijk heeft proberen te doen en waar mogelijk heeft aangegeven waar de opgenomen informatie vandaan komt, zoals het citeren uit e-mailberichten. Voor een tuchtrechtelijk verwijt bestaat geen aanleiding.
4.7.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.8 Klachtonderdeel 10
4.8.1 De jeugdprofessional heeft geweigerd om de inhoud van de melding bij Veilig Thuis aan de vader te verstrekken.
Toelichting:
De vader heeft de jeugdprofessional via de e-mail verzocht om het ingevulde formulier van Veilig Thuis naar hem toe te sturen. De jeugdprofessional heeft dit verzoek niet gehonoreerd, dit terwijl Veilig Thuis als voorwaarde stelt dat (direct-)betrokkenen van de volledige inhoud op de hoogte zijn. Ook de leidinggevende van de jeugdprofessional heeft geweigerd om de inhoud van de melding met de vader te delen.
4.8.2 De jeugdprofessional stelt dat het contact met de vader via zijn leidinggevende verliep. De leidinggevende heeft volgens afspraak de vragen van vader beantwoord. De vader heeft uiteindelijk de melding van Veilig Thuis gekregen.
4.8.3 Het College stelt vast dat uit de begeleidende tekst bij het meldingsformulier van Veilig Thuis blijkt dat aan een jeugdprofessional wordt gevraagd betrokkenen op de hoogte te brengen dat er een melding zal worden gedaan. Voorts dient alle informatie uit de melding bij betrokkenen bekend te zijn. Anders dan de vader leest het College dit niet als een verplichting voor de jeugdprofessional om de betrokkenen van de volledige inhoud, door het verstrekken van de melding, op de hoogte te brengen, maar als een voorwaarde dat de melding geen ‘nieuwe’ informatie mag bevatten die niet bij de betrokkenen bekend is. Het is het College niet gebleken dat de melding informatie bevat die niet bekend was bij de betrokkenen. Hier ziet het klachtonderdeel van de vader ook niet op toe. Voor zover de vader stelt dat de jeugdprofessional tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de melding niet te verstrekken, overweegt het College als volgt. Net als de vader zelf in zijn e-mail op 9 april 2019 aan de jeugdprofessional kenbaar heeft gemaakt, bestaat er geen wettelijke plicht voor de jeugdprofessional om de melding aan de vader te verstrekken. Gelet hierop ziet het College geen aanleiding voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van de jeugdprofessional. Daarnaast is uit de overgelegde stukken gebleken dat het contact tussen de vader en de gemeente na de melding bij Veilig Thuis via de leidinggevende van de jeugdprofessional is verlopen. De leidinggevende heeft per e-mailbericht aan de vader kenbaar gemaakt dat zij de melding niet aan de vader zal verstrekken, maar dat zij volstaat met een inhoudsindicatie van de melding. Gelet op het voorgaande betreft dit niet het individuele handelen van de jeugdprofessional en kan hem dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.8.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.9 Klachtonderdeel 11
4.9.1 De jeugdprofessional heeft de handreiking van de vader voor de uitnodiging voor het gesprek genegeerd.
Toelichting:
De vader heeft de jeugdprofessional naar aanleiding van het stoppen van het intakeproces bij [de instelling 4] op 4 april 2019 een e-mail gestuurd om met elkaar in gesprek te gaan. De jeugdprofessional heeft hier niet op gereageerd. Na contact gezocht te hebben met de teamleider is er op 16 april 2019 een gesprek gepland. De jeugdprofessional is om nog steeds onduidelijke redenen afgehaakt. Daarnaast heeft de vader direct de lijn naar [de instelling 4] uitgezet om het traject daar zo spoedig mogelijk weer op te pakken. De jeugdprofessional is hiervan op de hoogte, maar reageert nog steeds in zijn geheel niet.
4.9.2 De jeugdprofessional heeft in overleg met zijn leidinggevende besloten in het belang van de zaak het gesprek op 16 april 2019 te laten voeren door zijn leidinggevende en een collega specialist. Hierover is door hen uitleg gegeven aan de vader. De jeugdprofessional betwist dat er daarna geen communicatie meer heeft plaatsgevonden tussen de jeugdprofessional en de vader.
4.9.3 Het College overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional toegelicht dat hij niet aanwezig was bij het gesprek omdat het doel was de situatie te de-escaleren. De jeugdprofessional stelt desgevraagd dat hij niet weet of de kans op escalatie in zijn aanwezigheid groter was geweest, maar er is destijds voor gekozen in de hoop de situatie rustig te krijgen. Op dat moment stond de jeugdprofessional achter de wijze waarop het gesprek gevoerd is. Achteraf bezien stelt hij in een volgend geval wellicht het gesprek wel aan te gaan, maar dat het destijds een weloverwogen keuze was dit niet te doen. Uit de stukken blijkt dat aan de vader is gecommuniceerd dat de jeugdprofessional niet aanwezig is bij het betreffende gesprek en door wie het gesprek wel zal worden gevoerd. Het College heeft geen reden te twijfelen aan de toelichting van de jeugdprofessional dat het een weloverwogen afweging is geweest, mede gelet op het feit dat dit standpunt wordt ondersteund door de berichtgeving van zijn leidinggevende aan de vader hierover.
4.9.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.10 Klachtonderdeel 12
4.10.1 De jeugdprofessional heeft de hulpvraag van de vader ten aanzien van het vervoer voor de dochter lange tijd genegeerd.
Toelichting:
De vader heeft op 19 maart 2019 bij de jeugdprofessional een verzoek ingediend voor een beschikking zodat de dochter deel kan nemen aan dansles.
Daarnaast verzoekt de vader een oplossing voor het vervoer van de dochter naar huis. Dit deel van het verzoek heeft de jeugdprofessional genegeerd en hij is er pas op teruggekomen de dag dat de dansles voor de dochter van start gaat. De vader heeft een beroep op zijn ouders moeten doen voor het vervoer van de dochter naar huis.
4.10.2 De jeugdprofessional maakt kenbaar op 29 maart 2019 op het verzoek te hebben gereageerd. De jeugdprofessional heeft aangegeven dat het verzoek in de huidige verlengingsaanvragen mee wordt genomen en daarmee juist niet onderaan de wachtlijst komt.
4.10.3 Het is het College uit de overgelegde stukken gebleken dat de jeugdprofessional binnen twee dagen per e-mail heeft gereageerd op het verzoek van de vader en aanvullende informatie heeft gevraagd om zo de vergunningsaanvraag intern te kunnen (laten) beoordelen. De vader is blijkens het geformuleerde klachtonderdeel van mening dat de jeugdprofessional deze aanvraag niet snel genoeg heeft opgepakt. Het College volgt dit standpunt van de vader niet. Het is het College gebleken dat de aanvraag met betrekking tot danslessen en het vervoer door de jeugdprofessional is opgepakt. Uit het evaluatieverslag van 1 mei 2019 en de e-mail van de jeugdprofessional van 7 mei 2019 maakt het College op dat er vanuit de instelling waar de danslessen worden gegeven er (nog) geen voorziening is met betrekking tot het vervoer. Gelet hierop was het (nog) niet mogelijk dit voor de dochter te regelen. Het is het College dan ook niet gebleken dat de jeugdprofessional de hulpvraag van de vader met betrekking tot het vervoer van de dochter heeft genegeerd.
4.10.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.11 Klachtonderdeel 13
4.11.1 De jeugdprofessional heeft zonder onderbouwing correcties geweigerd in het plan van aanpak dan wel het evaluatieverslag.
Toelichting:
De jeugdprofessional stuurt op 1 mei 2019 een evaluatieverslag waarin een overzicht van alle beschikkingen waarvoor verlenging wordt aangevraagd, is opgenomen. De vader reageert hier inhoudelijk op. De jeugdprofessional toont zich niet bereid om belangrijke wijzigingen en aanvullingen mee te nemen. Belangrijk hierbij is hetgeen is opgenomen onder ‘probleembeschrijving’ en de volstrekt irrelevante verwijzingen naar het traject bij [de instelling 4]. Daarnaast vindt de vader het verbazingwekkend dat de jeugdprofessional inhoudelijk totaal niet geïnteresseerd is in de zorgen die de vader heeft ten aanzien van de zwemlessen van de dochter.
4.11.2 Naar de mening van de jeugdprofessional dienen alleen feitelijke onjuistheden gecorrigeerd te worden, maar daar was geen sprake van. De opmerkingen van de vader zijn gearchiveerd in het dossier. In zijn schriftelijke verweer heeft de jeugdprofessional aangegeven dat op een later moment een aantal zaken in het rapport wel gewijzigd is na contact met de leidinggevende van de jeugdprofessional, maar tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional toegelicht dat dit ziet op een stuk uit december 2018 dat is opgesteld door de voorganger van de jeugdprofessional.
4.11.3 Het College stelt vast dat het klachtonderdeel dat de vader heeft geformuleerd ziet op het evaluatieverslag d.d. 1 mei 2019. Op 3 mei 2019 heeft de vader de jeugdprofessional bedankt voor het opstellen van het evaluatieverslag en heeft hij een (inhoudelijke) reactie gegeven op het evaluatieverslag. In deze inhoudelijke reactie licht hij toe welke delen van de tekst hij graag geschrapt zou zien en heeft hij ten aanzien van diverse onderwerpen nieuwe delen tekst opgesteld. In reactie hierop heeft de jeugdprofessional op 7 mei 2019 aan de vader kenbaar gemaakt wat er al dan niet met zijn reactie wordt gedaan en waarom de tekstvoorstellen niet worden gewijzigd in het evaluatieverslag. Uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) vloeit een recht op correctie voort. In de Beroepscode is dit recht op correctie uitgewerkt in artikel M (verslaglegging/dossiervorming). Het correctierecht bestaat er voor betrokkenen voor zover het dossier feitelijke onjuistheden bevat. Voor zover het geen feitelijke onjuistheden betreffen, maar een ouder het bijvoorbeeld oneens is het met de inhoud van een verslag bestaat er geen recht om deze gegevens te laten corrigeren. Er bestaat dan de mogelijkheid om een reactie op het betreffende verslag te geven welke vervolgens aan het verslag wordt toegevoegd, hetgeen in casu is gebeurd. Het College is concluderend van oordeel dat de jeugdprofessional heeft gehandeld in lijn met hetgeen is bepaald in artikel M van de Beroepscode.
4.11.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.12 Klachtonderdeel 14
4.12.1 De jeugdprofessional heeft zich partijdig opgesteld voor de moeder.
Toelichting:
Terugkijkend naar de afgelopen periode tekent zich naar de mening van de vader een beeld af waarin de jeugdprofessional zijn meerzijdige partijdigheid lijkt te zijn verloren en zich steeds meer heeft laten leiden door de mening van de moeder. Dit terwijl de moeder aanvankelijk nauwelijks of inmiddels op geen enkele wijze meer betrokken is geweest of betrokkenheid heeft getoond bij het leven of welzijn van de dochter.
4.12.2 De jeugdprofessional stelt zich op het standpunt dat hij het belang van de dochter centraal heeft gesteld door de melding bij Veilig Thuis te doen. De intake kwam niet van de grond en daarmee de aanvullende diagnostiek van de dochter ook niet. Ouders zitten onvoldoende op één lijn en de communicatie is verhard. De houding van vader is complicerend en werkt stagnerend.
4.12.3 Hoewel gesteld door de vader is het naar het oordeel van het College onvoldoende onderbouwd dat de jeugdprofessional zich partijdig heeft opgesteld voor de moeder. Het College heeft de stellige indruk dat de jeugdprofessional met het belang van de dochter voor ogen heeft gehandeld en zich daarin niet partijdig heeft opgesteld voor een van de ouders.
4.12.4 Het College verklaart het klachtonderdeel ongegrond.
4.13 Conclusie
Het College komt tot de slotsom dat klachtonderdeel 7 deels gegrond wordt verklaard. Er is sprake van een schending van artikel K (vermoeden kindermishandeling) van de Beroepscode en het deels niet in lijn handelen met de meldcode en de richtlijn kindermishandeling. Het College neemt het volgende in overweging bij het bepalen van de noodzaak om een tuchtrechtelijke maatregel aan de jeugdprofessional op te leggen. Het is het College gebleken dat er in de onderhavige situatie sprake was van veelvuldige (digitale) communicatie tussen de ouders, de jeugdprofessional en andere ketenpartners. Het College heeft de indruk gekregen dat de jeugdprofessional zo goed mogelijk heeft geprobeerd de communicatie te stroomlijnen, de ouders te informeren en voor zover mogelijk overeenstemming te bereiken over de in te zetten hulpverlening. Het College heeft uit de stukken opgemaakt de vader erg betrokken is bij zijn dochter en een duidelijke visie heeft op wat hij het meest in het belang van de dochter acht. Het is echter ook duidelijk geworden dat de jeugdprofessional en de vader niet altijd dezelfde visie hadden over (de invulling van) de te zetten stappen in de hulpverlening. Zo heeft de vader op diverse momenten (aanvullende) voorwaarden gesteld aan de in te zetten hulpverlening. Dit heeft het proces vertraagd en de communicatie tussen de vader en de jeugdprofessional bemoeilijkt. Gelet op het beperkte tuchtrechtelijk verwijtbare handelen en het feit dat het College de indruk heeft dat het verwijtbare handelen een eenmalige misslag van de jeugdprofessional betreft, ziet het College af van het opleggen van een maatregel aan de jeugdprofessional.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart klachtonderdeel 7 deels gegrond;
– verklaart voor het overige de klachtonderdelen ongegrond;
– ziet af van het opleggen van een maatregel aan de jeugdprofessional.
Aldus gedaan door het College en op 15 november 2019 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. M. Fiege,
voorzitter
mevrouw mr. T. Kuijs,
secretaris