Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mevrouw drs. S. de Schutter, lid-beroepsgenoot,
mevrouw drs. E.F. Nikkels, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klager], klager, hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats],
op 28 augustus 2020 ingediende klaagschrift tegen:
[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam geweest als gedragswetenschapper bij het [de instelling], hierna te noemen: [de instelling].
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.
De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam als jurist bij DAS rechtsbijstand.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
- het aangepaste klaagschrift ontvangen op 25 september 2020;
- het verweerschrift ontvangen op 31 december 2020;
- de conclusie van repliek ontvangen op 5 februari 2021;
- de conclusie van dupliek ontvangen op 24 februari 2021.
1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 3 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: tijdelijke regeling, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).
1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 27 september 2021. De beslissing is op 8 november 2021 aan partijen verzonden.
2 De feiten
Op grond van de stukken gaat het College van de volgende feiten uit:
2.1 De vader heeft twee minderjarige kinderen. De dochter is geboren in 2012 en de zoon is geboren in 2014. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De kinderen verblijven sinds 2016 in een (perspectief biedend) pleeggezin.
2.2 Op 20 juli 2018 hebben de (toenmalig) betrokken jeugdbeschermers verzocht om een onderzoek te verrichten bij de kinderen door [de instelling].
2.3 Op 15 april 2019 heeft een interactie observatie plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen.
2.4 De jeugdprofessional is als onafhankelijk observator aanwezig geweest tijdens de interactie observatie en verantwoordelijk voor de verslaglegging van deze observatie in het [de instelling]-onderzoek.
2.5 De jeugdprofessional staat sinds [datum] 2016 als psycholoog geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
4 De klacht, het verweer, de conclusie van repliek, de conclusie van dupliek en de beoordeling
De klacht, het verweer, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek (voor zover hierin relevante informatie voor de klachtonderdelen is aangeleverd) worden zakelijk weergegeven. Daarna volgt het oordeel van het College. De reikwijdte van een klacht dient voor alle betrokkenen, inclusief het College, helder te zijn. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de klacht die is ingediend op 25 september 2020. Voor zover de vader in de conclusie van repliek de klacht heeft uitgebreid, geeft het College hier geen oordeel over.
4.1 De klacht
4.1.1 De vader verwijt de jeugdprofessional dat drie kwartier observatie bij [de instelling] heeft plaatsgevonden onder slechte omstandigheden. De jeugdprofessional is voorts onvoldoende deskundig geweest en heeft geen nazorg verleend.
Toelichting:
De vader heeft zijn klacht toegelicht aan de hand van de volgende tien punten:
1). De jeugdprofessional is niet bereid geweest om achteraf de observatie met de vader te bespreken, ondanks zijn verzoek daartoe. Ook is de jeugdprofessional niet bereid geweest om de rapportage te wijzigen indien zou blijken dat ze te voorbarig is geweest in haar conclusies. De onderzoeker betrokken bij de vader, heeft namens de jeugdprofessional geantwoord.
2). De jeugdprofessional heeft toegezegd te zullen wachten met de observatie, omdat de moeder was verlaat, althans dat is wat de onderzoeker betrokken bij de vader aan de vader heeft medegedeeld. De jeugdprofessional heeft de tijd voor de interactie observatie gewoon laten ingaan zonder dit mede te delen. De vader is hier zelf achter gekomen, waardoor hij én een kortere interactie observatie had, waarin hij gestrest was én de interactie observatie niet is gegaan zoals vooraf afgesproken. De moeder was namelijk (nog) niet aanwezig. De jeugdprofessional heeft hierdoor – zeer onnodig, maar bewust – ongunstige omgevingsfactoren voor de interactie observatie met de vader gecreëerd.
3). De jeugdprofessional heeft nagelaten de interactie observatie in goede banen te leiden toen de moeder was gearriveerd. De moeder kon daardoor niet ontspannen mee doen aan de interactie observatie. Zo heeft ze geen contact met de moeder gemaakt bij binnenkomst of tijdens de interactie observatie.
4). De jeugdprofessional vond het nodig dat de pleegmoeder aanwezig was in de speelruimte, terwijl zij wist dat de vader absoluut niet wilde dat de pleegmoeder (voorafgaand) bij de interactie observatie betrokken zou worden. Haar aanwezigheid ging ten koste van de interactie tussen de vader en de kinderen, omdat de kinderen steeds naar de pleegmoeder toe gingen, waarna de vader opnieuw moest beginnen met een samenspel. De jeugdprofessional heeft deze omstandigheid bewust gecreëerd.
5). De jeugdprofessional heeft vermoedelijk voorafgaand aan de interactie observatie informatie van de pleegmoeder ontvangen. Deze informatie heeft volgens de vader de jeugdprofessional beïnvloed.
6). De jeugdprofessional moet hebben geweten dat haar bevindingen van de interactie observatie verstrekkende gevolgen zou hebben. Door de Raad voor de Kinderbescherming wordt – naar aanleiding van haar rapportage – een onderzoek gedaan naar een gezag beëindigende maatregel. Ook is het bezoekuur wat de ouders met de kinderen hadden gehalveerd en vindt het bezoekcontact van de vader zonder de moeder plaats. De jeugdprofessional is als observator veel te ver gegaan in haar conclusies en bevindingen. Toch heeft zij bewust zo negatief gerapporteerd, wetende van de gevolgen.
7). De controversiële bevindingen van de jeugdprofessional hebben geleid tot vergaande conclusies. De vader verwijst voor dit verwijt naar bladzijde 80 van het [de instelling]-rapport waar het volgende geschreven staat: “Er wordt tevens gezien dat vader signalen van de kinderen niet goed oppikt en in houding en gedrag niet goed aansluit op de kinderen. Al met al is de indruk dat vader niet goed ziet en aanvoelt wat er in de kinderen omgaat en hoe zij de situatie beleven. Ook valt op dat vader in de gezamenlijke spelmomenten er vaak voor kiest de zoon te helpen, waarbij hij zich onvoldoende lijkt te realiseren wat dit voor de dochter betekent.” Met dit citaat wil de vader laten zien wat de jeugdprofessional beweert op basis van een voor hem stressvolle interactie observatie van 45 minuten. Volgens de vader is het onmogelijk om het voorgaande te observeren en te beweren.
8). De jeugdprofessional heeft mede bepaald wat er in de speelruimte aanwezig is. De vader heeft hier geen enkele zeggenschap in gehad.
9). De jeugdprofessional heeft geen rekening gehouden met het feit dat de vader de kinderen weinig ziet en dat dit gevolgen heeft voor de wijze waarop de vader en de kinderen op elkaar ingespeeld zijn.
10). De jeugdprofessional is eenzijdig geïnformeerd door pleegzorg, de pleegouders en andere instanties/personen die niet het beste met de kinderen voor hebben of die zich laten leiden door eenzijdige informatie. Hierdoor is de observatie door de jeugdprofessional ongetwijfeld gekleurd.
4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De jeugdprofessional stelt voorop dat zij alleen verantwoordelijk is voor het door haar opgestelde verslag van de interactie observatie en niet voor het gehele [de instelling]-rapport. Zij is – behoudens de interactie observatie – niet betrokken geweest bij het [de instelling]-onderzoek. Zij heeft de interactie tussen de kinderen en de vader via een one way screen geobserveerd in een spelruimte. Daarover heeft zij gerapporteerd aan de hoofdonderzoekers. Volgens de geldende werkafspraken zal door de hoofdonderzoekers aan de vader zijn uitgelegd wat de procedure is en dat er meerdere onderzoekers betrokken zijn. In dat kader zal de vader vooraf zijn ingelicht over de reden, werkwijze en het doel van de interactie observatie. De jeugdprofessional betwist dat zij onvoldoende deskundigheid heeft. Zij had destijds ruim tien jaar ervaring in het doen van dergelijke observaties. Daarnaast heeft zij de nodige kennis opgedaan middels verschillende postacademische cursussen gericht op ouder-kind interacties. Dat de vader een andere beleving heeft van hoe de observatie is verlopen, betekent niet dat de bevindingen van de jeugdprofessional onjuist zijn. De observatie heeft plaatsgevonden volgens de gebruikelijke manier, met voldoende deskundigheid.
Ten aanzien van de tien punten voert de jeugdprofessional het volgende aan:
1). De betrokkenheid van de jeugdprofessional dient te worden beperkt tot de interactie observatie. De hoofdonderzoeker onderhoudt de contacten met de betrokkenen, bespreekt de gerapporteerde bevindingen en is het aanspreekpunt. De vader heeft in januari 2020 vragen gesteld over de bevindingen van de jeugdprofessional. De hoofdonderzoeker heeft hierop gereageerd, hetgeen de gebruikelijke gang van zaken is. Daarnaast was de jeugdprofessional per 1 augustus 2019 niet meer werkzaam voor de gecertificeerde instelling, en zodoende was zij niet op de hoogte van het verzoek van de vader.
2). De jeugdprofessional heeft niet toegezegd dat zij zal wachten met de observatie tot de moeder aanwezig was. Wel heeft zij aangegeven dat zij ruimte had om langer door te gaan, aangezien de moeder verlaat was. Het is echter de hoofdonderzoeker die bepaalt wie er tijdens de observatie aanwezig zijn. De jeugdprofessional heeft daar geen enkele invloed op. Op het moment dat de vader de observatieruimte binnenkwam, is zij met de interactie observatie begonnen, zoals gebruikelijk en haar werd gevraagd.
3). In navolging op het voorgaande geeft de jeugdprofessional aan dat zij de instructie had gekregen om te beginnen met het observeren van de vader en de kinderen, waarna de moeder zich later bij het geheel zou aansluiten. Dat dit niet is gebeurd, valt buiten de invloed van de jeugdprofessional. Doordat de moeder in de wachtkamer bleef terwijl de interactie observatie doorliep, heeft de jeugdprofessional met haar geen kennis kunnen maken.
4). De jeugdprofessional geeft nogmaals aan dat zij niet bepaalt wie er aanwezig is. Het was haar niet bekend dat de vader niet wilde dat de pleegmoeder in de observatieruimte aanwezig was, maar zij heeft hier geen stem in.
5). De jeugdprofessional heeft vooraf geen overleg gehad met de pleegmoeder en/of pleegzorg. Om objectief, onafhankelijk en onbevooroordeeld de interactie observatie te kunnen verrichten, heeft zij op voorhand geen inzage in het dossier gekregen en ook mondeling geen voorinformatie ontvangen.
6). Dat het [de instelling]-onderzoek ingrijpende gevolgen heeft gehad voor klager, rechtvaardigt geen tuchtrechtelijk verwijt dat de jeugdprofessional bewust zo negatief heeft gerapporteerd. De jeugdprofessional wijst erop dat het [de instelling]-rapport uit meerdere onderdelen bestaat dan haar observatie.
7). De tekst waar de vader naar verwijst, is niet van de hand van de jeugdprofessional. Zij heeft bovendien geen zeggenschap gehad in de duur van de observatie en is doorgegaan tot de vader op aanwijzing van de hoofdonderzoeker afscheid had genomen van de kinderen en de ruimte verliet. Hetgeen wordt verweten is derhalve onjuist. Daarnaast is het gebruikelijk dat een dergelijke observatie ongeveer 45 minuten in beslag neemt, waardoor dit voor de jeugdprofessional niet vreemd voorkwam.
8). Ook op dit punt kan de jeugdprofessional geen verwijt worden gemaakt. Zij bepaalt niet wat in de speelruimte aanwezig is. Daarnaast zijn mensen vrij om zelf speelgoed mee te nemen. De vader heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
9) en 10). De jeugdprofessional wist dat de kinderen niet bij de ouders wonen, maar dit heeft geen invloed gehad op haar observatie of de indruk daarvan. Zij is ook niet gevraagd om hier rekening mee te houden. De reden van een interactie observatie is een indruk te krijgen van de omgang en interactie tussen de betrokkenen. De gehanteerde werkwijze is bij [de instelling] gebruikelijk wanneer psychodiagnostiek in civiel rechterlijk kader wordt verricht. De jeugdprofessional is als onafhankelijke derde betrokken voor een objectief beeld. Zij betwist dan ook dat zij zich heeft laten informeren door een van de partijen.
4.1.3 De vader voert in de conclusie van repliek het volgende aan:
1).De jeugdprofessional heeft blijkbaar ingestemd dat de hoofdonderzoeker namens haar communiceert over haar aandeel in het [de instelling]-rapport. Dat zij dan niet op de hoogte is gesteld van de vragen die de vader had, is het gevolg van deze keuze.
2). De jeugdprofessional geeft toe dat zij gezegd heeft dat de interactie observatie langer kon duren, omdat de moeder verlaat was. De tijd van de interactie observatie stond vast, namelijk één uur. In eerste instantie is de vader verteld dat gewacht kon worden op de moeder, vijftien minuten later wordt de vader verteld dat het uur al is ingegaan en er geen sprake kan zijn van uitloop. Deze mededeling bezorgde bij de vader veel stress, wat zijn normale manier van doen in de weg stond.
3). Ondanks dat de jeugdprofessional wist dat de moeder geobserveerd zou worden, is zij passief gebleven toen de moeder bij het kantoor was aangekomen. In het belang van de observatie was het correcter geweest als zij zich had ingespannen om ervoor te zorgen dat de moeder alsnog geobserveerd kon worden. Deze verantwoordelijkheid deelt zij met de hoofdonderzoekers.
4). De vader heeft na afloop van de interactie observatie aangegeven hoe storend hij de aanwezigheid van de pleegmoeder vond. Hier heeft de jeugdprofessional in haar observatieverslag niks mee gedaan. Dat de jeugdprofessional dit niet zou weten, staat haaks op hetgeen in het introductiegesprek is gezegd, namelijk dat de wensen van de ouders via de hoofdonderzoekers met de betrokkenen zouden worden besproken. De jeugdprofessional heeft niet weersproken dat dit de gebruikelijke gang van zaken was.
5). De jeugdprofessional was aanwezig bij de eerste afspraak met [de instelling] waar de ouders ook hun bedenkingen over de pleegmoeder hebben besproken. Toch beweert de jeugdprofessional nu dat zij geen voorinformatie over de pleegmoeder had en ook niet wist dat de ouders niet wilden dat de pleegmoeder aanwezig was tijdens de interactie observatie. Bovendien heeft de hoofdonderzoeker tijdens een huisbezoek verteld dat de jeugdprofessional wilde dat de pleegmoeder aanwezig was, omdat dit in haar ogen de gebruikelijke gang van zaken was tijdens de bezoekcontacten tussen de ouders en de kinderen.
6). De observatie van de vader door de jeugdprofessional wordt door elke rechter tegen de vader gebruikt. De jeugdprofessional kan daarom niet haar rol in het [de instelling]-rapport bagatelliseren. Zij had op basis van de korte interactie observatie zich niet zo’n grote negatieve rol mogen toe-eigenen.
7). Gelet op de stressvolle situatie die is ontstaan, zowel vooraf als tijdens de interactie observatie, had de jeugdprofessional moeten besluiten de observatie langer te laten duren. Zij wijst nu te makkelijk naar de hoofdonderzoeker, maar deze heeft in een overleg met de vader gezegd dat het juist de observeerder is die het vrij staat om de observatie te verlengen, indien dit nodig wordt geacht.
8). De jeugdprofessional is verantwoordelijk voor de observatieruimte. Dit betekent dat zij moet nagaan of alles naar wens van de ouders is. Ze had de vader op zijn minst bij binnenkomst kunnen vragen of hij iets gewijzigd wilde zien in de observatieruimte.
9 en 10). Tijdens de eerste ontmoeting met de hoofdonderzoeker is de vader verzekerd dat het ‘vanzelfsprekend’ is dat de observeerder rekening houdt met het feit dat de vader zijn kinderen amper ziet. Het woord vanzelfsprekend spreekt voor zich.
4.1.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek het volgende aan:
De vader stelt in zijn conclusie van repliek dat het de jeugdprofessional kan worden verweten dat zij haar bevindingen niet bij hem heeft gecontroleerd. De jeugdprofessional betwist dit uitdrukkelijk. Zij beschikt over de expertise om op basis van haar observatie en met de door haar opgedane kennis, een verslag op te stellen. Zij hoeft haar bevindingen niet bij de betrokkenen te controleren. De jeugdprofessional benadrukt dat zij alleen verantwoordelijk is voor de observatie waarvan zij haar bevindingen heeft vastgelegd in een verslag. De hoofdonderzoeker bepaalt wanneer de observatie begint en stopt en wie er aanwezig zijn in de observatieruimte. Ook kan zij niet verantwoordelijk worden gehouden voor het besluit om geen hernieuwde poging om een observatie met de moeder te laten plaatsvinden of dat de pleegmoeder aanwezig was in de observatie ruimte. Dit heeft de hoofdonderzoeker besloten. Voor zover de jeugdprofessional zich kan herinneren, heeft de vader toen niet bij haar aangegeven hoe storend hij de aanwezigheid van de pleegmoeder vond. Hetgeen overigens ook geen invloed had gehad op de observatie. De jeugdprofessional heeft ook geen zeggenschap over de inrichting van de observatieruimte. De vader kan haar hieromtrent dan ook geen verwijt maken. Het is ook niet aan de jeugdprofessional om rechtstreeks contact met de betrokkenen te hebben over het rapport. Voorts begrijpt de jeugdprofessional niet wat de vader onder 4. bedoeld. De jeugdprofessional heeft geen gesprek met vader gevoerd. Wel is er een gesprek met haar collega geweest, voorafgaand aan de acceptatie van het [de instelling]onderzoek. Hier is de jeugdprofessional transparant over geweest tijdens het bemiddelingsgesprek. Het gesprek met haar collega doet niets af aan haar objectiviteit. Er is toen enkel besproken welke onderzoeksvragen geformuleerd dienden te worden, welke informatie nodig was om deze vragen te beantwoorden en uitleg gegeven over de procedure. Hierna is de jeugdprofessional niet meer betrokken geweest bij het verdere verloop en was daardoor ook niet inhoudelijk op de hoogte. Tot slot, wat betreft de conclusies, wijst de jeugdprofessional er wederom op dat deze zijn opgesteld door de hoofdonderzoeker.
4.1.5 Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken wat betreft punt 1, 2 en 4 tot en met 10. Het College is van oordeel dat de vader in punt 3 niet-ontvankelijk is. Het College overweegt hiertoe als volgt:
1). Het College volgt de jeugdprofessional in haar verweer dat zij redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van het verzoek van de vader gelet op haar uitdiensttreding. Het is daarnaast gebleken dat de hoofdonderzoeker de jeugdprofessional heeft benaderd om te reageren op het verzoek van de vader.
2). Alhoewel het College zich kan voorstellen dat de vader het prettig had gevonden om geïnformeerd te worden over het ingaan van de tijd voor de interactie observatie, is dit in het veld niet de gebruikelijke werkwijze. Aan de ouder(s) wordt het tijdvak vermeld waarin de interactie observatie plaatsvindt en deze begint daarom dan ook al direct bij binnenkomst van de ouder(s) en de kinderen.
3). Dit punt heeft betrekking op de moeder. Zij is geen partij in deze procedure. De vader is daarom niet-ontvankelijk in dit punt van zijn klaagschrift.
4). Het is voor het College niet, althans onvoldoende, vast komen te staan dat de vader bezwaar heeft geuit tegen de aanwezigheid van de pleegmoeder bij de interactie observatie. Partijen spreken elkaar tegen en onderbouwende stukken ontbreken wat betreft dit punt.
5). Enkel op basis van het vermoeden van de vader kan wat betreft dit punt geen feitelijke grondslag worden vastgesteld om te komen tot een tuchtrechtelijk verwijt.
6). Het College kan de vader niet volgen in zijn beredenering dat de gevolgen van een bevinding van (negatieve) invloed zouden zijn op de inhoud van de bevinding.
7). De jeugdprofessional is verantwoordelijk voor de observatie, niet voor de conclusies van het rapport. Zij heeft de conclusie niet geschreven.
8). Het College volgt de jeugdprofessional in haar verweer. Het is niet gebruikelijk dat een ouder wordt gevraagd of hij/zij iets gewijzigd wil hebben in de observatieruimte. Een ouder wordt (vaak) wel in de gelegenheid gesteld om zelf iets mee te nemen naar de observatie. Uit het dossier blijkt dat de vader dit ook heeft gedaan.
9). De observatie is gedaan om te zien hoe het contact tussen de vader en de kinderen is, omdat de kinderen niet bij hem wonen. Dat is een gegeven waarmee gewerkt is. Tijdens een observatie rapporteert de jeugdprofessional wat zij waarneemt. De achtergrond van een casus is voor de observatie daarom strikt genomen niet relevant. Het College hecht er waarde aan om op te merken dat de jeugdprofessional enkel de observatie heeft uitgevoerd en niet de conclusie heeft geschreven. Het gegeven dat de kinderen niet bij de vader wonen, is iets wat niet hoeft terug te komen in het observatieverslag.
10). Het College is van oordeel dat de vader zijn vermoeden in punt 6 nu stelliger beschrijft. Onderbouwende stukken voor de stelling van de vader ontbreken. Hierdoor mist een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijt.
5 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
- verklaart de klacht ongegrond;
- verklaart de vader niet-ontvankelijk in punt 3.
Aldus gedaan door het College en op 8 november 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter
mevrouw mr. M.R. Veerman, secretaris