College van Beroep | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 20.006B

De voorzitter van het College van Beroep verwijst de zaak terug naar de voorzitter van het College van Toezicht. Het ligt niet op de weg van de voorzitter van het College van Beroep om in een beroepsprocedure voor het eerst inhoudelijk te oordelen welk deel van de klacht al dan niet is verjaard.

De voorzitter van het College van Beroep, de heer mr. M.A. Stammes, heeft beslist:

in de zaak van:

[Appellante], klaagster in eerste aanleg, hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats]

tegen:

[Verweerster], beklaagde in eerste aanleg, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als gedragswetenschapper bij de gecertificeerde instelling [GI]. De jeugdprofessional is als postmaster – orthopedagoog sinds [datum] 2015 geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

1     Het verloop van de procedure

1.1 De voorzitter van het College van Beroep heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift dat de moeder op 7 november 2019 bij het College van Toezicht heeft ingediend;
– het verzoek dat de moeder op 26 november 2019 bij het College van Toezicht heeft ingediend;
– het verweerschrift dat de jeugdprofessional op 3 januari 2020 bij het College van Toezicht heeft ingediend;
– de tussenbeslissing van het College van Toezicht in zaaknummer 19.442Ta van 6 februari 2020;
– het beroepschrift dat de moeder op 3 maart 2020 tegen voornoemde beslissing heeft ingediend;
– het verweerschrift dat de jeugdprofessional op 14 mei 2020 heeft ingediend;
– de conclusie van repliek die de moeder op 15 juni 2020 heeft ingediend;
– de conclusie van dupliek die de jeugdprofessional op 24 juni 2020 heeft ingediend.

1.2 De voorzitter van het College van Toezicht heeft in de tussenbeslissing in zaaknummer 19.442Ta het verzoek van de moeder afgewezen en de verjaringstermijn gehandhaafd zoals vastgesteld in artikel 6.5 van het Tuchtreglement (versie 1.3). De voorzitter heeft geoordeeld dat het klaagschrift tenminste aanpassing behoeft met inachtneming van de vastgestelde verjaringstermijn.

1.3 De voorzitter van het College van Toezicht heeft met toepassing van artikel 14.3 van het Tuchtreglement voor wat betreft de procedure in beroep artikel 7.9 sub b van het Tuchtreglement van overeenkomstige toepassing verklaard.

1.4 Tegen deze tussenbeslissing heeft de moeder op 3 maart 2020 tijdig beroep aangetekend.

1.5 Partijen zijn op 3 april 2020 bericht dat de verkorte beroepsprocedure die de voorzitter van het College van Toezicht van toepassing heeft verklaard, weergegeven onder 1.3 van deze beslissing, niet haalbaar is omdat de voorzitter van het College van Beroep de jeugdprofessional in de gelegenheid wil stellen een verweerschrift in te dienen tegen het ingediende beroepschrift. Om die reden heeft de voorzitter van het College van Beroep de reguliere beroepsprocedure, zoals opgenomen onder ’11. Procedure in beroep’ in het Tuchtreglement, van toepassing verklaard op de procedure.

1.6 De jeugdprofessional heeft op 14 mei 2020 een verweerschrift ingediend.

1.7 Op 8 juni 2020 zijn partijen bericht dat het College van Beroep in verband met de ontwikkelingen rondom COVID-19 werkt volgens een tijdelijke regeling. De voorzitter heeft geoordeeld dat de zaak geen mondelinge behandeling behoeft. Partijen zijn conform de tijdelijke regeling in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen de wederpartij naar voren heeft gebracht (repliek en dupliek). Deze conclusie van repliek en dupliek hebben partijen op respectievelijk 15 juni en 24 juni 2020 ingediend.

1.8 Partijen zijn op 24 augustus 2020 bericht dat de beslissing op 3 september 2020 per aangetekende post aan hen wordt verzonden.

2     Beoordelingskader

2.1 De voorzitter van het College van Beroep wijst erop dat er over verjaring in de artikelen 6.5 t/m 6.7 van het Tuchtreglement het volgende is opgenomen:
6.5 De mogelijkheid tot het indienen van een klacht vervalt door verjaring na drie jaar. De termijn van verjaring begint op de dag volgend op die waarop het desbetreffende handelen heeft plaatsgevonden, dan wel volgend op het moment waarop de belanghebbende van het handelen op de hoogte raakte.

6.6 In het geval de belanghebbende jonger is dan zestien jaar, begint de termijn van verjaring op de dag waarop hij zestien jaar is geworden.

6.7 Indien een klacht wordt ingediend over het handelen van een jeugdprofessional na een tijdsverloop van meer dan drie jaar, kan de voorzitter van het College van Toezicht in afwijking van artikel 6.5 en 6.6 bepalen dat de klager alsnog ontvankelijk is in zijn klacht. De klager dient hiertoe een gemotiveerd verzoek aan de voorzitter van het College van Toezicht voor te leggen, waaruit voldoende blijkt dat hij niet eerder in de gelegenheid was om de klacht in te dienen.”

2.2 Daarnaast is in artikel 7.6 van het Tuchtreglement – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
a. De voorzitter van het College van Toezicht kan beslissen een klager niet-ontvankelijk te verklaren wanneer een klacht wordt ingediend [..] wanneer de klacht is verjaard[..]
[..]
c. Tegen de beslissing zoals bedoeld onder a., staat geen beroep open.”

3     De beoordeling van het beroep

3.1 De voorzitter van het College van Toezicht heeft in de bestreden beslissing geoordeeld dat de moeder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij niet eerder in de gelegenheid was om de klacht in te dienen. De voorzitter van het College van Toezicht heeft geoordeeld dat de moeder op 1 april 2019 op de hoogte is gesteld van de verjaringstermijn van drie jaar. Het valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de moeder dat zij gerekend vanaf april 2019 nog zeven maanden heeft gewacht met het indienen van de klacht, waarbij zij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de (gewijzigde) verjaringstermijn een rol zou gaan spelen. De voorzitter van het College van Toezicht heeft het verzoek van de moeder afgewezen en is van oordeel dat het klaagschrift aangepast dient te worden met inachtneming van de verjaringstermijn, zoals vastgesteld in artikel 6.5 van het Tuchtreglement.

3.2 Het beroepschrift van de moeder richt zich tegen het oordeel van de voorzitter van het College van Toezicht voor zover is geoordeeld dat de moeder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er afgeweken moet worden van de verjaringstermijn. De moeder voert in haar beroepschrift onder meer aan dat er bij haar PTSS is vastgesteld en dat zij vanwege een laag energielevel de klacht niet eerder kon indienen.

3.3 De jeugdprofessional stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat de moeder nog steeds onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zij niet eerder in de gelegenheid was een klacht in te dienen. Ook in het beroepschrift leest de jeugdprofessional onvoldoende motivering en gaat de moeder voorbij aan diverse feiten die niet voor haar pleiten.

3.4 De voorzitter van het College van Beroep stelt allereerst vast dat de moeder bij het College van Toezicht een klaagschrift heeft ingediend dat bestaat uit acht klachtonderdelen. Uit de toelichting bij het klaagschrift blijkt dat de moeder kenbaar heeft gemaakt dat de jeugdprofessional van 25 januari 2016 tot 25 januari 2018 betrokken is geweest. De klachtonderdelen heeft de moeder echter algemener geformuleerd, zonder exacte aanduiding van een tijdvak. Bij de diverse klachtonderdelen is er verwezen naar stukken uit de periode tussen 2016 en 2018.

3.5 De voorzitter van het College van Beroep overweegt als volgt. In artikel 7.6 sub a van het Tuchtreglement is opgenomen dat de voorzitter van het College van Toezicht kan beslissen een klager niet-ontvankelijk te verklaren wanneer de klacht is verjaard. Tegen deze beslissing staat volgens artikel 7.6 sub c van het Tuchtreglement geen beroep open. De voorzitter van het College van Toezicht heeft kennelijk aanleiding gezien om de vermeende verjaring ambtshalve te toetsen en de moeder vervolgens in de gelegenheid gesteld om op grond van artikel 6.7 van het Tuchtreglement een gemotiveerd verzoek in te dienen waaruit blijkt dat zij niet eerder in de gelegenheid was om de klacht in te dienen. Vervolgens heeft de voorzitter van het College van Toezicht het verzoek van de moeder afgewezen. De voorzitter van het College van Toezicht heeft in haar beslissing echter niet gespecificeerd wanneer de verjaringstermijn (per klachtonderdeel) is aangevangen en op welke punten het klaagschrift van de moeder is verjaard, maar heeft volstaan met het (algemene) oordeel dat het klaagschrift aanpassing behoeft met inachtneming van de verjaringstermijn.

De voorzitter van het College van Beroep is van oordeel dat het op de weg van de voorzitter van het College van Toezicht had gelegen, voor zover zij van oordeel is dat het verzoek van de moeder niet slaagt en de klacht aldus (deels) is verjaard, de moeder gemotiveerd (deels) niet-ontvankelijk te verklaren in de klacht (artikel 7.6 sub a van het Tuchtreglement). Dat dit is nagelaten en dat enkel is geoordeeld dat het klaagschrift aanpassing behoeft met inachtneming van de verjaringstermijn acht de voorzitter van het College van Beroep een kennelijke misslag. Het ligt niet op de weg van de voorzitter van het College van Beroep om in de beroepsprocedure voor het eerst inhoudelijk te oordelen welk deel van de klacht al dan niet is verjaard en alsnog over te gaan tot het al dan niet (deels) niet-ontvankelijk verklaren van de moeder. Gelet hierop zal de voorzitter van het College van Beroep zich onbevoegd verklaren om over het beroep te oordelen en de zaak terugverwijzen naar (de voorzitter van) het College van Toezicht.

3.6 Ten overvloede overweegt de voorzitter van het College van Beroep dat met het ambtshalve toetsen van verjaring terughoudend moet worden omgegaan, aangezien het niet-ontvankelijk verklaren van een klager inhoudt dat er geen inhoudelijke beoordeling van de klacht plaats kan vinden. Deze ambtshalve toetsing ligt voor de hand in gevallen waarin het evident is dat een klacht is verjaard. In het geval waar er geen sprake is van een evidente verjaring, heeft het de voorkeur om de zaak in zijn geheel te behandelen en in de (eind)beslissing een oordeel te geven over welke delen van de klacht er mogelijk al dan niet zijn verjaard en de klager vervolgens in die delen niet-ontvankelijk te verklaren en voor het overige de klacht inhoudelijk te behandelen. In de onderhavige situatie is er naar het oordeel van de voorzitter van het College van Beroep geen sprake van een evidente verjaring, mede gezien het feit dat de jeugdprofessional tot ruim anderhalf jaar voor het indienen van de klacht betrokken is geweest en de moeder de klachtonderdelen algemeen heeft geformuleerd.

4          De beslissing

Dit alles overwegende komt de voorzitter van het College van Beroep tot de volgende beslissing:

  • verklaart zich onbevoegd te oordelen over het beroep;
  • verwijst de zaak terug naar het College van Toezicht.

Aldus gedaan door de voorzitter van het College van Beroep en op 3 september 2020 aan partijen toegezonden.

de heer mr. M.A. Stammes

voorzitter