Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
de heer M.M. Last, lid-beroepsgenoot,
mevrouw S.M.G. Bruinhard, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],
op 1 december 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als [ambulant hulpverlener] bij [de instelling], hierna te noemen: [de instelling].
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. T.S.A. Kloos.
De vader wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde], werkzaam als vertrouwenspersoon bij AKJ.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. L. Greebe, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift ontvangen op 1 december 2020;
- het verweerschrift ontvangen op 17 maart 2021.
1.2 Op 20 juli 2021 heeft de jeugdprofessional de volledige versie van productie 1 bij het verweerschrift overgelegd. Dit betreft het Protocol Kindermishandeling en huiselijk geweld van [de instelling], vastgesteld op 1 augustus 2020. Nu de vader hiertegen bezwaar heeft gemaakt en het protocol is vastgesteld na de periode waarop de klacht ziet, laat het College dit stuk buiten beschouwing.
1.3 De digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021 in aanwezigheid van de vader, de jeugdprofessional en hun gemachtigden.
1.4 Na afloop van de digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de beslissing over zes weken verstuurd wordt.
2 De feiten
Het College gaat van de volgende feiten uit:
2.1 De vader en de moeder van een zoon (geboren in 2008), gezamenlijk aan te duiden als: de ouders, hadden een affectieve relatie. Deze relatie is meermaals verbroken, voor het laatst in januari 2017. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de zoon. Aanvankelijk waren zij een 50/50 zorgregeling overeengekomen met hoofdverblijfplaats bij de moeder. Sinds 14 maart 2020 woont de zoon feitelijk bij de vader en is de afspraak gemaakt dat hij om het weekend bij de moeder verblijft. Op 28 juli 2020 is de hoofdverblijfplaats van de zoon officieel bij de vader bepaald.
2.2 De kinderrechter heeft de zoon op 21 juli 2017 voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.
2.3 In juli 2019 is besloten bij de moeder [een vorm van ambulante hulpverlening] in te zetten. De jeugdprofessional is vanaf augustus 2019 als ambulant hulpverlener betrokken. De hulpverlening was gericht op de begeleiding en ondersteuning van de moeder.
2.4 Op 11 november 2019 is de gezinsvoogd die namens de GI belast was met de uitvoering van de ondertoezichtstelling uit dienst getreden. De aangestelde vervanger van de gezinsvoogd trad uit dienst per 1 april 2020. Hierna verliep het contact met de GI via een medewerker van de bureaudienst, welke per 1 mei 2020 de vaste gezinsvoogd is geworden.
2.5 Op 10 april 2020 heeft de jeugdprofessional een melding gedaan aan Veilig Thuis. Op diezelfde dag heeft Veilig Thuis de vader geïnformeerd over de melding.
2.6 De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2015 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd van SKJ.
3 De ontvankelijkheid
3.1 De vader heeft op het digitale klachtenformulier de periode 1 januari 2017 tot en met 29 juli 2020 aangemerkt als tijdvak waarin het verwijtbare handelen van de jeugdprofessional zou hebben plaatsgevonden. Tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft de vader toegelicht dat hij een breed tijdvak heeft aangehouden. Enerzijds omdat de relatie met de moeder in januari 2017 is verbroken en hetgeen sindsdien is voorgevallen maatgevend is voor wat later gebeurde. Anderzijds is het voor de vader niet duidelijk sinds wanneer de jeugdprofessional exact bij de moeder betrokken is. De GI heeft [de instelling] mogelijk al eerder betrokken. De eerste keer dat de vader de jeugdprofessional heeft ontmoet was tijdens een overleg in augustus 2019.
3.2 De jeugdprofessional heeft tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht verklaard dat zij sinds augustus 2019 betrokken is als ambulant hulpverlener ter begeleiding en ondersteuning van de moeder.
3.3 Het College is van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn klacht over de periode dat de jeugdprofessional betrokken was, te weten vanaf augustus 2019. Voor zover de klacht ziet op de periode 1 januari 2017 tot en met juli 2019, zal het College de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht. Het College overweegt hiertoe als volgt. In het tuchtrecht wordt getoetst of het handelen waarover wordt geklaagd in lijn is met de professionele standaard van de beroepsgroep waartoe de jeugdprofessional behoort. Aldus staat het individuele handelen van de jeugdprofessional gedurende diens betrokkenheid centraal. Het College is niet bevoegd om klachten over betrokken instellingen te toetsen of klachten die zien op het handelen en het nalaten van andere personen dan de jeugdprofessional waartegen de klacht is ingediend.
4 Het beoordelingskader
4.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het (beroepsmatig) handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van een jeugdprofessional beter had gekund.
4.2 Het College toetst het (beroepsmatig) handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en het nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
5 De klacht, het verweer en de beoordeling
5.1.1 De drie in het klaagschrift genoemde klachtonderdelen worden één voor één besproken en beoordeeld. Per klachtonderdeel worden zowel de klacht als het verweer zakelijk en samengevat weergegeven. Hierna volgt het oordeel van het College. Het geheel eindigt met een conclusie.
5.1.2 De reikwijdte van een klachtonderdeel dient voor alle betrokkenen helder te zijn, inclusief de tuchtcolleges van SKJ. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de drie klachtonderdelen zoals die zijn ingediend op 1 december 2020.
5.2 Klachtonderdeel 1
5.2.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij melding heeft gedaan bij Veilig Thuis zonder dat voor- of achteraf met de vader te bespreken.
Toelichting:
Op 10 april 2020 heeft Veilig Thuis de vader geïnformeerd over de melding van de jeugdprofessional. De jeugdprofessional heeft de vader hierover (vooraf en achteraf) niet geïnformeerd. Dit geldt ook voor de meldingen van de jeugdprofessional aan Veilig Thuis in januari en maart 2020.
De vader stelt dat het uitgangspunt is dat ouders, in dit specifieke geval de vader, vooraf worden betrokken bij een melding aan Veilig Thuis. Conform de ‘Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming’ (hierna te noemen: de Richtlijn Kindermishandeling) kan in uitzonderlijke situaties ervoor worden gekozen om niet met de ouders (en/of de minderjarige) in gesprek te gaan. Dat is het geval wanneer daarmee de veiligheid van betrokkenen ernstig in het geding is. Conform artikel K (Vermoeden kindermishandeling) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker (hierna te noemen: de Beroepscode) bespreekt de jeugdprofessional een vermoeden van fysieke, seksuele en/of psychische kindermishandeling met de betrokken minderjarige en relevante betrokkenen uit het cliëntsysteem, tenzij dit alles niet in het belang van de minderjarige is. De vader is van mening dat geen sprake was van een uitzonderlijke situatie en/of dat het belang van de zoon zich ertegen verzette, waardoor de jeugdprofessional hem vooraf (en achteraf) had moeten betrekken bij de melding. De redenen opgenomen in de melding aan Veilig Thuis voor het niet informeren van de vader, kunnen volgens hem evenmin tot een andere conclusie leiden. Tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft de vader hieraan toegevoegd dat dit ook geldt voor het verweer van de jeugdprofessional dat zij de veiligheid niet (goed) kon inschatten. Een melding aan Veilig Thuis is niet niets en van een jeugdprofessional mag dan ook wat verwacht worden. De jeugdprofessional heeft (vooraf en achteraf) geen poging gewaagd om de vader te informeren. Tot slot benadrukte de vader tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht dat er geen embargo was op contact. Zowel de vader als de zoon hebben contact onderhouden – ook tijdens de lockdown – met onder meer de GI.
5.2.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Zij maakte zich zorgen over het welzijn van de zoon, omdat hij middenin de strijd zat tussen zijn ouders, de vader de omgangsregeling niet naleefde, een vaste gezinsvoogd vanuit de GI ontbrak, Nederland in lockdown was in verband met de maatregelen rondom het coronavirus (waardoor bijvoorbeeld de school geen zicht had op de zoon en de GI geen huisbezoeken aflegde), geen hulpverlening betrokken was en hij bij zijn vader woonde die geen hulpverlening wilde toelaten.
De jeugdprofessional heeft de situatie besproken met [meerdere afdelingen binnen de instelling], de gedragsdeskundige van [de instelling] en Veilig Thuis. Na gezamenlijk overleg was het voor de betrokken partijen duidelijk dat er sprake was van een structurele onveiligheid voor de zoon, nu hij niet de hulp kreeg die hij nodig had, dit gebrek aan zorg gevolgen kon hebben voor zijn ontwikkeling, geen van de betrokken partijen contact met hem kreeg en er vanuit de ondertoezichtstelling onvoldoende continuïteit in de hulpverlening was. Voorafgaand aan de daadwerkelijke melding aan Veilig Thuis heeft de jeugdprofessional – hetgeen eveneens een uitkomst was van het gezamenlijk overleg zoals de jeugdprofessional heeft toegelicht tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht – een tweetal consulten gehad bij Veilig Thuis voor het vragen van advies. Veilig Thuis gaf aan dat de situatie meldenswaardig was. Voor dergelijke consulten hoeft de jeugdprofessional geen voorafgaande toestemming aan de ouders te vragen.
De jeugdprofessional bevestigt dat de ‘Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling’ (hierna te noemen: de Meldcode) voorschrijft dat de ouders van een voorgenomen melding op de hoogte moeten worden gebracht, maar zij is van mening dat zij onder de gegeven omstandigheden niet gehouden was de vader vooraf te informeren over de melding aan Veilig Thuis. Het ‘Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ schrijft bij een overwogen melding een gesprek voor met de cliënt. De vraag is: wie is de cliënt? Cliënt wordt gedefinieerd als het vermoedelijke slachtoffer van huiselijk geweld, met wie de professional beroepsmatig in contact staat. De cliënt van de jeugdprofessional was de moeder van de zoon. In het licht van de Meldcode, was in de onderhavige zaak geen sprake van een cliënt. Immers, de jeugdprofessional had geen contact met de zoon, het vermeende slachtoffer.
Los van het feit dat de vader in het geheel niet met de jeugdprofessional wenste te spreken, meent de jeugdprofessional dat een gesprek met de vader niet in het belang van de zoon zou zijn, omdat niet kon worden uitgesloten dat de veiligheid van de zoon ernstig in het geding zou komen. Onder de definitie van kindermishandeling, zoals onder meer uitgewerkt in de Richtlijn Kindermishandeling, valt ook (lichamelijke en/of emotionele) verwaarlozing, hetgeen zich onder meer voordoet als ouders het nalaten om de minderjarige in voldoende mate te voorzien in basisbehoeften, zoals (medische) verzorging en dat zij het nalaten noodzakelijke hulpverlening in te zetten of deze hulpverlening belemmeren. Deze omstandigheid deed zich voor, nu de vader geen toestemming gaf voor hulpverlening aan de zoon, ondanks een ondertoezichtstelling. Daarnaast wordt gekeken naar het verleden. De moeder en de GI hebben de jeugdprofessional bij aanvang van de begeleiding verteld dat in het verleden sprake is geweest van huiselijk geweld, hetgeen destijds onder meer de reden was voor het plaatsen van de moeder in de veilige opvang.
De beslissing om de melding aan Veilig Thuis niet met de vader te bespreken is aan de hand van het interne protocol besproken met [interne afdeling van de instelling] en de gedragsdeskundige, evenals met Veilig Thuis. Tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional hieraan toegevoegd dat het betrekken van de vader veelvuldig (multidisciplinair) is besproken, omdat het heel ongebruikelijk is om ouders niet op de hoogte te stellen van een melding aan Veilig Thuis. Op de vraag van het College welk ernstig gevolg werd ingeschat als de jeugdprofessional wel met de vader in gesprek zou gaan over de voorgenomen melding, antwoordde de jeugdprofessional dat zij (en haar overlegpartners) geen contact hadden met de vader en zij niet de inschatting konden maken wat voor consequenties de melding zou hebben. Daarbij was onvoldoende zicht op de zoon en kon zijn veiligheid niet worden gewaarborgd. De jeugdprofessional heeft de vraag gesteld aan de GI om de melding met de vader te bespreken, verder heeft zij geen alternatieven overwogen. Op de vraag van het College of de jeugdprofessional na de melding contact heeft gezocht met de vader, antwoordde de jeugdprofessional ontkennend, omdat zij met de GI had afgesproken geen contact met de vader te hebben.
5.2.3 Het College overweegt als volgt:
Op enig moment heeft de jeugdprofessional (al dan niet in multidisciplinair verband) overwogen of zij moest overgaan tot een melding aan Veilig Thuis. Hierbij biedt de Meldcode professionals handvatten bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. Aan de hand van vijf verplichte stappen dienen professionals te bepalen of zij een melding moeten doen aan Veilig Thuis en/of er voldoende hulp kan worden ingezet. Het College stelt vast dat de jeugdprofessional heeft erkend dat zij stap drie (Gesprek met de betrokkene(n)) van de Meldcode niet heeft gevolgd, omdat zij (en haar overlegpartners) geen contact hadden met de vader en zij niet de inschatting konden maken wat voor consequenties de melding zou hebben. Daarbij hadden zij onvoldoende zicht op de zoon en kon zijn veiligheid zodoende niet worden gewaarborgd. Van stap drie kan echter alleen worden afgezien als er direct gevaar voor de betrokken minderjarige(n) en/of de jeugdprofessional dreigt. Deze stap is in de Beroepscode opgenomen in artikel K (Vermoeden kindermishandeling) waarin is verduidelijkt dat van het gesprek met de betrokkene(n) kan worden afgezien als het gesprek niet in het belang van de minderjarige is. In de Richtlijn Kindermishandeling is nader uitgewerkt dat slechts in uitzonderlijke situaties ervoor gekozen kan worden om niet met ouders en/of de minderjarige(n) in gesprek te gaan. Het gaat volgens de richtlijn dan om situaties waarmee de veiligheid van de betrokkenen ernstig in het geding is. De aangehaalde voorbeelden zijn seksueel geweld, huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en loverboy problematiek. Het College is van oordeel dat in de onderhavige situatie niet van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid sprake is geweest. Gelet op hetgeen is bepaald in de Meldcode en in de Beroepscode en nader is uitgewerkt in de Richtlijn Kindermishandeling, had de jeugdprofessional over de voorgenomen melding aan Veilig Thuis in gesprek moeten gaan met de vader. Dat de vader geen contact wilde met de jeugdprofessional rechtvaardigt niet dat de jeugdprofessional hem niet heeft geïnformeerd. Het had op de weg van de jeugdprofessional gelegen om alternatieven te overwegen. De jeugdprofessional heeft dit naar het oordeel van het College niet dan wel onvoldoende gedaan. Bovendien had van de jeugdprofessional in ieder geval verwacht mogen worden dat zij contact zou opnemen met de vader na de melding aan Veilig Thuis, hetgeen zij eveneens heeft nagelaten. Het College acht het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de jeugdprofessional de vader niet heeft geïnformeerd over de (voorgenomen) melding aan Veilig Thuis.
Het verweer van de jeugdprofessional dat de beslissing om de vader vooraf niet te informeren multidisciplinair is genomen en dat zij de ambulant hulpverlener van de moeder was, maakt dit niet anders. Immers, het is de jeugdprofessional zelf die de melding heeft gedaan en van een SKJ geregistreerde professional mag verwacht worden dat zij hiervoor de verantwoordelijkheid neemt.
5.2.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gegrond is.
5.3 Klachtonderdeel 2
5.3.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij in haar melding: meningen als feiten weergeeft, insinuaties doet om de vader zwart te maken, niet duidelijk maakt wat de zorg is en punten noemt die niet waar zijn.
Toelichting:
De vader is van mening dat de jeugdprofessional de melding aan Veilig Thuis niet professioneel heeft verwoord. Vrijwel iedere zorg uit de melding is beschreven als een vaststaand feit. Bij veel van de negenentwintig genoemde zorgpunten is niet helder gemaakt waarom dat een zorg is of wat de bron is. In dat kader merkt de vader op dat hij de jeugdprofessional nog nooit heeft gesproken. Hij heeft als ouder met gezag de jeugdprofessional ook geen toestemming gegeven om informatie over hem of zijn zoon bij derden op te halen. Dit betekent dat de moeder de enige mogelijke bron van informatie kan zijn geweest, terwijl de jeugdprofessional op de hoogte is van de strijd tussen de ouders. Daarnaast doet de jeugdprofessional insinuaties om de vader zwart te maken en noemt zij punten die niet waar zijn. Van een jeugdprofessional mag verwacht worden dat zij zorgvuldig rapporteert (en meldt aan Veilig Thuis) en dat zij dit niet doet op basis van aannames en invullingen. Tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft de vader opgemerkt dat de zorgpunten in de melding aan Veilig Thuis voor hem helder(der) zijn geworden na ontvangst van het verweer van de jeugdprofessional op de aangehaalde voorbeelden in het klaagschrift. Als het voor de vader al moeilijk is om de geformuleerde zorgpunten te volgen, hoe is dit dan mogelijk voor Veilig Thuis?
5.3.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional benadrukt dat zij uitsluitend aan de moeder hulp verleende en niet aan de zoon en zijn vader. Al voordat de jeugdprofessional met de hulpverlening aan de moeder begon, had de vader meerdere brieven verzonden om het contact met de moeder tegen te gaan.
Na het uit dienst treden van de eerste gezinsvoogd heeft de jeugdprofessional zich dagelijks ingezet voor contact tussen de vader en de GI, in het belang van de zoon, de vader en de moeder. Ondanks meerdere pogingen daartoe is dit contact niet tot stand gekomen. De vader hield alle contacten af en hij gaf geen toestemming voor het inwinnen en/of verstrekken van informatie aan of door derden. De wens van de vader om geen contact met de jeugdprofessional te hebben, heeft zij gerespecteerd. Hierdoor was zij afhankelijk van de informatie die zij van de moeder en de GI kreeg. De jeugdprofessional betwist gemotiveerd dat zij in de melding aan Veilig Thuis feiten als meningen heeft weergegeven, dat zij insinuaties heeft gedaan om de vader zwart te maken, dat niet duidelijk is wat de zorg was en of dat zij punten in de melding heeft genoemd die niet waar zijn. Tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht heeft de jeugdprofessional verklaard dat zij de melding heeft opgemaakt samen met [interne afdeling van de instelling] en de gedragswetenschapper van [de instelling]. Op de vraag van het College hoe de jeugdprofessional naar de melding kijkt na het lezen van de reactie van de vader hierop, heeft zij geantwoord dat zij zich kan voorstellen dat de vader op sommige punten vragen heeft. Hierbij heeft zij toegelicht dat in de melding niet uitgebreid per punt kan worden beschreven en uitgelegd wat precies wordt bedoeld. Normaal gesproken wordt de voorgenomen melding ook toegelicht aan de ouders.
5.3.3 Het College overweegt als volgt:
Verslaglegging (al dan niet in een melding aan Veilig Thuis) dient plaats te vinden conform de beroepsstandaard, zoals ook bepaald in de toelichting bij artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode. Jeugdprofessionals hebben hierbij tot op een zekere hoogte een eigen professionele bevoegdheid in het kiezen van de formulering. In dit kader wijst het College op het rapport ‘Is de zorg gegrond? Analyse van het feitenonderzoek aan de basis van ingrijpende jeugdzorgbeslissingen’ van de Kinderombudsman met aanbevelingen voor de wijze van verslaglegging. Deze aanbevelingen zijn onder meer: het standaard gescheiden beschrijven van feiten en meningen, het toepassen en opnemen in de rapportages van hoor en wederhoor, het concreet beschrijven zonder speculatieve formuleringen, het accorderen van informatie en het navolgbaar wegen van belemmerende en beschermende factoren in de opvoedsituatie van de minderjarige en daaruit volgend de conclusie. Tegen deze achtergrond heeft het College dit klachtonderdeel ook beoordeeld.
Het College is het met de vader eens dat de jeugdprofessional in de melding aan Veilig Thuis op punten onvoldoende helder heeft gemaakt wat de zorg is. Van een jeugdprofessional mag worden verwacht dat zij per zorgpunt helder formuleert wat de zorg is, op grond waarvan de zorg bestaat en wat het gevolg hiervan is. Door dit na te laten heeft de jeugdprofessional naar het oordeel van het College tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Wat betreft de overige verwijten in dit klachtonderdeel, te weten het weergeven van meningen als feiten, het doen van insinuaties om de vader zwart te maken en het noemen van punten die niet waar zijn, volgt het College de vader niet. Het had op de weg van de vader gelegen om dergelijke serieuze verwijten enerzijds concreet te benoemen en anderzijds met voldoende relevante bijlagen te onderbouwen. De vader heeft per verwijt slechts één voorbeeld gegeven en ter onderbouwing van dit klachtonderdeel alleen een tijdlijn van de contacten met de bijzonder curator overgelegd. De jeugdprofessional heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Alles overziend heeft het College onvoldoende aanknopingspunten gevonden tijdens de digitale mondelinge behandeling van de klacht en in de inhoud van het dossier dat de jeugdprofessional wat betreft de overige verwijten tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond is, namelijk voor zover de jeugdprofessional in de melding aan Veilig Thuis niet duidelijk heeft gemaakt wat de zorgen zijn. Voor het overige zal het College de klacht ongegrond verklaren.
5.4 Klachtonderdeel 3
5.4.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat zij om verkeerde redenen een melding bij Veilig Thuis heeft gedaan.
Toelichting:
De aanleiding voor de jeugdprofessional om een melding te doen aan Veilig Thuis lijkt niet zozeer samen te hangen met de zorgen die er zijn (en waarvoor een ondertoezichtstelling is uitgesproken), maar op het ontbreken van een vast contactpersoon bij de GI. De jeugdprofessional noteert als aanleiding voor de melding aan Veilig Thuis onder meer het volgende: “Wij zijn van mening dat hierbij een goede ondersteuning van de hulpverlening nodig is, zeker gezien de weerstand die hiervoor bestaat aan vaderszijde. Hiervoor is een vast contactpersoon vanuit [de GI] heel belangrijk. Deze [gezinsvoogd] kan ook zelf initiatief nemen en zorgen voor structuur, continuïteit en veiligheid.” Tevens gaan de zorgpunten twintig tot en met negenentwintig in de melding over het functioneren van de GI. De vader is van mening dat de jeugdprofessional de melding aan Veilig Thuis heeft misbruikt om de slechte samenwerking aan de orde te stellen die de jeugdprofessional blijkbaar had met de GI en/of om de GI onder druk te zetten om een vast contactpersoon te leveren. Hiervoor is een melding aan Veilig Thuis echter niet bedoeld.
5.4.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
Zij benadrukt dat sprake was van een complexe situatie, waarbij de vader niet wenste mee te werken aan de ondertoezichtstelling, hij alle contacten en hulpverlening afhield en de samenwerking met de GI niet goed verliep. Als er een vaste gezinsvoogd is die contact houdt met beide ouders en de doelen uitvoert die zijn beschreven in de ondertoezichtstelling en bij de GI zijn gemeld, dan is het niet aan de jeugdprofessional om tot een melding over te gaan. Mochten er signalen van onveiligheid zijn, dan pakt de GI dit in principe verder op na een melding van de jeugdprofessional. Zowel de jeugdprofessional als [de instelling] hebben zich tot het uiterste ingespannen om de samenwerking met de GI te verbeteren en om een melding aan Veilig Thuis te voorkomen. Zo is op managementniveau contact geweest tussen [de instelling] en de GI en heeft de jeugdprofessional de situatie tweemaal voorgelegd aan de gemeente als financier van de hulp aan de zoon.
Het besluit om tot melding aan Veilig Thuis over te gaan is weloverwogen genomen en bleek noodzakelijk, nadat de GI de signalen van onveiligheid niet oppakte en eerdere acties niet het gewenste resultaat hadden. Daarbij is overleg gevoerd met meerdere instanties, omdat de jeugdprofessional zich bewust was dat formeel gezien slechts de moeder als cliënt aangemerkt kon worden. Een jeugdprofessional is echter ook gehouden om alle mogelijke signalen van kindermishandeling serieus te nemen en indien noodzakelijk een melding aan Veilig Thuis te doen. De jeugdprofessional heeft bij haar handelen te allen tijde het belang van de zoon voor ogen gehad. Zij heeft de melding aan Veilig Thuis dan ook op goede gronden gedaan.
5.4.3 Het College overweegt als volgt:
Het ligt op de weg van de vader om zijn verwijt dat de jeugdprofessional om verkeerde redenen een melding aan Veilig Thuis heeft gedaan met voldoende relevante stukken te onderbouwen. Dit heeft de vader nagelaten. Het College is derhalve van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de jeugdprofessional om de verkeerde redenen de melding aan Veilig Thuis heeft gedaan.
Bovendien is bij het College de indruk ontstaan dat de jeugdprofessional de verplichte stappen van de Meldcode heeft doorlopen (op stap drie na, zoals overwogen onder 5.2.3 van deze beslissing) en dat zij zich heeft ingespannen om een melding aan Veilig Thuis te voorkomen. Zo heeft zij meermaals overleg gevoerd met relevante overlegpartners en heeft zij gepoogd de signalen van onveiligheid bespreekbaar te maken (met de GI) op managementniveau en via de gemeente.
5.4.4 Het College is van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is.
5.5 Conclusie
5.5.1 Het College komt tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdeel 1 en een gedeelte van klachtonderdeel 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft een Veilig Thuis melding gedaan zonder dit (vooraf en achteraf) met de vader te bespreken. Daarnaast heeft zij in de melding aan Veilig Thuis onvoldoende helder geformuleerd wat de zorgen zijn. Naar het oordeel van het College is sprake van een schending van artikel K (Vermoeden kindermishandeling) en artikel M (Verslaglegging/dossiervorming) van de Beroepscode en heeft de jeugdprofessional onvoldoende in lijn gehandeld met de Meldcode evenals de Richtlijn Kindermishandeling.
5.5.2 Het College ziet af van het opleggen van een maatregel aan de jeugdprofessional. Het College overweegt hiertoe als volgt. De jeugdprofessional heeft in een complexe situatie moeten handelen en zij was als ambulant hulpverlener betrokken bij de moeder. Het was echter ook de jeugdprofessional die uiteindelijk een melding aan Veilig Thuis heeft gedaan en van een SKJ geregistreerde professional mag verwacht worden dat deze hiervoor de verantwoordelijkheid neemt. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional in onderhavige casus te veel heeft geleund op anderen in de organisatie en dat zij zich steviger had moeten positioneren. De gevolgen van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen zijn echter beperkt gebleven. Tot slot gaat het College ervan uit dat de jeugdprofessional lering heeft getrokken uit de casus en dat de onderhavige beslissing bijdraagt aan de verdere bewustwording van de jeugdprofessional betreffende haar eigen verantwoordelijkheid en dat zij haar werkwijze in toekomstige gevallen zal aanpassen zodat deze in lijn zal zijn met de professionele standaard.
6 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover deze de periode van 1 januari 2017 tot en met juli 2019 betreft;
- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 2 gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond;
- ziet af van het opleggen van een maatregel aan de jeugdprofessional.
Aldus gedaan door het College en op 2 september 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn
voorzitter
mevrouw mr. T.S.A. Kloos
secretaris