College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 20.190Ta

De klacht over het niet beantwoorden van ingebrekestellingen wordt ongegrond verklaard. Het College oordeelt dat de onderwerpen in eerdere correspondentie voldoende aan bod zijn gekomen.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
de heer W.M.P. van Engelen, lid-beroepsgenoot,

over het door:

[klager], klager, hierna te noemen: de moeder, wonende te [plaatsnaam],

op 27 mei 2020 ingediende klaagschrift tegen:

[de jeugdprofessional], beklaagde, hierna te noemen: de jeugdprofessional, werkzaam als jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling [GI], locatie: [plaats], hierna te noemen: de GI.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.

De jeugdprofessional wordt in deze zaak bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. L.A. Huitema, advocaat te Amsterdam.

1 Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift, ontvangen op 27 mei 2020;
  • het verweerschrift, ontvangen op 24 juli 2020;
  • de conclusie van repliek, ontvangen op 10 augustus 2020;
  • de conclusie van dupliek, ontvangen op 24 augustus 2020.

1.2 De voorzitter heeft op grond van artikel 5 van de tijdelijke regeling werkwijze van het College van Toezicht en het College van Beroep in verband met COVID-19 (Corona), hierna: ‘tijdelijke regeling’, besloten om de klacht schriftelijk af te handelen. Op grond van artikel 7 van de tijdelijke regeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nog eenmaal schriftelijk te reageren op hetgeen door de wederpartij naar voren is gebracht (repliek en dupliek).

1.3 De schriftelijke behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020. De beslissing is op 30 november 2020 aan partijen verzonden.

2 De feiten

Het College gaat van de volgende feiten uit:

2.1 De moeder heeft een minderjarige dochter geboren in 2014.

2.2 De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de dochter. De dochter woont bij de moeder.

2.3 De dochter heeft een andere biologische vader (hierna: de vader) dan zij dacht. Aan de dochter is statusvoorlichting gegeven. Daarnaast is meerdere keren hulpverlening ingezet in de vorm van Ouderschap Blijft en is sprake geweest van begeleide omgang. De vader heeft de dochter erkend.

2.4 De kinderrechter heeft op 21 februari 2019 de dochter voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld. Er moet onder andere gewerkt worden aan het contact tussen de dochter en de vader en de ouders moeten leren om met elkaar te communiceren, waarbij zij het belang van de dochter voorop stellen.

2.5 De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 4 februari 2020 verlengd tot 21 augustus 2020. De kinderrechter heeft overwogen dat het nog niet is gelukt om de juiste hulpverlening in te zetten. Gebleken is dat de ouders weinig vertrouwen hadden in de hulpverlening die tot voor kort betrokken is geweest. De GI dient samen met de ouders te werken aan de vertrouwensrelatie tussen de ouders en hulpverlening en de ouders onderling. Verder moet worden toegewerkt naar een situatie waar de dochter zich een beeld kan vormen van haar vader, contact met hem kan hebben en daarmee haar ontwikkelingsbedreiging kan worden weggenomen.

2.6  De ondertoezichtstelling wordt aanvankelijk door een collega van de jeugdprofessional uitgevoerd. In de periode waarop de onderhavige klacht toe ziet, is de jeugdprofessional belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de dochter.

2.7 De moeder maakt op 12 februari 2020 per e-mailbericht aan de jeugdprofessional kenbaar dat zij een aantal hulpverleningsinstanties heeft benaderd om meer informatie te krijgen en de jeugdprofessional over de uitkomsten hiervan op de hoogte zal houden. In reactie hierop heeft de jeugdprofessional aangegeven te willen weten welke hulpverleningsinstanties de moeder heeft benaderd en geeft hij tevens aan dat hij contact zal leggen met [organisatie 1] en [organisatie 2], zoals aangedragen door de moeder en in overleg met de reeds betrokken medewerker van het Centrum Jeugd en Gezin (hierna: CJG).

2.8 Op 14 februari 2020 geeft de moeder aan dat haar gesprekken met [organisatie 1] en [organisatie 2] in de week daaropvolgend gepland staan. In reactie hierop laat de jeugdprofessional weten reeds contact met hen te hebben gelegd en [organisatie 1] het meest passend lijkt. De gemeente heeft geen zorgcontract met [organisatie 2]. De moeder geeft hierop aan dat zij alsnog een gesprek bij [organisatie 2] gaat aanvragen en het niet prettig te vinden dat de jeugdprofessional reeds contact met [organisatie 1] heeft gelegd, aangezien zij de jeugdprofessional een terugkoppeling van haar gesprek met [organisatie 1] zou geven.

2.9 De jeugdprofessional geeft op 3 maart 2020 aan dat hij telefonisch contact heeft gehad met [organisatie 1] en [organisatie 2] met als doel informatievergaring, aangezien hij met beide partijen niet bekend is. Verder vraagt hij de moeder om binnen twee weken aan te geven of zij akkoord gaat met hulpverlening via [organisatie 1]. De moeder geeft in reactie hierop aan dat zij voor nu hulpverlening via [organisatie 2] wenst. De moeder heeft voorts het volgende geschreven: “Ik voel mij op deze manier van u praten zeker niet gehoord in mijn zorgen en dit zeker over komt als mij/[de dochter] dwingen, voor 1 traject”.

2.10 De moeder verzoekt op 4 maart 2020 per e-mailbericht het complete dossier van haarzelf en de dochter te verstrekken inclusief de contactjournaals en de werkaantekeningen zoals deze in de administratie van de GI aanwezig zijn. De jeugdprofessional laat op 9 maart 2020 per e-mailbericht weten dat zijn voorganger het dossier op 7 december 2019 reeds heeft verzonden aan de moeder. Het dossier is door de moeder destijds niet aangenomen en/of opgehaald, waardoor het dossier retour is gestuurd naar de GI. De jeugdprofessional geeft aan zijn notities uit het dossier van de dochter toe te voegen en opnieuw aan de moeder te verzenden binnen de wettelijke gestelde termijn. Vervolgens stelt de moeder de jeugdprofessional op 2 april 2020 per e-mailbericht in gebreke voor wat betreft het (niet) verstrekken van het dossier.

2.11 De jeugdprofessional laat op 7 april 2020 per e-mailbericht aan de moeder weten dat het digitale dossier middels een USB-stick per aangetekende post is verstuurd. Daarnaast nodigt de jeugdprofessional de moeder uit voor een gesprek in aanwezigheid van zijn leidinggevende op het kantoor van de GI op 11 mei 2020.

2.12 Op 10 april 2020 laat de jeugdprofessional per e-mailbericht aan de moeder weten dat hij telefonisch en per e-mail contact heeft gehad met een medeweker van het CJG over welke partijen inzetbaar zijn om de communicatie tussen de moeder en de vader van de dochter weer op te pakken, met het uiteindelijke doel het gezamenlijk ouderschap weer vorm te kunnen geven. Vanuit het CJG worden drie hulpverleningsinstanties aangeraden, namelijk [organisatie 1organisatie 3], [organisatie 1] en [organisatie 1organisatie 4]. De jeugdprofessional geeft aan dat [organisatie 2] geen zorgcontract met de gemeente heeft en naar zijn mening (en na afstemming met [organisatie 2]) ook niet het meest passend is. [organisatie 1] heeft inmiddels een opnamestop waardoor [organisatie 4] het meest passend lijkt.

2.13 Op 14 april 2020 heeft de moeder een e-mailbericht aan de jeugdprofessional gestuurd met als onderwerp ‘Re: Contact CJG/opties traject Ouderschap blijft’. De moeder geeft onder andere aan dat er vanaf het begin hulp is gezocht, maar dat de GI weigert een indicatie af te geven. Tevens is eerder niet gesproken over [organisatie 4] en acht de moeder deze instantie niet passend. Zij heeft aangegeven te willen weten wat de jeugdprofessional tegen de hulpverleningsinstanties heeft verteld hoe de casus in elkaar zit en wil dit bevestigd hebben in een gespreksverslag. Voorts heeft de moeder aangegeven geen reacties te krijgen op gestelde vragen in eerder gestuurde e-mailberichten. Daarnaast ontbreekt volgens de moeder veel in het toegestuurde dossier, terwijl er wel bepaalde toezeggingen zijn gedaan door de jeugdprofessional of de vorige jeugdbeschermer. Tot slot stelt de moeder een aantal vragen over de cliëntstop van [organisatie 1] en de inzet van een kinderpsycholoog voor de dochter.

2.14 Op 1 en 8 mei 2020 heeft de jeugdprofessional voorgesteld om met de moeder in gesprek te gaan op het kantoor van de GI, eventueel in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon van de moeder. In reactie hierop heeft de moeder de jeugdprofessional verzocht om reeds eerder gestelde vragen te beantwoorden en dat het contact per e-mailbericht kan verlopen. De moeder heeft de jeugdprofessional tevens op 1 mei 2020 per e-mailbericht in gebreke gesteld voor het ontvangen van het opgevraagde dossier. De moeder heeft, voor zover relevant, het volgende geschreven: “Van u heb ik een usb stick ontvangen met wat documenten waarvan een heleboel ontbreekt, ik verzoek u de gevraagde documenten naar mij toe te zenden”.

2.15 In het e-mailbericht van 10 mei 2020 met als onderwerp ‘ingebrekestelling verzoekschrift antwoorden e-mail 14-04-2020’ heeft de moeder, voor zover relevant, het volgende geschreven: “Tot op heden heb ik echter nog geen antwoord mogen ontvangen op de email van 14-04-2020. Derhalve stel ik u per heden in gebreke en geef ik u ten laatste male twee weken de tijd om alsnog het gevraagde dossier te produceren met alle gespreksverslagen dan wel bewijzen”.

2.16 De jeugdprofessional heeft op 18 mei 2020 een e-mailbericht aan de moeder gestuurd met als onderwerp ‘RE: Contact CJG/ opties traject Ouderschap blijft’ waarin hij aangeeft met de moeder in contact te willen komen door middel van een gesprek. Als reden hiervoor geeft de jeugdprofessional aan dat de kans op een miscommunicatie groter wordt indien de communicatie per e-mailbericht verloopt. De jeugdprofessional wil in het gesprek een uitleg geven over de manier waarop de GI rapporteert en registreert. Daarnaast geeft de jeugdprofessional nogmaals aan dat het dossier aangetekend is verstuurd en dat het alle informatie bevat die de moeder toekomt zoals de jeugdprofessional dat heeft gerapporteerd/geregistreerd.

2.17 De moeder heeft op 26 mei 2020 een e-mailbericht naar de jeugdprofessional gestuurd met als onderwerp ‘RE: Contact CJG/ opties traject Ouderschap blijft’ waarin zij aangeeft dat beide ingebrekestellingen worden doorgestuurd naar het SKJ.

2.18 Sinds 1 juli 2020 is de jeugdprofessional niet meer betrokken bij de casus.

2.19 De jeugdprofessional is van [datum] 2015 tot [datum] 2020 als jeugdzorgwerker geregistreerd geweest in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Sinds [datum] 2020 is de jeugdprofessional als jeugd- en gezinsprofessional geregistreerd.

3 Het beoordelingskader

3.1 Het College beantwoordt de vraag of de beroepsbeoefenaar met het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de professionele standaard (de voor de jeugdprofessional geldende beroepscode, de richtlijnen en de veldnormen) ten tijde van het klachtwaardig handelen. Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van de jeugdprofessional beter had gekund.

3.2 Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

4 De klacht, het verweer en de beoordeling

De klacht, het verweer, de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek (voor zover hierin relevante informatie voor de klacht is aangeleverd) worden zakelijk weergegeven. Daarna volgt het oordeel van het College. De reikwijdte van een klacht dient voor alle betrokkenen, inclusief het College, helder te zijn. Het College richt zich dan ook uitsluitend op de klacht die is ingediend op 27 mei 2020. Voor zover de moeder in de conclusie van repliek haar klacht heeft uitgebreid, geeft het College hier geen oordeel over.

4.1 De klacht

4.1.1 De moeder verwijt de jeugdprofessional dat hij geen antwoord heeft gegeven op de e-mailberichten betreffende de ingebrekestellingen

Toelichting:
De moeder heeft de jeugdprofessional twee e-mailberichten gestuurd waarin zij de jeugdprofessional in gebreke stelt. In het e-mailbericht van 1 mei 2020 stelt de moeder de jeugdprofessional in gebreke voor de ontbrekende documenten op de toegestuurde USB-stick. Dit betreft alle contactjournaals, ook die met [organisatie 2], [organisatie 1], CJG en werkaantekeningen zoals die in de administratie van de GI aanwezig zijn. Tevens verzoekt de moeder om de gespreksverslagen/contactjournaals van twee eerder betrokken jeugdhulporganisaties te verstrekken, dit was door een andere (jeugd)professional beloofd. In het e-mailbericht van 10 mei 2020 stelt de moeder de jeugdprofessional in gebreke voor het niet beantwoorden van het e-mailbericht van 14 april 2020 en het niet overleggen van een compleet dossier. De moeder heeft de jeugdprofessional in zowel het e-mailbericht van 1 mei 2020 als in het e-mailbericht van 10 mei 2020 een termijn van 14 dagen gegeven voor het beantwoorden van deze e-mailberichten. Deze termijn is inmiddels verstreken. Er is door de jeugdprofessional geen actie ondernomen dan wel antwoord gegeven op beide e-mailberichten.

4.1.2 De jeugdprofessional voert het volgende aan:
De moeder heeft op 4 maart 2020 een e-mailbericht aan de jeugdprofessional gestuurd met het verzoek tot afgifte van het dossier. Op 2 april heeft de moeder wederom een e-mailbericht gestuurd aan de jeugdprofessional met als onderwerp ‘Ingebrekestelling verzoekschrift afschrift dossier’. Het dossier is middels een USB-stick op 7 april 2020 per aangetekende post naar de moeder gestuurd. De moeder is hiervan per e-mailbericht op de hoogte gesteld waarbij de track and trace code is bijgevoegd. Ook is in datzelfde e-mailbericht een datum voorgesteld om in gesprek te gaan over de door de moeder bij de GI ingediende klachten. De jeugdprofessional was en is dus niet in gebreke met het verstrekken van het dossier aan de moeder. De jeugdprofessional geeft ten aanzien van het e-mailbericht van 14 april 2020 aan dat de moeder op die datum een e-mailbericht aan de jeugdprofessional heeft verzonden met als onderwerp ‘contact CJG/opties traject Ouderschap blijft’. In dit e-mailbericht stelt de moeder vragen over de mogelijke hulpaanbieders ([organisatie 1] en [organisatie 2]), de kinderpsycholoog en het dossier. De jeugdprofessional heeft op 1 mei 2020 op dit bericht gereageerd en de moeder laten weten dat hij verder wil werken aan de opdracht van de kinderrechter van 4 februari 2020, middels een gesprek met de moeder. Op 18 mei 2020 heeft de jeugdprofessional gereageerd op het e-mailbericht van de moeder van 10 mei 2020 met als onderwerp ‘ingebrekestelling verzoekschrift antwoorden e-mail 14 april 2020’. De jeugdprofessional heeft in zijn reactie nogmaals aan de moeder uitgelegd dat het dossier is verstuurd en dat dit alle informatie is die bij de GI staat geregistreerd. Tevens had de jeugdprofessional reeds gereageerd op de vragen die terugkwamen in het e-mailbericht van 14 april 2020, namelijk op 14 februari 2020, 3 en 9 maart 2020 en 10 april 2020. De jeugdprofessional heeft voldoende gereageerd op de verzoeken en vragen van de moeder. Dat de moeder het niet eens is met de reactie maakt niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat de jeugdprofessional niet afdoende zou hebben gereageerd wordt verder ook niet inhoudelijk door de moeder onderbouwd.

4.1.3 De moeder voert in de conclusie van repliek aan dat zij inderdaad een USB-stick heeft ontvangen. Op de USB-stick stond een enkele aantekening van de vorige jeugdbeschermer. Van de jeugdprofessional stonden er enkel aantekeningen van de afspraken die gemaakt waren. Er zaten wel werkaantekeningen bij, maar bij het openen hiervan bleken dit blanco documenten te zijn. Hiermee zijn nog steeds niet de gevraagde documenten verstrekt, waaronder de specifieke gespreksverslagen op grond waarvan de jeugdprofessional de ondertoezichtstelling wil verlengen. De jeugdprofessional blijft hiermee in gebreke en weigert zwart op wit te bevestigen dat wat hij zegt waar is. De moeder heeft een verklaring van een getuige en geluidsopnames waarin de jeugdprofessional toezegt om de specifieke documenten aan de moeder te sturen. Voor wat betreft het niet inhoudelijk beantwoorden van het e-mailbericht van 14 april 2020 stelt de moeder dat meerdere vragen nog steeds niet inhoudelijk zijn beantwoord. Het e-mailbericht beantwoorden met een uitnodiging voor een gesprek is geen antwoord op de door de moeder gestelde vragen. De moeder stelt derhalve geen antwoord te hebben gehad op haar ingebrekestelling van 10 mei 2020. Voorts heeft de moeder in haar e-mailbericht van 18 mei 2020 aangegeven dat het dossier (de USB-stick) naar haar is toegezonden en dat het e-mailbericht van 10 mei 2020 een ingebrekestelling is voor wat betreft het niet inhoudelijk beantwoorden van de vragen in het e-mailbericht van 14 april 2020. De jeugdprofessional heeft nog steeds geen antwoord gegeven op de ingebrekestelling van 10 mei 2020. Tot slot merkt de moeder op het spijtig te vinden dat de jeugdprofessional in zijn verweerschrift stelt dat de moeder niet is ingegaan op de uitnodigingen om met elkaar in gesprek te treden. De e-mailberichten waar de moeder op deze uitnodigingen ingaat, heeft de jeugdprofessional niet aan zijn verweerschrift toegevoegd.

4.1.4 De jeugdprofessional voert in de conclusie van dupliek aan dat hij het zich niet kan herinneren of hij heeft toegezegd om specifieke documenten, zoals de gesprekverslagen, aan de moeder te verstrekken. Voor zover de moeder doelt op gespreksverslagen die de vorige jeugdbeschermer zou hebben gemaakt, betreft dit niet het handelen van de jeugdprofessional. Bovendien heeft de jeugdprofessional alle beschikbare documenten aan de moeder verstuurd middels een USB-stick. Het is juist dat ‘werkaantekeningen’ blanco zijn omdat die, volgens het Privacyreglement gecertificeerde instelling, niet ter inzage zijn. Als reactie op de twee e-mailberichten van 10 mei 2020 waarin wederom werd verzocht om afgifte van het dossier heeft de jeugdprofessional per e-mailbericht gereageerd dat alle stukken uit het dossier al waren toegestuurd. De jeugdprofessional heeft vanuit efficiëntie op 18 mei 2020 één reactie gestuurd op deze twee e-mailberichten. De jeugdprofessional had eerder al inhoudelijk gereageerd op de vragen die waren gesteld in het e-mailbericht van 14 april 2020. De jeugdprofessional heeft de vragen en ingebrekestellingen van de moeder serieus genomen en zorgvuldig beantwoord. Ook heeft hij de moeder meermaals uitgenodigd om in gesprek te gaan. Uit de overgelegde stukken bij het verweerschrift blijkt duidelijk dat de moeder dit afhield.

4.1.5 Het College overweegt als volgt:
De klacht van de moeder bestaat uit twee onderdelen, te weten dat de jeugdprofessional niet gereageerd heeft op de ingebrekestelling van 1 mei 2020 en dat hij niet gereageerd heeft op de ingebrekestelling van 10 mei 2020. Voor wat betreft de ingebrekestelling van 1 mei 2020 overweegt het College het volgende. De moeder heeft de jeugdprofessional in gebreke gesteld voor het niet doen toekomen van het dossier van de dochter. In haar conclusie van repliek heeft de moeder aangegeven het dossier wel te hebben ontvangen, maar dat volgens haar bepaalde documenten, waaronder werkaantekeningen en gespreksverslagen, niet zijn verstrekt. Op grond van artikel 11 lid 6 van het Privacyreglement gecertificeerde instelling, versie 2.0, maken persoonlijke werkaantekeningen en rapporten die in bewerking zijn, geen onderdeel van het dossier uit. Deze documenten zijn derhalve niet ter inzage. Het College concludeert dat de jeugdprofessional conform voornoemd artikel heeft gehandeld. Voor zover de moeder stelt dat zij de gevraagde gespreksverslagen niet heeft ontvangen, heeft zij nagelaten duidelijk en concreet aan te voeren welke gespreksverslagen zij bedoelt. Het College ziet derhalve geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt. Voor wat betreft de ingebrekestelling van 10 mei 2020, dat ziet op het niet beantwoorden van het e-mailbericht van 14 april 2020, overweegt het College het volgende. In de e-mailberichten waar de jeugdprofessional in zijn verweerschrift naar verwijst, leest het College uitgebreide reacties van de jeugdprofessional op gestuurde e-mailberichten van de moeder. Hierin komen de onderwerpen van het e-mailbericht van de moeder van 14 april 2020 ook terug. In reactie op het e-mailbericht van 14 april 2020 heeft de jeugdprofessional de moeder op 1 mei 2020 uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de GI, eventueel in bijzijn van haar vertrouwenspersoon. Het was naar het oordeel van het College beter geweest indien de jeugdprofessional de moeder duidelijk had verwezen naar de inhoud van de genoemde e-mailberichten in zijn verweerschrift. Bij een tuchtrechtelijke toetsing gaat het er echter niet om of het handelen beter had gekund, maar of de jeugdprofessional met zijn handelen binnen de grenzen van een bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Dit is naar het oordeel van het College het geval, waardoor er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen voor wat betreft de ingebrekestelling van 10 mei 2020. De jeugdprofessional heeft middels het uitnodigen van de moeder voor een gesprek willen proberen in de communicatie nader tot elkaar te komen. Het College leest in het dossier dat de moeder afhoudend tegenover een gesprek met de jeugdprofessional stond en het contact per e-mailbericht heeft willen laten lopen. Het College betreurt dit. Een gesprek tussen de moeder en de jeugdprofessional had mogelijk helpend kunnen zijn in de samenwerking en onduidelijkheden over de gestelde vragen weg kunnen nemen. Het College merkt hierbij op dat de moeder in haar conclusie van repliek stelt wel te zijn ingegaan op de uitnodigingen van de jeugdprofessional, zij heeft echter nagelaten deze stelling (met stukken) te onderbouwen. Voor zover deze ingebrekestelling toeziet op het niet toesturen van het complete dossier, verwijst het College naar hetgeen hierboven is overwogen.

4.1.6 Het College is van oordeel dat de klacht ongegrond is.

5 De beslissing

Dit alles overwegende komt het College tot de volgende beslissing:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gedaan door het College en op 30 november 2020 aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. S.C. van Duijn                                                       mevrouw mr. M.R. Veerman

voorzitter                                                                                    secretaris