De wrakingskamer heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mevrouw F.A. Leeflang, lid-beroepsgenoot,
de heer W.V.V. Toebosch, lid-beroepsgenoot,
over het door:
[Verzoeker], beklaagde in zaak 20.110Ta, hierna te noemen: de verzoeker,
op 7 januari 2021 ingediende wrakingsverzoek tegen:
mevrouw mr. A.M. van Riemsdijk, opgetreden als voorzitter van het College van Toezicht in zaak 20.110Ta, hierna te noemen: de gewraakte voorzitter.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. M.R. Veerman.
De verzoeker wordt bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. S. Dik, werkzaam als jurist bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Op 18 december 2020 heeft de digitale mondelinge behandeling van de zaak 20.110Ta plaatsgevonden.
1.2 De verzoeker heeft op 7 januari 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen de gewraakte voorzitter.
1.3 Op 8 januari 2021 is de klaagster in de zaak 20.110Ta (hierna: klaagster) geïnformeerd dat de behandeling van de klacht wordt aangehouden totdat de wrakingskamer een beslissing heeft genomen op het wrakingsverzoek.
1.4 De gewraakte voorzitter heeft niet in de wraking berust.
1.5 De wrakingskamer heeft de gewraakte voorzitter en de secretaris in de hoofdzaak op 8 februari 2021 verzocht om een proces-verbaal van de digitale mondelinge behandeling op te stellen.
1.6 De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
- het wrakingsverzoek, ontvangen op 7 januari 2021;
- de schriftelijke reactie van de gewraakte voorzitter, ontvangen op 25 januari 2021;
- het proces-verbaal van de digitale mondelinge behandeling van de hoofdzaak van 18 december 2020, ontvangen op 19 februari 2021.
1.7 Op grond van artikel 3.6 van het Wrakingsprotocol College van Toezicht en College van Beroep van het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ), versie 1.3, (hierna te noemen: het Wrakingsprotocol) is besloten af te zien van het horen van partijen. Partijen zijn hierover op 8 februari 2021 geïnformeerd, evenals over de datum van het verzenden van de beslissing.
1.8 Op 3 maart 2021 heeft de schriftelijke behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgevonden. De beslissing is op 31 maart 2021 verzonden.
2 Het wrakingsverzoek
2.1 De verzoeker stelt zich op het standpunt dat de gewraakte voorzitter niet, althans in onvoldoende mate, tegemoet is getreden als onpartijdig voorzitter in de hoofdzaak.
De verzoeker licht zijn standpunt – zakelijk samengevat – als volgt toe:
Zoals verzocht door het College in de uitnodiging voor de digitale mondelinge behandeling, hebben de verzoeker en zijn gemachtigde via één computer in dezelfde ruimte ingelogd voor de behandeling van de zaak 20.110Ta. Bij aanvang van de digitale mondelinge behandeling heeft de gewraakte voorzitter klaagster op een zeer nadrukkelijke wijze op haar gemak gesteld door te verwijzen naar foto’s van haar dochter die op de muur hingen. Een dergelijk warm onthaal door de gewraakte voorzitter ontbrak bij de verzoeker. Hij werd met klem verzocht om close-up in beeld te komen en kreeg hiertoe zeer dringende instructies. De gemachtigde gaf aan dat de camera laag bij de grond en vast aan de muur hing. De gewraakte voorzitter heeft de verzoeker toen verzocht om op zijn knieën te gaan zitten om zijn gezicht te laten zien. Aanvankelijk moest hij ook nog op een tafel dichtbij de camera gaan zitten, waardoor hij niet bij zijn computer kon met daarop de processtukken en de bediening van de microfoon en camera. Toen hij op last van de gewraakte voorzitter tegen zijn zin in gehurkt in beeld kwam, reageerde de gewraakte voorzitter met de woorden ‘ja hoor ik zie hem, met baard en al’. Dit was ronduit vernederend en de digitale ‘ontvangst’ van de verzoeker stond daarmee in schril contrast met die van klaagster. Dit gaf de verzoeker vanaf de start van de digitale mondelinge behandeling een buitengewoon onveilig gevoel. Bovendien stond in de uitnodiging niet dat partijen close-up in beeld moesten komen, anders had de verzoeker hier zeker rekening mee gehouden met het vinden van een geschikte ruimte.
Voorts heeft de gewraakte voorzitter de beginselen van hoor en wederhoor onvoldoende in acht genomen. Zo werd de verzoeker op botte wijze onderbroken toen hij antwoord wilde geven op een vraag van de gewraakte voorzitter. Hij kon daardoor zijn verhaal niet afmaken, terwijl dit naar zijn mening wel relevant was. Toen de verzoeker alsnog zijn verhaal wilde afmaken werd hij opnieuw onderbroken en gaf de gewraakte voorzitter op dwingende toon te kennen ‘dat zij de volgorde bepaalde’. Op enig moment werd zelfs vergeten om de verzoeker überhaupt gelegenheid te geven om te reageren op hetgeen klaagster had aangevoerd. De gemachtigde heeft hierom moeten vragen. Klaagster kreeg daarentegen zeer veel ruimte om haar verhaal te doen en werd niet onderbroken. De gewraakte voorzitter leek erg op zoek naar antwoorden en leek geen genoegen te nemen met antwoorden waar zij niet naar op zoek was. Aan het slot kreeg klaagster het laatste woord in plaats van de verzoeker, hetgeen niet gebruikelijk is en bovendien in strijd met de juiste volgorde van hoor en wederhoor. Resumerend was de gewraakte voorzitter de gehele zitting nadrukkelijk zéér vriendelijk richting klaagster en buitengewoon onvriendelijk richting de verzoeker. Hierdoor is de indruk gewekt dat de gewraakte voorzitter vooringenomen en zeker niet objectief de zitting voorzat. Zij had haar oordeel ogenschijnlijk al klaar en benaderde partijen dienovereenkomstig. Tot slot hecht de verzoeker waarde aan het opmerken dat een collega van de GI een soortgelijke ervaring heeft gehad met de gewraakte voorzitter. De bestuurder van de GI heeft toen een klacht bij de klachtencommissie van SKJ ingediend.
3 Het verweer van de gewraakte voorzitter
3.1 De gewraakte voorzitter vraagt zich allereerst af waarom het wrakingsverzoek twintig dagen na de digitale mondelinge behandeling is ingediend en bijvoorbeeld niet mondeling is gedaan op 18 december 2020. Ondanks begrip voor enige benodigde bedenktijd waren de feiten en omstandigheden al tijdens de digitale mondelinge behandeling bekend, dan wel kort daarna, hetgeen de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek ter discussie stelt. De gewraakte voorzitter verzoekt de wrakingskamer daarom om een beslissing te nemen over de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek.
3.2 De gewraakte voorzitter herkent zich niet in het door de verzoeker geschetste beeld. Dat de verzoeker het niet eens is met de gekozen regie tijdens de digitale mondelinge behandeling, maakt niet, althans in onvoldoende mate, dat het voorzitterschap partijdig was. Voor de stelling van de verzoeker dat hij niet wist of niet rekening heeft kunnen houden met het gegeven dat hij in beeld moest zijn is geen grond. In de uitnodiging waar de verzoeker naar verwijst staat immers het volgende: “Het is belangrijk dat uw computer of laptop beschikt over een stabiele internetverbinding, camera en geluidskaart. Wilt u dat controleren voorafgaand aan de behandeling?” Desondanks heeft de verzoeker gekozen om gebruik te maken van een externe camera aan de muur.
Tijdens de kennismakingsronde heeft de gewraakte voorzitter de verzoeker en klaagster gevraagd hoe het met hen ging en of alles (digitaal) werkte. Omdat een tuchtprocedure voor beide partijen een spannende aangelegenheid kan zijn, heeft de gewraakte voorzitter geprobeerd aandacht te besteden aan het geruststellen van partijen door middel van het stellen van enkele informele vragen. Klaagster gaf desgevraagd aan dat het goed ging met haar en de kinderen. De gewraakte voorzitter heeft in haar herinnering klaagster daar niet mee gefeliciteerd, maar iets gezegd zoals dat het fijn was dat het goed ging. Klaagster was helder in beeld, met achter haar duidelijk zichtbare foto’s van haar kinderen aan de muur. Daar kon de gewraakte voorzitter niet omheen, de hoofdzaak heeft immers ook betrekking op de kinderen van klaagster. Daar is een vriendelijke opmerking over gemaakt. Aan de kant van de verzoeker heeft de gewraakte voorzitter begrip en waardering geuit voor de moeite die hij had ondernomen om de juiste ruimte en digitale benodigdheden te vinden. Terwijl de verzoeker aan het woord was werd door het College en ook door klaagster, opgemerkt dat hij dermate ver van de camera zat dat hij en zijn gemachtigde nauwelijks te zien waren. Dit was lastig, onder meer voor het kennismaken met partijen (identificatie), de interactie en het opmerken van eventuele non-verbale communicatie. Daarom is de verzoeker gevraagd of er mogelijkheden waren om scherper in beeld te komen. Toen dit niet lukte, merkte hij op dat hij niet bij zijn computer en dossier kon als hij dichter bij de camera zou gaan zitten. De gemachtigde meldde toen dat er geen mogelijkheden waren om goed in beeld te komen, omdat de camera aan de muur vastgeschroefd zat. De gewraakte voorzitter heeft niet alleen begrip geuit voor deze situatie, maar ook voor het gegeven dat 1.5 meter afstand onderling bewaard moest blijven. In het kader van de kennismakingsronde heeft de gewraakte voorzitter vervolgens gevraagd of de verzoeker even naar de camera toe wilde lopen, zodat iedereen kon zien wie hij is. Hij kwam vervolgens close-up in beeld en heeft kortdurend voorop een tafel gezeten, maar is vervolgens op aansporing van zijn gemachtigde teruggegaan naar de tafel waar hij eerder had plaatsgenomen. Toen de verzoeker close-up in beeld was, heeft de gewraakte voorzitter iets gezegd als: ‘ja hoor ik zie u en neem aan dat iedereen u nu heeft gezien.’ Er is geen sprake geweest van zeer dwingende instructies, negeren van protesten van verzoeker, botte afwijzingen, verplicht laten knielen/hurken, of een anderszins vernederende gang van zaken. Wel erkent de gewraakte voorzitter dat het begin van de zitting anders en enigszins weerbarstig verliep, hetgeen zij ook betreurt. Deze omstandigheid valt echter te wijten aan de praktische belemmeringen van een digitale mondelinge behandeling en niet aan de wijze waarop het voorzitterschap is vormgegeven. Dit punt heeft het College na afloop ook geëvalueerd.
Na de kennismakingsronde heeft de gewraakte voorzitter de zitting geopend en is begonnen met de gebruikelijke inventarisatie van de ontvangen stukken. Het klaagschrift bevatte één klachtonderdeel. Er is dus geen sprake geweest om verschillende klachtonderdelen afzonderlijk en in een bepaalde volgorde te bespreken. Wel is opgemerkt dat het College een aantal sub-verwijten uit de klacht heeft gehaald, waarbij twee hoofdverwijten zijn gemeld. De klacht en het verweer daarop zijn uitvoerig besproken. Tijdens de zitting kwamen niet alleen de twee hoofdverwijten aan de orde, maar ook enkele andere verwijten afkomstig uit de toelichting op de klacht. De verzoeker is steeds in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt over deze verwijten naar voren te brengen.
De gewraakte voorzitter heeft bij herhaling gemeld dat partijen in gelijke mate het woord zouden krijgen om de klacht of het verweer daarop toe te lichten. In dat kader zijn door het College verduidelijkingsvragen gesteld, waarbij niemand zijn of haar oordeel al klaar had, ook de gewraakte voorzitter niet. Evenmin zijn partijen dienovereenkomstig benaderd. Voorts is aan het begin van de zitting aangegeven dat het niet de bedoeling is om de inhoud van de stukken te herhalen, omdat het College reeds bekend is met deze informatie. Het klopt dat de verzoeker tijdens de eerste inhoudelijke vraag is onderbroken, in het belang van de goede procesorde en in de rol als voorzitter in de hoofdzaak. De gewraakte voorzitter heeft kenbaar gemaakt graag terug te gaan naar de gestelde vraag. De verzoeker heeft zijn gehele verhaal kunnen doen in de procedure. Het feit dat de verzoeker is gevraagd herhalingen te beperken doet daar niets aan af. Aan het einde van de zitting heeft de gewraakte voorzitter, vanuit de beste intenties, partijen zelf het woord gegeven met de vraag: ‘wie wil nog iets kwijt wat niet aan de orde is gekomen of belangrijk voor u is?’
Tot slot betreurt de gewraakte voorzitter het ten zeerste dat de verzoeker de digitale mondelinge behandeling en haar voorzitterschap als onplezierig heeft ervaren en een onveilig gevoel had. Zij is zich daar geenszins bewust van geweest. Echter, ondanks de emotionele lading en de digitale beperkingen die de zitting met zich meebracht, kan geconcludeerd worden dat de zitting evenwichtig is verlopen. Het recht van hoor en wederhoor is op geen enkele wijze geschonden. Evenmin kan worden geconcludeerd dat sprake was van vooringenomenheid/partijdigheid of dat daarvoor op objectieve gronden moet worden gevreesd.
4 De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
4.1 De wrakingskamer overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek als volgt. Op grond van artikel 1.5 van het Wrakingsprotocol dient een wrakingsverzoek te worden ingediend zodra de wrakingsgronden bij de verzoeker bekend zijn. Het indienen daarvan kan tot aan de dag waarop de beslissing in de hoofdzaak aan partijen wordt verzonden. Ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek was de beslissing in de hoofdzaak niet verzonden.
4.2 De vraag die nu aan de wrakingskamer voorligt is of het wrakingsverzoek niet eerder ingediend had moeten worden, namelijk op het moment dat de wrakingsgronden bij de verzoeker bekend waren. De wrakingskamer beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe het volgende. Het wrakingsverzoek is twintig dagen na de behandeling van de hoofdzaak ingediend. Aan een procespartij die het indienen van een wrakingsverzoek overweegt, moet enige bedenktijd worden gegund, bijvoorbeeld om onderzoek te doen, te overleggen en/of juridisch advies in te winnen. Gelet op de kerstperiode en de aansluitende vakanties van de verzoeker en zijn gemachtigde, acht de wrakingskamer een bedenktijd van twintig dagen niet onevenredig lang, zodat de wrakingskamer van oordeel is dat de verzoeker zijn wrakingsverzoek niet eerder had hoeven in te dienen.
4.3 De wrakingskamer is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verzoeker ontvankelijk is in het wrakingsverzoek.
5 De beoordeling van het wrakingsverzoek
5.1 Op grond van artikel 4.12 van het Tuchtreglement, versie 1.3, kunnen de leden van de tuchtcolleges van SKJ door partijen worden gewraakt, indien zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor hun onpartijdigheid of integriteit in twijfel kan worden getrokken. De wrakingskamer onderzoekt in onderhavige wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de gewraakte voorzitter schade heeft kunnen lijden.
Het uitgangspunt is dat de gewraakte voorzitter uit hoofde van haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat zij jegens de verzoeker dan wel aangaande een standpunt in de zaak vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Bij subjectieve partijdigheid gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van de gewraakte voorzitter, dat bij de verzoeker de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is ontstaan. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de gewraakte voorzitter kan worden afgeleid (de objectieve toets). Bij de objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de gewraakte voorzitter, grond geven voor de vrees van partijdigheid. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze maatstaven beoordelen, waarbij het proces-verbaal van de hoofdzaak wordt gebruikt als kenbron van hetgeen ter zitting is gezegd en voorgevallen.
5.2 Om zijn verzoek tot wraking kracht bij te zetten heeft de verzoeker verwezen naar een door de bestuurder van de GI ingediende klacht in een andere zaak dan de hoofdzaak, waar de gewraakte voorzitter tevens als voorzitter van het College van Toezicht heeft opgetreden. Nu de wraking slechts ziet op de hoofdzaak, wordt deze opmerking van de verzoeker buiten beschouwing gelaten in de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek. De wrakingskamer onderscheidt twee gronden in het wrakingsverzoek. Deze worden afzonderlijk besproken.
5.3 De eerste wrakingsgrond betreft de bejegening van de verzoeker door de gewraakte voorzitter.
Uit het proces-verbaal volgt dat de gewraakte voorzitter aan het begin van de digitale mondelinge behandeling heeft benoemd dat een digitale mondelinge behandeling zo zijn beperkingen kent en het bovendien haar eerste digitale mondelinge behandeling is. Vrijwel direct daarna wordt opgemerkt dat de verzoeker en zijn gemachtigde niet goed in beeld zijn te zien, waarna de opstelling in de ruimte waar de verzoeker plaats had genomen tijdelijk is veranderd en hij duidelijk in beeld is gekomen. Hierna heeft de gewraakte voorzitter de partijen welkom geheten, waarbij zij heeft stilgestaan bij de kinderen van klaagster. Vervolgens heeft de gewraakte voorzitter aan de verzoeker gevraagd wat tussen partijen is besproken tijdens het kennismakingsgesprek, waarop de klacht in hoofdzaak betrekking heeft. Het antwoord van de verzoeker dat hierop volgde ging verder dan het kennismakingsgesprek, waarop de gewraakte voorzitter de verzoeker heeft onderbroken en heeft aangegeven graag terug te willen naar de gestelde vraag , daarbij aangevende dat zij de achtergrondinformatie in het dossier had gelezen.
De door de verzoeker aangedragen omstandigheden waaruit zijn stelling volgt dat sprake is geweest van een botte, vernederende of anderszins onvriendelijke bejegening, vormen onvoldoende concrete grond om te concluderen dat sprake is van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij de gewraakte voorzitter jegens hem. De wrakingskamer kan begrijpen dat de verzoeker de voorstelronde als vervelend heeft ervaren. Echter, gelet op het bijzondere karakter van een digitale mondelinge behandeling, is geen sprake van een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de gewraakte voorzitter vooringenomenheid jegens de verzoeker koesterde, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd was. In dit kader is ook van belang dat sprake was van de bijzondere omstandigheid van een vaste camera die onderaan het beeldscherm aan de muur was gemonteerd. Daarbij wordt opgemerkt dat de gewraakte voorzitter heeft aangegeven dat zij zag dat de jeugdprofessional en zijn gemachtigde hun best hadden gedaan en begrip heeft getoond voor de omstandigheid dat kennelijk van tevoren niet goed in te schatten was dat zij niet beide, tegelijkertijd, voortdurend goed in beeld zouden zijn.
Daarnaast blijkt uit de schriftelijke reactie van de gewraakte voorzitter dat zij – gelet op de beperkingen die een digitale mondelinge behandeling met zich meebrengt – gekozen heeft voor een strakke(re) regievoering waardoor zij mogelijk in de (non-)verbale communicatie scherper of anders is overgekomen dan bedoeld. Het enkele feit dat de verzoeker dit als onprettig heeft ervaren, maakt naar het oordeel van de wrakingskamer nog niet dat daardoor een objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de gewraakte voorzitter vooringenomen zou zijn. Een voorzitter van de tuchtcolleges van SKJ komt een zekere speelruimte toe in zijn of haar optreden en de wijze van behandelen van een klacht, alsmede in de manier waarop hij of zij communiceert. Bovendien is het aan de voorzitter van het tuchtcollege om de regie over de zitting te voeren. Hieronder valt het al dan niet aan het woord laten van een partij, het onderbreken van een partij die aan het woord is, of het al dan niet inhoudelijk bespreken van de ingediende stukken. Op grond van het proces-verbaal is niet komen vast te staan dat de gewraakte voorzitter – zelfs als haar toon scherp was jegens de verzoeker – daarbij een grens heeft overschreden, althans niet in een zodanige mate dat daaruit een subjectieve of objectieve partijdigheid kan worden afgeleid. De eerste wrakingsgrond slaagt derhalve niet.
5.4 De tweede wrakingsgrond betreft het onvoldoende en onjuist toepassen van de beginselen van hoor en wederhoor door de gewraakte voorzitter. Door de verzoeker is in dit kader ook aangevoerd dat hij op botte wijze werd onderbroken en zijn verhaal niet mocht afmaken, terwijl dit naar zijn mening wel relevant was. Wat betreft het onderbreken van verzoeker wordt verwezen naar hetgeen hierboven onder 5.3 is opgemerkt. Voor het overige voert de verzoeker aan dat de gewraakte voorzitter klaagster meer ruimte heeft geboden om haar verhaal te doen en dat hij tijdens de slotronde niet het laatste woord heeft gekregen. Deze grond faalt, omdat het een feitelijke grondslag mist. Uit het proces-verbaal blijkt dat de verzoeker en klaagster evenveel ruimte hebben gekregen om te spreken en dat bij elk onderwerp naar het standpunt van de verzoeker is gevraagd. Waar dat niet door de gewraakte voorzitter is gedaan, is dit wel door de leden-beroepsgenoten in de hoofdzaak gedaan. Voorts blijkt dat de gewraakte voorzitter een aantal van de standpunten van de verzoeker in positieve zin heeft geherformuleerd, waarbij zij ook ruimte heeft geboden voor gevoelsreflectie aan de kant van de verzoeker. Tijdens de slotronde heeft de gewraakte voorzitter aan de verzoeker en klaagster gevraagd of zij nog behoefte hadden aan een laatste woord. Dat de verzoeker dan vervolgens zelf aan zijn laatste woord begint, kan niet aan de gewraakte voorzitter worden tegengeworpen. Bovendien volgt uit het proces-verbaal dat de verzoeker in zijn laatste woord heeft aangegeven dat alles is besproken.
5.5 Gelet op het voorgaande concludeert de wrakingskamer dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de gewraakte voorzitter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesterde waardoor haar onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, of dat daarvoor een gerechtvaardigde vrees bestond. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking afwijzen.
6 De beslissing
Dit alles overwegende komt de wrakingskamer tot de volgende beslissing:
- verklaart de verzoeker ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
- wijst het wrakingsverzoek af;
- beveelt de secretaris onverwijld aan de verzoeker, de gewraakte voorzitter en klaagster in de hoofdzaak een afschrift van deze beslissing toe te zenden;
- beveelt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Aldus gedaan door de wrakingskamer en op 31 maart 2021 aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. S.C. van Duijn mevrouw mr. M.R. Veerman
voorzitter secretaris