Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
de heer E.H. Weise, lid-beroepsgenoot,
mevrouw B. Huizing-Oudenbroek, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[klaagster] klaagster, hierna te noemen: de moeder, wonende te [plaats],
op 7 februari 2019 ingediende klaagschrift tegen:
[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als [functie] bij de Raad voor de Kinderbescherming, (locatie: [plaats]], hierna te noemen: de RvdK.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.M. Haverkort.
De jeugdprofessional werd in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. F. Westenberg, werkzaam als advocaat te Hoorn.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Het College heeft kennisgenomen van:
– het aangevulde klaagschrift, ontvangen op 18 maart 2019;
– het verweerschrift, ontvangen op 23 januari 2020;
1.2 Door omstandigheden aan de zijde van de jeugdprofessional is tweemaal uitstel verleend voor het indienen van een verweerschrift. Naar aanleiding van de coronamaatregelen is de mondelinge behandeling van de klacht tweemaal aangehouden. De klacht is digitaal behandeld op basis van de Tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona).
1.3 De digitale mondelinge behandeling van de klacht (hierna: de behandeling) heeft plaatsgevonden op 25 februari 2021 in aanwezigheid van de moeder, de jeugdprofessional en zijn gemachtigde.
1.4 De feiten en omstandigheden van Hoofdstuk 2 zijn door partijen niet betwist en dienen als uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht. Onder Hoofdstuk 3 volgt een toelichting op het beoordelingskader. In Hoofdstuk 4 bespreekt het College de klacht, het verweer en de beoordeling. Onder paragraaf 4.1 is een leeswijzer opgenomen. Daarna volgt onder Hoofdstuk 5 een korte samenvatting en conclusie. In Hoofdstuk 6 rondt het College af met de beslissing.
2 De feiten
Het College gaat uit van de volgende feiten.
2.1 De moeder heeft twee minderjarige kinderen. De oudste dochter is geboren in 2013 en de jongste dochter is geboren in 2015.
2.2 De moeder en de vader van de kinderen hebben hun relatie rond 2015 beëindigd. Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt sinds 2017 gezamenlijk uitgeoefend door de ouders. De kinderen wonen bij de moeder.
2.3 De ouders hebben geprocedeerd over de zorgverdeling. In een procedure bij het gerechtshof is in een tussenbeschikking aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de RvdK) verzocht om een onderzoek te verrichten naar de verdeling van zorg- en opvoedtaken. In afwachting van dit onderzoek is een voorlopige zorgverdeling vastgesteld.
2.4 Medio 2017 is de RvdK gestart met het onderzoek naar de verdeling van zorg- en opvoedtaken. Gedurende het onderzoek heeft de RvdK op 17 oktober 2017 besloten het onderzoek uit te breiden met de vraag of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is.
2.5. Gedurende het raadsonderzoek heeft de moeder op 7 november 2017 aangegeven een gesprek te wensen over de opzet van het onderzoek met de leidinggevende van de jeugdprofessional. Dit gesprek vond plaats op 4 december 2017. De moeder werd bijgestaan door haar gemachtigde.
2.6. Uit het e-mailbericht van 19 december 2017 blijkt dat de moeder door de jeugdprofessional in de gelegenheid werd gesteld om aanvullende informatie te geven die zij relevant acht voor het onderzoek. De jeugdprofessional schrijft in dit e-mailbericht: “Op dit moment hebben we nog geen conclusies getrokken over partnermishandeling. In dit stadium van ons onderzoek trekken we nog geen conclusies. Binnen ons onderzoek is hier wel aandacht voor. Als u feitelijke informatie of informanten heeft waaruit blijkt dat hiervan sprake is (geweest), dan horen we dat graag, en dan zullen we bezien of deze wordt meegenomen in het onderzoek. Conclusies hierover trekken we als ons onderzoek is afgerond. Verder lazen we de informatie in de bijlage, die van [uw psycholoog]. Graag ontvangen we deze tekst op officieel briefpapier, gedateerd en ondertekend”.
2.7 In voornoemd e-mailbericht van 19 december 2017 heeft de jeugdprofessional aangegeven dat het raadsonderzoek op 8 januari 2018 wordt vervolgd in verband met de afwezigheid van de jeugdprofessional en zijn collega tot die datum.
2.8 De moeder heeft op 15 en 18 januari 2018 aanvullende stukken aan de jeugdprofessional overgelegd. Hierover heeft de jeugdprofessional het volgende in het raadsrapport opgenomen: “Moeder wil dat de RvdK deze [aanvullende stukken] betrekt in het onderzoek. Het gaat om e-mails/whatsapp van vader en e-mailwisseling van moeder met haar psycholoog. Toen de raadsonderzoekers deze stukken ontvingen van moeder had de besluitvorming al plaatsgevonden. De onderzoekers hebben uiteraard kennis genomen van de stukken. Deze zijn zorgvuldig gelezen echter hebben geen nieuwe inzichten opgeleverd”.
2.9 Het raadsonderzoek is afgerond op 22 januari 2018. In het raadsrapport heeft de jeugdprofessional het gerechtshof geadviseerd in het kader van de zorgverdeling. Tevens is de rechtbank verzocht de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Dit verzoek is door de kinderrechter toegewezen op 7 maart 2018.
2.10 Het gerechtshof heeft in 2018 een definitieve zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen een weekend per twee weken bij de vader verblijven van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur, en daarnaast iedere woensdagmiddag van 12.30 tot 17.00 uur, onder gelijke verdeling van de schoolvakanties.
2.11 De jeugdprofessional stond van [datum] 2013 tot en met [datum] 2018 als jeugdzorgwerker geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2018 staat de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.
3 Het beoordelingskader
3.1 Het College beantwoordt de vraag of een jeugdprofessional met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.
3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen van andere personen of van de instelling te toetsen.
3.3 Op grond van de kamer waarin een professional bij SKJ geregistreerd is, toetst het College het handelen van een jeugdprofessional aan -onder meer- de voor die kamer geldende beroepscode. Gebleken is dat de jeugdprofessional gedurende zijn betrokkenheid bij deze casus geregistreerd stond als jeugdzorgwerker, zoals weergegeven onder 2.11. Gelet hierop wordt in deze beslissing onder ‘Beroepscode’ de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker bedoeld.
4 De klacht, het verweer en de beoordeling
4.1 Leeswijzer
De moeder heeft twaalf klachtonderdelen aangevoerd en de jeugdprofessional heeft verweer gevoerd. Echter, er is geen inhoudelijk verweer gevoerd per klachtonderdeel, maar heeft de jeugdprofessional gereageerd met een algemene reflectie op zijn handelen. Voor een goed begrip van deze reflectie worden eerst de klachtonderdelen kort weergegeven onder paragraaf 4.2. Vervolgens wordt de algemene reflectie van de jeugdprofessional samengevat weergegeven onder paragraaf 4.3.
Na deze reflectie van de jeugdprofessional volgt de bespreking van de twaalf klachtonderdelen in de twee daarop volgende paragraven 4.4 en 4.5. Per klachtonderdeel wordt eerst de klacht benoemd. Daarna wordt de toelichting samengevat weergegeven. Aansluitend volgt het oordeel van het College. Waar dit aan de orde is wordt de mondelinge toelichting van de jeugdprofessional tijdens de behandeling in de beoordeling betrokken.
In paragraaf 4.4 worden de klachtonderdelen besproken en beoordeeld die het College ongegrond acht. Dat zijn de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5, 8, 11 en 12. In paragraaf 4.5 worden de klachtonderdelen besproken en beoordeeld die het College gegrond acht. Dat zijn de klachtonderdelen 2, 6, 7, 9, en 10.
4.2 Overzicht klachtonderdelen
De moeder heeft twaalf klachtonderdelen aangevoerd en samengevat verwijt de zij de jeugdprofessional het volgende:
- dat hij voorafgaand aan het onderzoek al had besloten tot een ondertoezichtstelling, en het onderzoek te summier is uitgevoerd (1);
- dat hij informatie heeft opgenomen dat foutief/onvolledig is en niet op waarheid is beoordeeld (2);
- dat hij vooroordelen en persoonlijke meningen heeft opgenomen in het rapport (3);
- dat hij de moeder verantwoordelijk hield voor vaders agressie (4);
- dat hij vragen en/of mail van de ouders niet wilde beantwoorden (5);
- dat hij cruciale informatie heeft genegeerd (6);
- dat hij informanten heeft gemanipuleerd en informatie uit de context heeft gehaald (7);
- valsheid in geschrifte (8);
- dat hij ongefundeerde uitspraken en standaardconclusies heeft gebruikt, zonder feiten en meningen te scheiden (9);
- dat hij geen vraagtekens heeft geplaatst bij gedragingen van de vader of geen deskundige heeft ingeschakeld (10);
- dat hij de ondertoezichtstelling op oneigenlijke gronden heeft verzocht door situaties te problematiseren en te generaliseren, waarbij de haalbaarheid van het gestelde doel niet is onderzocht (11);
- dat hij een diagnose heeft gesteld waar dit niet mocht (12).
4.3 Het verweer
De jeugdprofessional vraagt zich af of het reëel is om na zo’n lange periode een onderzoek te evalueren omdat hij zich niet alles weet te herinneren. De jeugdprofessional weet nog wel dat hij tijdens het onderzoek veel intern overleg heeft gepleegd met zijn collega’s van de RvdK: het onderzoeksteam, de gedragsdeskundige en de jurist. Verder geeft de jeugdprofessional aan dat hij een ervaren onderzoeker is die al jaren samenwerkt met zijn collega met wie hij dit onderzoek heeft uitgevoerd. De lange werkrelatie maakt volgens de jeugdprofessional dat zij elkaar scherp durven te bekritiseren. Zij hebben elkaar gevonden als collega’s die ernaar streven om genuanceerd te zijn in oordeelsvorming en verslaglegging.
Van het eerste gesprek met de moeder herinnert de jeugdprofessional zich dat de moeder liet weten zich niet in de uitkomst van het raadsonderzoek te kunnen vinden als het niet grondig wordt gedaan. Het onderzoekmodel van de RvdK voldeed niet aan de eisen die de moeder stelde aan een grondig onderzoek. Om die reden zou het raadsonderzoek in de ogen van de moeder nooit grondig zijn. Dit eerste gesprek met de moeder was vrijwel geheel gewijd aan de uitleg en verdediging van het onderzoekmodel. Hierbij heeft de moeder alle gelegenheid gekregen haar wensen op tafel te leggen. Ook zijn de beperkingen van het raadsonderzoek besproken, waaronder de aangifte van de moeder. Voor de RvdK is vooral van belang dát er door een ouder aangifte wordt gedaan, want het justitieel onderzoek naar een mogelijk strafbaar feit is de taak van de politie. Wel heeft de jeugdprofessional aan de ouders voorgesteld een NIFP-onderzoek te laten doen, maar hiertoe was de moeder niet bereid.
In dit onderzoek heeft de jeugdprofessional gehandeld in overeenstemming met het Kwaliteitskader. Hij heeft het rapport opgesteld volgens de daarvoor geldende richtlijnen van de RvdK, want het is uitgebreid en specifiek. De jeugdprofessional staat nog steeds achter zijn conclusies en het verzoek aan de rechtbank. In de voorzichtige conclusies die de jeugdprofessional heeft getrokken is hij concreet ingegaan op de zorgen over de kinderen. De gespreksverslagen heeft de jeugdprofessional vooraf aan de ouders overgelegd en hij heeft gemotiveerd besloten om de kinderen niet te spreken onder de voorwaarden die de moeder daaraan stelde. Tijdens het interdisciplinair overleg dat de jeugdprofessional meermalen heeft gevoerd, is vooral de vraag aan de orde geweest wat een ondertoezichtstelling zou kunnen toevoegen aan de hulp. Volgens de jeugdprofessional is de conclusie gebaseerd op bevindingen en feiten, waaronder ook informatie van derden. Het onderlinge vertrouwen tussen de ouders was over en weer zo ernstig beschadigd dat de ouders niet in staat waren tot enige samenwerking, waardoor de kinderen in een ontwikkelingsbedreigende situatie terecht waren gekomen.
De jeugdprofessional benadrukt dat hij de moeder voldoende gelegenheid heeft gegeven om te reageren op de verkregen informatie van derden en hij was ook goed bereikbaar voor vragen. Zover de moeder daarvan gebruik heeft gemaakt is haar reactie in het rapport verwerkt c.q. aan het rapport gehecht. Tenslotte heeft de jeugdprofessional de moeder de mogelijkheid geboden voor een adviesgesprek naar aanleiding van het onderzoeksrapport. Het spijt de jeugdprofessional dat het tot een klacht heeft moeten komen, maar hij blijft van mening dat hij conform de Beroepscode heeft gehandeld.
4.4 Ongegrond verklaarde klachten
Het College bespreekt onder paragraaf 4.4 de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5, 8, 11 en 12. Het College acht deze klachtonderdelen ongegrond. Per klachtonderdeel wordt eerst de klacht benoemd. Daarna wordt de toelichting samengevat weergegeven. Aansluitend volgt het oordeel van het College.
4.4.1 Klachtonderdeel 1
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij het verzoek voor een maatregel ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd heeft gedaan: voorafgaand aan het onderzoek was al besloten tot een ondertoezichtstelling en het onderzoek is te summier uitgevoerd.
Toelichting:
In het raadsrapport staat vermeld dat het onderzoek werd uitgebreid met een beschermingsonderzoek op 17 oktober 2017. Maar het was diezelfde 17 oktober 2017 dat de jeugdprofessional aan de moeder liet weten dat hij voornemens is de kinderrechter om een ondertoezichtstelling te vragen, terwijl de moeder op dat moment nog niet eens de helft van het verhaal had verteld. Volgens de moeder volgt hieruit dat op 17 oktober 2017 het besluit al was genomen. Verder zijn de conclusies in het onderzoek volgens de moeder gebaseerd op vooronderstellingen die onvoldoende zijn onderzocht: het rapport is slechts gebaseerd op gesprekken met de ouders en vier informanten. Na 17 oktober 2017 zijn er geen gesprekken meer gevoerd en er zijn geen deskundigen geraadpleegd. Evenmin heeft de jeugdprofessional specifieke situaties nader onderzocht die daar volgens de moeder wel aanleiding toe gaven. Hieruit blijkt volgens de moeder dat de jeugdprofessional het onderzoek té summier heeft uitgevoerd.
Het College overweegt als volgt:
Op de vraag waaruit het aanvullende onderzoek heeft bestaan heeft de jeugdprofessional tijdens de behandeling aangegeven dat het gaat om jargon. Hierdoor had de moeder andere verwachtingen dan wat de uitbreiding van het onderzoek feitelijk inhield. De jeugdprofessional heeft tijdens de behandeling zijn excuses aangeboden voor deze onduidelijkheid. Op de vraag op welke wijze de moeder is betrokken bij de uitbreiding van het onderzoek gaf de jeugdprofessional aan dat het te lang geleden is om details hierover terug te halen. Maar omdat de jeugdprofessional dit altijd met de ouders bespreekt gaat hij ervan uit dat dit wél is gebeurd. Gezien de verontwaardigde reactie van de moeder tijdens de behandeling kan het College zich niet aan de indruk onttrekken dat de jeugdprofessional in het contact met de moeder geen of onvoldoende aandacht heeft besteed aan de vraag wát het betekent wanneer een raadsonderzoek wordt uitgebreid met een beschermingsonderzoek. Het College begrijpt dat de jeugdprofessional met ‘jargon’ bedoelt dat hij hier te kort door de bocht is gegaan in zijn uitleg. Soms ligt er al voldoende informatie om een bepaalde conclusie te kunnen trekken en dan betekent de uitbreiding niet dat er meer gesprekken worden gevoerd. In zo’n situatie is het belangrijk dat de jeugdprofessional transparant met de ouders hierover communiceert. Mogelijk heeft dit overleg niet of onvoldoende plaatsgevonden. Echter, indien dat het geval is geweest dan betekent deze onzorgvuldigheid niet dat de jeugdprofessional de maatregel tot ondertoezichtstelling zonder gerechtvaardigde grond zou hebben verzocht. Het College ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanwijzingen voor het verwijt dat voorafgaand aan het onderzoek het besluit al was genomen en/of dat het onderzoek te summier zou zijn uitgevoerd. Het College acht klachtonderdeel 1 ongegrond.
4.4.2 Klachtonderdeel 3
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij in zijn rapportage vooroordelen en persoonlijke meningen heeft opgenomen: dit geeft weinig blijk van objectiviteit.
Toelichting:
De moeder noemt vijf voorbeelden waaruit volgens haar blijkt dat de jeugdprofessional niet objectief is. Al bij het eerste gesprek ging de jeugdprofessional er vanuit dat de moeder inzet op narcisme aan de zijde van de vader omdat de ex-vrouw uit de vorige relatie dat ook heeft gedaan, terwijl de moeder nooit iets over narcisme heeft gezegd. Ook heeft de jeugdprofessional gezegd dat ‘het toch wel raar is’ dat de moeder ‘zich heeft afgereageerd’ op een bal van de zoon van de vader, zonder bij de moeder te informeren naar haar kant van het verhaal. Verder bleek de jeugdprofessional niet bereid uitspraken van de vader nader te onderzoeken omdat hij zegt geen mensen te kennen die liegen. Tevens heeft de jeugdprofessional het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek betwist zoals dit staat beschreven in de DSM, tenzij er sprake is van moord. Tenslotte heeft jeugdprofessional niet doorgevraagd toen de moeder haar zorgen deelde over bepaalde grensoverschrijdende gedragingen van de vader richting de kinderen: omdat het er bij hem thuis ook zo aan toe gaat zou er volgens de jeugdprofessional ‘dus’ niks raars aan de hand zijn.
Het College overweegt als volgt:
De voorbeelden die de moeder heeft toegelicht verwijzen naar uitspraken die de jeugdprofessional zou hebben gedaan tijdens gesprekken met de moeder. Echter, de moeder heeft niet verwezen naar de vindplaats van deze uitspraken in het raadsrapport en het College heeft het er ook niet in kunnen lezen. Omdat het verwijt van de moeder betrekking heeft op opname van de vooroordelen en persoonlijke meningen in de rapportage, is dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Om die reden acht het College klachtonderdeel 3 ongegrond.
4.4.3 Klachtonderdeel 4
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij haar verantwoordelijk heeft gehouden voor door de vader getoonde agressie.
Toelichting:
Tijdens het raadsonderzoek heeft er een incident plaatsgevonden waarbij de vader agressief heeft gereageerd. Weliswaar heeft de jeugdprofessional de moeder gevraagd naar de gebeurtenissen voorafgaande aan het geweld, maar niet naar de agressie van de vader zelf. Evenmin heeft de jeugdprofessional onderzoek hiernaar gedaan. Vervolgens schrijft de jeugdprofessional over dit incident in zijn rapport dat ‘de ouders’ niet in staat zijn tot een rustige overdracht. Hieruit blijkt dat de jeugdprofessional de agressieve reactie van de vader als een gezamenlijke verantwoordelijkheid ziet van de ouders.
Het College overweegt als volgt:
Het College begrijpt dat de moeder zich niet herkent in de gezamenlijke verantwoordelijkheid waarover de jeugdprofessional spreekt, omdat zij zichzelf als slachtoffer beschouwt van huiselijk geweld. Tevens begrijpt het College dat de jeugdprofessional in zijn rapport verwijst naar de conflictueuze echtscheiding die de jeugdprofessional ten grondslag heeft gelegd aan de maatregel ondertoezichtstelling. Het is begrijpelijk dat de moeder de problematiek anders duidt. In die situatie is het belangrijk dat de jeugdprofessional zorgvuldig met de moeder hierover in gesprek gaat. Mogelijk is dit niet of onvoldoende gebeurd. Echter, het College ziet hierin geen aanwijzing voor het verwijt dat de jeugdprofessional de moeder verantwoordelijk heeft gehouden voor door de vader getoonde agressie. Het College acht klachtonderdeel 4 ongegrond.
4.4.4 Klachtonderdeel 5
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij vragen en/of e-mailberichten van de ouders niet wilde beantwoorden.
Toelichting:
Naar aanleiding van de twee gesprekken op 3 en 17 oktober 2017 heeft de moeder kritische e-mailberichten gestuurd naar de jeugdprofessional met vragen en opmerkingen. Hierop is door de jeugdprofessional niet of heel summier gereageerd, zonder een inhoudelijk antwoord op de gestelde vragen. Hierdoor heeft de moeder zich niet serieus genomen gevoeld. Op 4 december 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden met de jeugdprofessional en de moeder, in aanwezigheid van haar advocaat. In dit gesprek heeft de jeugdprofessional laten weten dat de moeder altijd vragen mag stellen en dat hij die vervolgens ook zal beantwoorden. Echter, een tijdige reactie van de jeugdprofessional bleef uit op het e-mailbericht van de moeder van 10 december 2017. Om die reden heeft de advocaat van de moeder op 20 december 2017 een sommatie moeten sturen.
Het College overweegt als volgt:
Alhoewel de moeder in haar klachtonderdeel spreekt van kritische e-mailberichten na 3 en 17 oktober 2017 bevat het dossier enkel het e-mailbericht van 10 december 2017. Dit e-mailbericht van de moeder blijkt de jeugdprofessional op 19 december 2017 al te hebben beantwoord, de dag voorafgaand aan de herinnering van de advocaat op 20 december 2017. Weliswaar had de jeugdprofessional sneller kunnen reageren, maar negen dagen na dagtekening is nog niet dermate laat dat hieruit volgt dat de jeugdprofessional het e-mailbericht niet heeft willen beantwoorden. Weliswaar gaat de jeugdprofessional in zijn reactie van 19 december 2017 niet in op alle onderwerpen die de moeder in haar bericht heeft aangesneden, de enige vraag -over partnermishandeling- heeft de jeugdprofessional wél beantwoord. Verder valt uit het dossier niet af te leiden dat andere vragen en/of e-mailberichten van de ouders onbeantwoord zijn gelaten. Het College acht het klachtonderdeel 5 ongegrond.
4.4.5 Klachtonderdeel 8
De moeder verwijt de jeugdprofessional valsheid in geschrifte.
Toelichting:
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij liegt, onwaarheden verkondigt en misbruikt maakt van eenmalige situaties door die te generaliseren. De moeder licht dit klachtonderdeel toe aan de hand van drie stellingen die de jeugdprofessional in het raadsrapport heeft opgenomen. De moeder betwist met stukken onderbouwd dat zij haar akkoord aan de jeugdprofessional zou hebben onthouden om haar kinderen te spreken en informanten te bellen. Tevens betwist de moeder onderbouwd dat zij geweigerd zou hebben medewerking te verlenen aan een psychologisch onderzoek. Tenslotte betwist de moeder dat de jeugdprofessional hoor- en wederhoor heeft toegepast zoals hij stelt wel te hebben gedaan. Dit heeft betrekking op het incident van het hartje dat de moeder tekent op de arm van de kinderen wanneer zij naar de vader gaan. Dit verhaal is opgenomen onder ‘beantwoording van onderzoeksvragen’ terwijl de jeugdprofessional dit tijdens het onderzoek niet met de moeder heeft besproken, en toelichting van de moeder is om die reden niet in het rapport opgenomen.
Het College overweegt als volgt:
De wet spreekt van valsheid in geschrifte als iemand een document valselijk opmaakt of vervalst met de bedoeling om het als echt te gebruiken. Het moet dan gaan om een document dat is bedoeld als bewijs. Dat is hier niet aan de orde. Om die reden kunnen deze drie voorbeelden niet leiden tot de conclusie dat er sprake is geweest van valsheid in geschrifte. Het College acht klachtonderdeel 10 ongegrond.
4.4.6 Klachtonderdeel 11
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij de ondertoezichtstelling op oneigenlijke gronden heeft aangevraagd door situaties te problematiseren en te generaliseren, waarbij hij ook niet heeft onderzocht of het gestelde doel haalbaar zou kunnen zijn en op welke manier.
Toelichting:
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij de concrete informatie over de vader niet in het rapport heeft opgenomen. Hierdoor zijn de kinderen ten onrechte onder toezicht gesteld. De moeder vindt deze maatregel schadelijk voor de kinderen, omdat de vader hiermee podium krijgt voor zijn manipulaties. Eveneens heeft het gerechtshof hierdoor een te ruime verdeling van de schoolvakanties vastgesteld wat schadelijk is voor de kinderen. De moeder verwijst naar de jongste zoon van de vader uit zijn eerdere relatie die suïcidaal werd. Ook bij de oudste dochter uit deze vorige relatie was sprake van suïcide risico en zij wilde niet meer naar haar vader toe. Tevens verwijst de moeder naar de brief van de psycholoog die hierin haar zorgen uitspreekt over de opvoedsituatie bij de vader. Tenslotte heeft de jeugdprofessional zich onvoldoende verdiept in de situatie wat blijkt uit de doelstelling ‘ouders moeten werken aan een betere communicatie én aan samenwerking’. Volgens de moeder is de jeugdprofessional uitgegaan van een standaardsituatie en heeft hij de informatie genegeerd die wees op het tegendeel. Immers, onderzoek naar conflictscheidingen wijst uit dat verbetering van communicatie niet haalbaar is wanneer er sprake is van een ander probleem, zoals partnermishandeling. Uit het feit dat de moeder is gestapt uit de situatie waarin zij door de vader werd mishandeld, blijkt volgens de moeder dat zij wel degelijk in staat is voor de veiligheid van de kinderen zorg te dragen. Omdat de jeugdprofessional in het raadsrapport de ouders gezamenlijk aanspreekt houdt hij de moeder ten onrechte verantwoordelijk voor het gedrag van de vader.
Het College overweegt als volgt:
Uit de gegeven voorbeelden begrijpt het College dat de moeder zich zorgen maakte over de opvoedsituatie van de kinderen bij de vader. Om die reden verwijt zij de jeugdprofessional dat de concrete aanwijzingen hiervoor onvoldoende in het raadsonderzoek zijn meegewogen. Zoals onder klachtonderdeel 4 besproken is het mogelijk dat de jeugdprofessional de problematiek anders duidt. Dat is een vraag van inhoudelijke aard, en dan is het belangrijk dat de jeugdprofessional hierover met de moeder in gesprek gaat. Wellicht heeft dit overleg niet of onvoldoende plaatsgevonden. Echter, het College ziet hierin geen aanwijzing voor het verwijt dat de jeugdprofessional (mede) hiermee de situatie zou hebben geproblematiseerd en gegeneraliseerd. Het doel dat de jeugdprofessional heeft geformuleerd richtte zich op een onbelaste relatie van de kinderen met hun beide ouders en een onbelast contact met het sociale netwerk. Een dergelijk doel is gebruikelijk in zaken als deze waarin naar het oordeel van de jeugdprofessional sprake is van een conflictscheiding en loyaliteitsproblematiek. De vraag naar de haalbaarheid van het gestelde doel en de route ernaar toe krijgt in beginsel vorm binnen de maatregel ondertoezichtstelling. Aansluitend op wat onder klachtonderdeel 1 is overwogen ziet het College geen aanwijzing voor het verwijt dat de maatregel tot ondertoezichtstelling op oneigenlijke grond is verzocht. Het College acht klachtonderdeel 11 ongegrond.
4.4.7 Klachtonderdeel 12
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij een diagnose heeft gesteld waar de jeugdprofessional -en ook de gedragswetenschapper- dit niet mocht.
Toelichting:
Volgens de moeder kan een diagnose alleen een verantwoorde inhoudelijke invulling krijgen na gedegen diagnostisch onderzoek door een erkende professional, zoals een psycholoog of gedragswetenschapper. Dit kan alleen als deze professional zélf contact heeft gehad met de betrokken minderjarigen. De moeder verwijst hiervoor naar artikelen 96 en 97 van het NIP, de beroepscode voor psychologen. Hierin staat opgenomen dat de professional zich zoveel mogelijk beperkt tot de gegevens die zijn verkregen uit eigen waarneming of onderzoek. Om die reden is de moeder van oordeel dat de jeugdprofessional zich niet kan scharen achter de diagnose van de gedragswetenschapper van de RvdK, omdat deze de kinderen niet zelf heeft gezien. Door dit wel te doen vindt de moeder dat de jeugdprofessional heeft gehandeld voorbij de grenzen van zijn deskundigheid.
Het College overweegt als volgt:
Anders dan de moeder veronderstelt is de beoordeling van de vraag of er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling bij een minderjarige niet gelijk aan het stellen van een diagnose na diagnostisch onderzoek. Weliswaar bespreekt de jeugdprofessional zijn afwegingen met een gedragswetenschapper en wordt de beslissing na multidisciplinair overleg genomen, maar het gaat hier om de beoordeling van de opvoedsituatie van de minderjarigen en de eventuele bedreiging in hun ontwikkeling. In deze beoordeling vindt een weging plaats van risicofactoren en beschermende factoren. Hiermee wordt onder andere bedoeld: kenmerken van de ouders en hun opvoedcapaciteiten, kenmerken van de jeugdigen en hun ontwikkelingsbehoeften, kenmerken in de ouder-kind interactie, gezinsomstandigheden en omgevingsfactoren. De artikelen 96 en 97 van het NIP zijn hierop niet van toepassing. Nu er geen sprake is van een diagnose waar die niet mocht worden gesteld, acht het College klachtonderdeel 12 ongegrond.
4.5 Gegronde klachtonderdelen
Het College bespreekt onder paragraaf 4.5 de klachtonderdelen 2, 6, 7, 9 en 10. Het College acht deze klachtonderdelen gegrond. Deze vijf klachten hebben betrekking op de rapportage en de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Vanwege de onderlinge samenhang zijn partijen tijdens de behandeling akkoord gegaan met een gezamenlijke bespreking en beoordeling. In het kader van de overzichtelijkheid wordt de toelichting van de moeder op de klachtonderdelen 2, 6 en 9 samengevoegd. De klachtonderdelen 7 en 10 worden afzonderlijk besproken. Per klachtonderdeel wordt eerst de klacht benoemd. Daarna wordt de toelichting samengevat en puntsgewijs weergegeven. Het verweer van de jeugdprofessional is al besproken onder paragraaf 4.3. Anders dan in paragraaf 4.4 volgt er geen oordeel van het College per klachtonderdeel. Onder paragraaf 4.5.4 volgt het oordeel van het College over de vijf klachtonderdelen gezamenlijk.
4.5.1 Klachtonderdelen 2, 6 en 9
Deze drie klachtonderdelen gaan over de wijze waarop de rapportage is opgesteld.
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij de juridische kaders niet heeft aangehouden: er is informatie opgenomen in het rapport dat foutief/onvolledig is en dat niet op waarheid is beoordeeld (klachtonderdeel 2).
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij cruciale informatie heeft genegeerd, om welke reden niet is voldaan aan de Jeugdwet (klachtonderdeel 6).
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij ongefundeerde uitspraken heeft gedaan en standaardconclusies heeft gebruikt, waarin feiten en meningen niet werden gescheiden (klachtonderdeel 9).
Toelichting:
De moeder heeft deze drie klachtonderdelen onderbouwd met een opsomming van meerdere voorbeelden. In het kader van het overzicht worden deze voorbeelden hieronder puntsgewijs en kort samengevat weergegeven:
– Onder het kopje ‘juridische voorgeschiedenis’ heeft de jeugdprofessional toetsbare informatie uit de beschikking overgenomen aan de zijde van de moeder, maar aan de zijde van de vader is onder deze paragraaf zijn visie op de moeder toegevoegd op een wijze ‘als zou dit een waarheid zijn’.
– In het raadsrapport is opgenomen dat aan de moeder een dwangsom is opgelegd, zonder erbij te vermelden dat die dwangsom is beëindigd. Terwijl aan de zijde van de vader niet is opgenomen dat hij in vijf maanden tijd drie procedures in kort geding tegen de moeder heeft aangespannen. De jeugdprofessional was hiermee bekend want op 4 december 2017 heeft de advocaat van de moeder dit met de jeugdprofessional besproken.
– De jeugdprofessional heeft in het raadsrapport vermeld dat de vader een persoonlijkheidsonderzoek zou hebben laten uitvoeren, terwijl de jeugdprofessional zelf aan de moeder heeft laten weten dat dit niet het geval is geweest.
– De jeugdprofessional heeft in het raadsrapport vermeld dat bij voorlopige voorziening is bepaald dat de vader de kinderen naar bed kan brengen bij de moeder. Dat dit niet correct is blijkt uit de beschikking van de voorzieningenrechter.
– De jeugdprofessional heeft geciteerd uit een verouderde rapportage van Veilig Thuis. Hierdoor is onjuiste informatie in het raadsrapport opgenomen. Het gaat om informatie die door de rechtbank was gecorrigeerd en wat Veilig Thuis in haar rapport moest verwijderen.
– De jeugdprofessional heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om passende hulp voor zichzelf te organiseren en hun eigen aandeel te zien, terwijl de moeder jarenlang voor haarzelf hulp heeft gezocht. Dit staat niet In het raadsrapport vermeld. Evenmin is in het rapport opgenomen dat de moeder tijdens de relatie van de ouders meermaals hulpverlening wilde inschakelen voor het gezin, maar dat de vader zijn medewerking hieraan weigerde. Ook heeft de jeugdprofessional achterwege gelaten dat de moeder al hulpverlening had opgestart voor de kinderen. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat haar positieve initiatieven voor hulp in het rapport onvermeld zijn gebleven.
– De jeugdprofessional heeft een vertekend beeld gecreëerd door in de beantwoording van de onderzoeksvragen op te nemen dat de moeder uit boosheid de kinderen met te weinig kleding naar de vader liet gaan. Het ging hier om een eenmalig incident waarbij de oudste dochter enkel zonder maillot naar de vader ging, omdat hij weigerde eerder meegegeven kleding aan de moeder terug te geven. Door deze wijze van rapporteren suggereert de jeugdprofessional ten onrechte dat de moeder dit met regelmaat doet, terwijl de weerlegging van de moeder en het onderliggende gedrag van de vader niet in het rapport is opgenomen.
– De jeugdprofessional heeft niet bij alle informatie van de vader wederhoor toegepast. Als voorbeeld geeft de moeder de passage waarin staat dat zij (volgens de vader) de zoon uit het eerste huwelijk van de man zou hebben aangesproken op zijn gedrag. De moeder heeft niet op dit verhaal kunnen reageren, terwijl het wel als waarheid in het rapport is opgenomen.
– De jeugdprofessional zegt zich zorgen te maken over de draagkracht van de moeder, zonder enige onderbouwing. In dit verband zou de moeder hebben gezegd dat de omgangsregeling haar te veel is, waarna de jeugdprofessional concludeert dat de moeder overvraagt lijkt te worden omdat zij last heeft van spanningen als de kinderen bij de vader zijn. De moeder betwist dat zij dit zo heeft gezegd. Zij verwijst naar de weergave van haar eigen verhaal waarin zij haar zorgen uitspreekt over de veiligheid van de kinderen, wat niets met haar draagkracht heeft te maken.
– De jeugdprofessional heeft geconcludeerd dat er tussen ouders sprake is van een ‘beschadigd onderling vertrouwen’. In deze standaardconclusie heeft hij buiten beschouwing gelaten dat de moeder uit de relatie is gevlucht na zowel psychische als fysieke mishandelingen. Door deze voorgeschiedenis weg te laten heeft de jeugdprofessional ten onrechte een beeld gecreëerd alsof er sprake zou zijn van een ‘simpele strijd’ tussen de ouders.
– In dit kader heeft de jeugdprofessional geen kennis willen nemen van de brief die de psychotherapeut van de moeder op 26 oktober 2017 heeft opgesteld, om de enkele reden dat deze brief niet aan de jeugdprofessional persoonlijk was gericht. Uit de brief van de psycholoog blijkt dat er geen sprake is van een vechtscheiding, maar van partnermishandeling met een risico op kindermishandeling.
– Evenmin heeft de jeugdprofessional in het onderzoek betrokken de brief van de oudste dochter uit de vorige relatie van de vader. Op 3 november 2016 heeft zij de rechter in een andere procedure verteld over de mishandelingen door de vader. De jongste zoon uit de vorige relatie van de vader heeft ook een brief aan deze rechtbank geschreven, maar hij durfde zijn brief niet aan de moeder te overleggen. Wel is de jeugdprofessional bekend met deze brieven omdat hij ook betrokken was bij dit gezin. Deze informatie is niet meegenomen in de afwegingen omdat de kinderen volgens de jeugdprofessional niet ingezet moeten worden als partij in deze procedure. Tevens woog de jeugdprofessional mee dat het gaat om een halfbroer en halfzus uit een ander gezinssysteem.
– Dat er sprake was van partnermishandeling heeft de moeder nader willen onderbouwen met de stukken die zij aan de jeugdprofessional heeft gestuurd op 15 en 18 januari 2018. In dit bestand zaten ook e-mailberichten en verslagen van de psychotherapeut waarin de agressie en mishandeling naar voren komt. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de jeugdprofessional heeft geconcludeerd dat uit deze stukken geen nieuwe informatie naar voren is gekomen.
4.5.2 Klachtonderdeel 7
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij informanten heeft gemanipuleerd en informatie uit de context heeft gehaald.
Toelichting:
De moeder onderbouwt haar klachtonderdeel met schriftelijke reacties van drie informanten die aangeven dat hun woorden niet correct zijn weergegeven door de jeugdprofessional.
– Ten eerste heeft de voormalig gastouder in een brief ontkend dat zij zou hebben gezegd dat de kinderen niet blij kúnnen zijn, terwijl de jeugdprofessional dit wel zo in het raadsrapport heeft opgenomen. De voormalig gastouder geeft aan dat zij de jeugdprofessional heeft verteld dat de kinderen niet blij naar de deur rennen op het moment dat de vader voor de deur staat, en dat ze aangeven niet naar de vader te willen. Verder betwist de voormalig gastouder dat zij zou hebben gezegd dat de kinderen worden belast met spanningen tussen de ouders.
– Ten tweede heeft de huisarts gesteld dat de jeugdprofessional haar woorden in de mond heeft gelegd over een (deel van) een brief die de moeder niet zou willen delen met de jeugdprofessional, maar dat heeft de huisarts zo niet gezegd.
– Ten derde heeft de jeugdprofessional informatie van de school als zorgelijk geduid, terwijl de onderwijzeres dat zelf niet doet omdat de oudste dochter zich goed ontwikkelt. Het gaat hier over fantasiegedrag van de oudste dochter waarin zij speelt dat de ouders samen zijn. De betrokken kindertherapeut blijkt hierover eveneens geen zorgen te hebben.
Tenslotte stelt de moeder dat de jeugdprofessional de feiten verdraait als hij in algemene zin spreekt over ‘politiecontacten’ terwijl alle contacten die er met de politie zijn geweest in direct verband stonden met de agressie van de vader.
4.5.3 Klachtonderdeel 10
De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij geen vraagtekens heeft geplaatst bij specifieke gedragingen van de vader of geen deskundige heeft ingeschakeld die gedrag kan duiden voor zaken die duidelijk verdieping behoeven.
Toelichting:
De moeder onderbouwt haar klachtonderdeel met een opsomming van zeven voorbeelden aan de zijde van de vader, die voor de jeugdprofessional aanleiding hadden moeten zijn voor vragen of het inschakelen van een deskundige: het strafblad van de vader, zijn gebrek aan berouw, de weigering om enorme geldbedragen terug te betalen, de agressieve reactie op 9 november 2017, het goedpraten hiervan, het machtsvertoon door in korte tijd drie keer een kort geding te starten en het nergens-op-aanspreekbaar-zijn. De psychotherapeut van de moeder wijst hier ook op in haar brief. De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij deze signalen niet serieus heeft genomen. Het ligt op de weg van de jeugdprofessional om hulp in te schakelen op een ander niveau -zoals een psychotherapeut- als hij de grenzen van zijn deskundigheid heeft bereikt. Dit vindt de moeder met name kwalijk omdat zij hier diverse keren met de jeugdprofessional over heeft gesproken.
4.5.4 Beoordeling van het College
Het College treedt niet in de inhoudelijke beoordeling van de conclusies die de jeugdprofessional heeft getrokken. Relevant voor de beoordeling is de vraag of de jeugdprofessional in het onderzoek al dan niet heeft gehandeld conform de juridische kaders. Met artikel 3.3 van de Jeugdwet is aan het uitgangspunt van ‘waarheidsvinding’ een wettelijke grondslag gegeven. De RvdK moet zich richten op het verzamelen van feiten, gebeurtenissen en omstandigheden die objectiveerbaar zijn. De besluitvorming in de rapportage moet zijn onderbouwd, waarbij feiten, visies van betrokkenen en de interpretaties van de RvdK duidelijk zijn gescheiden. Dit is wetgeving die jeugdprofessionals in het kader van een deskundige beroepsuitoefening behoren te kennen. Het College komt tot het oordeel dat de jeugdprofessional artikel 3.3. van de Jeugdwet heeft geschonden, omdat de van belang zijnde feiten niet volledig en niet naar waarheid zijn aangevoerd. Het handelen van de jeugdprofessional levert tevens een schending op van artikel M (Verslaglegging / dossiervorming) van de Beroepscode. Eerst licht het College toe op welke grondslag zij uitgaat van de door de moeder gegeven voorbeelden. Dan volgt een korte beschouwing op de conclusies uit het raadsrapport en wat het College mist om deze goed te kunnen begrijpen. Deze overwegingen liggen aan de basis van de beoordeling van de klachtonderdelen 2, 6 en 9, waar de klachtonderdelen 7 en 10 in worden betrokken.
Omdat de moeder haar klachten heeft onderbouwd met meerdere voorbeelden mocht van de jeugdprofessional in deze procedure worden verwacht dat hij inhoudelijk ingaat op in ieder geval enkele hiervan. Echter, het College heeft deze reflectie van de jeugdprofessional gemist. Enkel een beroep op jarenlange kennis en ervaring is hiervoor niet voldoende. Geen van de vragen die de moeder heeft opgeworpen is door de jeugdprofessional beantwoord in het verweerschrift en ook tijdens de behandeling bleef een passende reactie uit. De jeugdprofessional heeft tijdens de behandeling aangegeven dat het gaat om contextgevoelige details die hij niet meer weet terug te halen, en stelt dat hij dit onderzoek naar eer en geweten zo goed mogelijk heeft gedaan. Het College stelt vast dat het raadsrapport begin 2018 is opgemaakt en dat eind 2019 een klachtgesprek plaats vond binnen de GI. Het tijdsverloop was op dat moment nog gering. Het College beseft dat het geheugen feilbaar is, maar het blijft de verantwoordelijkheid van de jeugdprofessional om het dossier zodanig in te richten dat contactmomenten, correspondentie en gespreksverslagen zijn terug te vinden wanneer dat nodig is. Van een ervaren raadsonderzoeker als de jeugdprofessional mag een zorgvuldige dossiervorming worden verwacht, opdat hij op basis van het dossier antwoord kan geven op de vragen die bij de moeder spelen en relevante dossierstukken kunnen worden overgelegd. Als vragen onbeantwoord blijven vanwege een gebrekkig dossier dan ligt het bewijsrisico aan de zijde van de jeugdprofessional. De voorbeelden ter onderbouwing van de klachtonderdelen zijn door de moeder uitvoerig onderbouwd en komen het College redelijk voor. In samenhang met het gegeven dat de voorbeelden door de jeugdprofessional op inhoud niet zijn weersproken gaat het College in haar beoordeling uit van de door de moeder gegeven voorbeelden.
De jeugdprofessional heeft na zijn onderzoek geconcludeerd dat de kinderen regelmatig emotioneel worden belast met de spanningen tussen de ouders en dat hiermee is voldaan aan de criteria voor een ondertoezichtstelling. Ter onderbouwing heeft de jeugdprofessional vijf zorgen opgesomd waarvan de moeder er vier gemotiveerd heeft betwist. Wanneer het verweer van de moeder hout snijdt met betrekking tot deze vier punten, dan blijft er zonder nadere toelichting maar een smalle basis over om voornoemde conclusie te kunnen dragen. Met name omdat de vijfde onbetwiste zorg van de jeugdprofessional (dat de dochter bang is dat de vader boos wordt) de stelling van de moeder ondersteunt dat hier wellicht meer aan de hand is dan een vechtscheiding. Indien de jeugdprofessional in het raadsrapport een nadere uitleg had gegeven op grond waarvan bepaalde keuzes waren gemaakt, of nadrukkelijker de visie van de moeder naast de overige bevindingen had geplaatst, dan hadden meerdere gezichtspunten een passende plek gekregen en was de conclusie beter te volgen geweest. Maar dat heeft de jeugdprofessional niet gedaan. Wel heeft de jeugdprofessional gesteld dat de beslissingen multidisciplinair zijn genomen. Gezien de gebruikelijke werkwijze bij de RvdK is het College geneigd om de jeugdprofessional op zijn woord te geloven. Echter, nergens in het raadsrapport is een verwijzing naar het multidisciplinaire overleg terug te vinden en op cruciale punten missen de genomen beslissingen een deugdelijke onderbouwing.
Uit de gegeven voorbeelden onder de klachtonderdelen 2, 6 en 9 blijkt dat relevante informatie van de moeder buiten de rapportage is gehouden, waaronder de dwangsom die is beëindigd en de hulpverlening die de moeder heeft ingeschakeld (en heeft willen inschakelen). Tevens blijkt dat aan de visie van de vader meer ruimte is gegeven dan aan de visie van de moeder op de plaatsen die de moeder heeft aangewezen in haar toelichting. Door deze onvolledigheid is een disbalans ontstaan in de informatie over de ouders. Op meerdere plaatsen in het rapport is onvoldoende onderscheid aangebracht tussen feiten en meningen, zoals blijkt uit de voorbeelden die de moeder heeft gegeven. Tevens is op meerdere plaatsen aantoonbare foute informatie in het rapport blijven staan. Het is niet ongebruikelijk dat informatie uit het onderzoek van Veilig Thuis wordt meegenomen in een raadsonderzoek, maar de jeugdprofessional heeft zonder verificatie een verouderd rapport geciteerd. De moeder heeft onweersproken gesteld dat de geciteerde informatie in de gevalideerde versie door Veilig Thuis is verwijderd. Dit had, zo vindt het College, op deze manier niet mogen gebeuren. Verder heeft de jeugdprofessional conclusies getrokken over de moeder en de kinderen zonder dat inzichtelijk is geworden waarop hij dit baseert. Als de onderwijzeres zich geen zorgen maakt over een bepaalde fantasie, dan is zonder nadere uitleg niet navolgbaar waarom de jeugdprofessional dit gedrag wel als zorgelijk beschouwt. Omdat die toelichting ontbreekt lijkt deze informatie uit de context gehaald ofwel verkeerd geïnterpreteerd. Als de jeugdprofessional het zorgelijk acht dat er meerdere malen politiecontacten zijn geweest dan is uiteraard de aanleiding hiervoor van belang. Zonder nadere toelichting over de context laat de jeugdprofessional te veel ruimte over voor (onjuiste) interpretatie. In dit verband is ook relevant dat de huisarts en de gastouder aangeven het niet eens te zijn met de weergave van hun bevindingen in het raadsrapport. Hiermee is de schijn gewekt dat de jeugdprofessional het verslag van de informanten niet ter akkoord aan hen heeft voorgelegd. De onderbouwing van het tegendeel hiervan ligt bij de jeugdprofessional. Echter, de jeugdprofessional heeft de geaccordeerde weergaven niet in de procedure overgelegd en een aanbod om dit alsnog te doen is evenmin gedaan. Ook zegt de moeder haar eigen gespreksverslagen niet te hebben ontvangen, terwijl de jeugdprofessional in zijn verweerschrift stelt dit wel te hebben gedaan. Op het verzoek van de moeder om deze verslagen alsnog naar haar toe te sturen heeft de jeugdprofessional niet gereageerd. Op grond van voorgaande overwegingen acht het College klachtonderdeel 7, waarbij de moeder klaagt dat informanten zijn gemanipuleerd en informatie uit de context is gehaald, gegrond.
Verder volgt het College de moeder wanneer zij stelt dat de jeugdprofessional met de (standaard)uitdrukking van ‘beschadigd onderling vertrouwen’ in zijn conclusie onvoldoende nuance heeft aangebracht. In dit verband mag van de jeugdprofessional worden verwacht dat hij de (visie van de moeder op de) gezinsgeschiedenis en eventuele partnermishandeling in de afweging betrekt. De keuze om de psycholoog niet als informant in het onderzoek te betrekken is uiteraard aan de jeugdprofessional, maar het College is van oordeel dat een dergelijke beslissing vraagt om een nadere onderbouwing. Met name omdat de brief van de psycholoog vragen oproept over de veiligheid van de kinderen in de opvoedsituatie bij de vader. De brief was opgesteld conform de vereisten die de jeugdprofessional hieraan heeft gesteld in zijn e-mailbericht van 19 december 2017. Hierin was aangegeven dat de brief moet zijn gesteld op briefpapier, gedateerd en ondertekend. Niet was gezegd dat de brief ook aan de jeugdprofessional persoonlijk moest zijn gericht. De beslissing om de brief van de psycholoog niet in het onderzoek te betrekken, op deze grondslag, valt zonder nadere toelichting dan ook niet goed te begrijpen. Hetzelfde geldt voor de informatie van de kinderen uit de vorige relatie. Het College begrijpt niet waarom de brief van het halfzusje niet in het onderzoek is betrokken, terwijl dat in een ander onderzoek wel is gebeurd zoals de jeugdprofessional heeft gesteld in het raadsrapport onder hoofdstuk 7. Dat het hier niet gaat om de ervaringen van een volle zus, maar van een halfzusje, zou geen verschil mogen maken als het gaat om de veiligheid van kinderen in de opvoedingssituatie bij dezelfde vader. De moeder heeft de door haar gestelde partnermishandeling ruim gedocumenteerd en aanvullende stukken zijn aangeleverd op 15 en 18 januari 2018. Maar op dat moment had volgens de jeugdprofessional de besluitvorming al plaatsgevonden. Ook deze beslissing is moeilijk te begrijpen omdat de jeugdprofessional met de moeder had afgesproken dat zij deze informatie nog zou aanleveren, zoals blijkt uit het e-mailbericht van 19 december 2017. In dat bericht heeft de jeugdprofessional aangegeven dat het onderzoek op 8 januari 2018 wordt voortgezet. In die situatie mag de moeder erop rekenen dat het overleggen van gegevens medio januari 2018 op tijd is. Weliswaar stelt de jeugdprofessional dat hij de stukken zorgvuldig heeft gelezen, maar als de besluitvorming al heeft plaatsgevonden dan komt dit weinig overtuigend over. Het College is van oordeel dat hiermee de schijn van partijdigheid is gewekt. Op zijn minst had de jeugdprofessional nader moeten toelichten wat de reden is geweest dat met de besluitvorming niet op de aanvullende stukken van de moeder kon worden gewacht. Met name omdat de jeugdprofessional in het e-mailbericht van 19 december 2017 de moeder heeft toegezegd dat de gestelde partnermishandeling in de conclusie wordt betrokken als het onderzoek is afgerond. Dat heeft de jeugdprofessional niet gedaan. In deze omstandigheden is een (standaard)conclusie als ‘de stukken hebben geen nieuwe inzichten opgeleverd’ onnavolgbaar. Op grond van de gemaakte afspraak met de moeder is het College van oordeel dat de jeugdprofessional ten onrechte heeft verzuimd de aanvullende stukken aan het onderzoek toe te voegen en de inzichten onder toelichting in zijn overwegingen te betrekken. Alles overwegende acht het College de klachtonderdelen 2, 6 en 9, waarbij de moeder klaagt over onjuiste en onvolledige rapportage, gegrond.
Op grond van voorgaande overwegingen volgt het College de moeder eveneens wanneer zij meent dat informatie die mogelijk wijst op partnermishandeling (waaronder de gedragingen van de vader) aanleiding vormt voor het plaatsen van vraagtekens. De brief van de dochter uit de vorige relatie, de brief van de psycholoog en het ‘agressie-incident’ op 9 november 2017 vormen op zijn minst aanleiding voor vragen, naast andere zorgen met betrekking tot de vader die de moeder heeft opgesomd waaronder het strafblad. Het is onduidelijk wat de jeugdprofessional met deze zorgen heeft gedaan. Weliswaar is de beslissing om dit niet verder te (laten) onderzoeken van inhoudelijke aard, maar dan dient een dergelijke conclusie nader te worden onderbouwd. In ieder geval hoort bij zorgvuldig onderzoek dat de zorgen van de moeder een plek krijgen in het raadsrapport en worden meegewogen in de eindconclusie. De jeugdprofessional heeft ten onrechte geen vraagtekens geplaatst. Alles overwegende acht het College klachtonderdeel 10, waar de moeder klaagt dat er geen vraagtekens zijn geplaatst bij gedragingen van de vader, gegrond.
5 Conclusie
5.1 Op grond van het vorengaande komt het College tot de slotsom dat de jeugdprofessional met betrekking tot klachtonderdelen 2, 6, 7, 9 en 10 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De jeugdprofessional heeft onvolledig gerapporteerd, relevante informatie genegeerd, bepaalde uitspraken onvoldoende onderbouwd, standaardconclusies niet nader toegelicht, onjuistheden (fouten) in het rapport opgenomen en geciteerde informatie van Veilig Thuis niet op waarheid beoordeeld. Gebleken is dat bevindingen van informanten uit de context zijn gehaald althans door de jeugdprofessional op eigen wijze is geduid. Gezien de uitvoerige documentatie die duidt op een mogelijk risico van kindermishandeling had de jeugdprofessional op zijn minst vraagtekens moeten stellen bij de veiligheid van de kinderen in de opvoedingssituatie bij de vader. Het College is van oordeel dat de jeugdprofessional heeft gehandeld in strijd met artikel 3.3. Jeugdwet. Hierin is de verplichting opgenomen dat relevante feiten volledig en naar waarheid worden aangevoerd. Dit is niet althans onvoldoende gebeurd. Tevens levert dit handelen een schending op van artikel M (Verslaglegging / dossiervorming) van de Beroepscode.
5.2 Omdat er meerdere klachtonderdelen zijn geschonden legt het College aan de jeugdprofessional op de maatregel van waarschuwing. De jeugdprofessional is verwijtbaar tekort geschoten en het College heeft een passende reflectie gemist. Hierbij is meegewogen dat bij onderzoek door een instantie als de Raad voor de Kinderbescherming objectiviteit en onpartijdigheid boven iedere twijfel verheven dient te zijn. Niet alleen de moeder in het bijzonder maar ook de Nederlandse samenleving in het algemeen moet erop kunnen vertrouwen dat raadsrapporten worden opgesteld met inachtneming van de toepasselijke juridische kaders waaronder de Jeugdwet. Met name gezien de positie die het raadsonderzoek inneemt in rechtelijke procedures. Om die reden is het handelen van de jeugdprofessional schadelijk geweest voor het aanzien van het beroep. Echter, omdat de schade van het verwijtbare handelen beperkt is acht het College de maatregel van een waarschuwing op zijn plaats.
6 De beslissing
Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:
– verklaart klachtonderdelen 1, 3, 4, 5, 8, 11 en 12 ongegrond;
– verklaart klachtonderdelen 2, 6, 7, 9 en 10 gegrond;
– legt aan de jeugdprofessional op de maatregel van waarschuwing
Aldus gedaan door het College en op 9 april 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mevrouw mr. M.M. Haverkort, secretaris